ECLI:NL:RBNHO:2017:3788

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
15/871671-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door meermalen schoppen en trappen tegen het hoofd van een slachtoffer

Op 10 mei 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 september 2016 in Zaandam een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met kracht geschopt en getrapt, zowel tegen de knieholtes als tegen het hoofd, terwijl het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zou leiden tot de dood van het slachtoffer. De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring van de poging tot doodslag, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die als gevolg van de mishandeling aanzienlijke lichamelijke en psychische schade heeft geleden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 7.906,35, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871671-16 (P)
Uitspraakdatum: 10 mei 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 april 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Brugman en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. D. Fontein, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven
- die [slachtoffer] met kracht heeft geduwd, en/of
- meermalen, met kracht, heeft geschopt en/of getrapt op/tegen de knieholte(s) en/of elders op/tegen de/het be(e)n(en) van die [slachtoffer] , (ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen), en/of
- ( vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, met kracht, met geschoeide voet(en), heeft geschopt en/of getrapt in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] en/of op/tegen de arm van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 september 2016, te Zaandam, gemeente Zaanstad, aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten
een hersenkneuzing en/of hersenschudding (trauma capitis) en/of oorsuizingen (tinnitus) en/of letsel aan de oogspierzenuwen van het rechter oog (adductie beperking) en/of een gebroken pols, door deze [slachtoffer] opzettelijk
- met kracht te duwen, en/of
- meermalen, met kracht, te schoppen en/of te trappen op/tegen de knieholte(s) en/of elders op/tegen de/het be(e)n(en), (ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen), en/of
- ( vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, met kracht, met geschoeide voet(en), te schoppen en/of te trappen in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] en/of op/tegen de arm van die [slachtoffer] ;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] met kracht heeft geduwd, en/of
- meermalen, met kracht, heeft geschopt en/of getrapt op/tegen de knieholte(s) en/of elders op/tegen de/het be(e)n(en) van die [slachtoffer] , (ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen), en/of
- ( vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, met kracht, met geschoeide voet(en), heeft geschopt en/of getrapt in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] en/of op/tegen de arm van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie acht bewezen dat het slachtoffer – na het vallen op de grond – door verdachte in/op zijn gezicht/hoofd is getrapt met schoeisel met harde zolen. Dit trappen is met kracht gebeurd, gelet op onder andere het afweerletsel bij het slachtoffer, te weten een gebroken pols. De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar rechtspraak en de NFI rapportage opgesteld door D. Botter, gedateerd 15 april 2014, gesteld dat bij het trappen of schoppen in het gezicht of tegen het hoofd van een op de grond liggend slachtoffer een aanzienlijke kans bestaat op het toebrengen van dodelijk letsel. Verdachte heeft die kans op de koop toegenomen. Dit blijkt volgens de officier van justitie uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, namelijk eerst meermalen hard trappen tegen de knieën om het slachtoffer op de grond te krijgen en vervolgens meermalen hard in het gezicht trappen, zich daarbij zelfs vasthoudend aan een hek – kennelijk om nog harder te kunnen trappen. Derhalve is sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van dodelijk letsel, aldus steeds de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gesteld dat, mocht de rechtbank de officier van justitie niet volgen in bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, in ieder geval de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling bewezen kan worden verklaard.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte ontkent dat hij met kracht heeft geschopt en stelt verder dat hij geen schoenen, maar Birkenstock slippers droeg. De raadsman heeft, onder verwijzing naar rechtspraak, gesteld dat een trap of schop tegen het hoofd niet automatisch leidt tot de conclusie dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Bewijsmiddelen [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen:
I. Het proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer] d.d. 19 september 2016 (dossierpagina’s 9 en 11). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Op zondag 18 september 2016 bevond ik mij in Zaandam. (..)
Ik zag dat de jongen gelijk op mij af kwam lopen. (..) Ik zag en voelde dat hij mij begon te trappen tegen mijn knieholtes. Ik zag dat hij met zijn linkerbeen tegen mijn knieën aan het trappen was. Hij trapte hard. Ik voelde pijn aan mijn knieën. Hij trapte mij een aantal keer, totdat ik op de grond viel. Ik verloor mijn evenwicht, ik kon mij nog net opvangen met mijn arm en ben vervolgens op mijn zij op de grond gevallen. Toen zag ik dat hij op mijn gezicht begon te trappen. Hij had harde zolen. Ik zag en voelde dat hij meerdere keren op mijn gezicht aan het stampen was. (..) Tientallen keren. Ik probeerde hem af te weren door met mijn handen mijn gezicht te beschermen. Het deed erg zeer. . (..) Hij bleef doorgaan met trappen. Ik lag op een gegeven moment tegen een hek aan. Ik zag dat hij volgens mij met zijn hand het hek vastpakte en vervolgens met zijn been doortrapte op mijn gezicht. (..) Het was zo heftig en snel. Ik dacht dat als hij door bleef trappen, ik dit niet zou overleven. (..) Op een gegeven moment stopte de jongen met trappen.
II. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 april 2017:
Op zondag 18 september 2016 heb ik in Zaandam het slachtoffer in deze zaak geschopt, waardoor hij wankelde en vervolgens naar achteren op de grond viel. Hierna heb ik hem nog een aantal trappen gegeven. Het slachtoffer lag toen op de grond. Ik heb meermalen getrapt. Dat was met de onderkant van mijn schoeisel. Ik droeg op dat moment Birkenstock slippers. Dat zijn inderdaad slippers met een harde onderkant en rubberzolen met profiel.
III. Een schriftelijk bescheid, zijnde een medische verklaring opgesteld door A. Beijering, forensisch arts, d.d. 28 september 2016 (los), onder meer inhoudende:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer] .
SEH diagnose: Hersenschudding.
Geconstateerd letsel: Bloeduitstortingen in/op het hoofd.
IV. Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut opgesteld door D. Botter, forensisch arts KNMG, d.d. 15 april 2014 (los).
3.4
Bewijsoverweging
Uit het dossier noch uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat verdachte zogenoemd “vol” opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, dat is: op de koop heeft toegenomen.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het slachtoffer met geschoeide voet, met harde zolen, heeft getrapt. Dat verdachte Birkenstock slippers droeg, maakt dat niet anders omdat deze slippers beschikken over harde zolen. Over de intensiteit van het trappen heeft het slachtoffer verklaard dat, nadat hij op de grond was gevallen, er nog tientallen malen werd getrapt en heeft verdachte verklaard dat hij toen nog meermalen heeft getrapt. Het slachtoffer heeft verklaard dat deze trappen op het gezicht (en/of, zo de rechtbank begrijpt, tegen het hoofd) waren. Deze verklaring vindt steun in de medische verklaring opgesteld door A. Beijering, inhoudende (onder meer) dat het slachtoffer een hersenschudding en bloeduitstortingen in/op het hoofd had. Uit de verklaring van het slachtoffer – die het heeft over “stampen” op het gezicht – in combinatie met het geconstateerde letsel volgt verder dat het trappen met kracht moet zijn gedaan.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer, terwijl hij op de grond lag, door verdachte meermalen met kracht met geschoeide voet op/tegen het hoofd is getrapt. De rechtbank is van oordeel dat het met geschoeide voet met kracht trappen op/tegen het hoofd van iemand die op de grond ligt de aanmerkelijke kans oplevert dat de dood intreedt. De rechtbank baseert zich hierbij mede op de als bewijsmiddel IV opgenomen NFI-rapportage van D. Botter. De rechtbank acht van belang dat indien het hoofd is gefixeerd tegen een harde ondergrond, zoals in casu de verharde weg, krachtige neerwaartse geweldsinwerkingen tegen het hoofd (zoals stampen op het hoofd) zowel zogenaamde coup- als contrecoup-letsels veroorzaken. Laatstgenoemde letsels kunnen bestaan uit kneuzingen en/of verscheuring van hersenweefsel en/of bloedingen onder de hersenvliezen.
Verdachte moet, als ieder ander, van deze aanmerkelijke kans op de hoogte zijn geweest. Door niettemin genoemd geweld uit te oefenen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn gedragingen zouden leiden tot het overlijden van het slachtoffer. Kijkend naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, heeft verdachte deze kans op de koop toegenomen. Zodoende heeft verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer gehad.
3.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 september 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven
- meermalen, met kracht, heeft geschopt en getrapt op/tegen de knieholtes en elders op/tegen de benen van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen, en
- vervolgens terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, met kracht, met geschoeide voeten, heeft getrapt in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf vordert de officier van justitie als bijzondere voorwaarden te verbinden: een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij De Waag, indien en voor zover de reclassering dat nodig acht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar straftoemeting in soortgelijke zaken en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, verzocht aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast kan volgens de raadsman een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden en ook een taakstraf worden opgelegd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer, [slachtoffer] , tegen zijn benen geschopt, waardoor het slachtoffer ten val kwam. Vervolgens heeft verdachte het op de grond liggende slachtoffer vele malen met kracht op het hoofd gestampt met geschoeide voeten, terwijl het slachtoffer zijn hoofd probeerde af te schermen met zijn armen. Het slachtoffer heeft door de gedragingen van verdachte onder meer een gebroken pols, een hersenschudding en oorsuizen opgelopen. Daarnaast blijkt uit de ter terechtzitting door [slachtoffer] voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring dat het gebeuren een enorme weerslag op hem heeft gehad en nog steeds heeft, en ook op zijn vrouw, die het gebeuren van dichtbij heeft meegemaakt, en zijn jonge kinderen.
Dit alles komt in een nog kwalijker daglicht te staan omdat het slachtoffer niets had gedaan dat ook maar enige reactie van verdachte rechtvaardigde. Volgens het slachtoffer heeft hij “Boem is ho” geroepen toen verdachte met zijn auto bijna een bromfietser omver reed, waarna verdachte zeer gewelddadig reageerde. Daar komt bij dat dit alles zich afspeelde op de openbare weg. De algemene gevoelens van onveiligheid, op straat, in het verkeer, worden hiermee vergroot.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het onderhavige feit, uit een oogpunt van vergelding maar zeker ook normhandhaving, alleen de oplegging van een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 april 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 11 november 2016, opgemaakt door M. Goudsmit – Van Royen, werkzaam bij Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
“Mocht hij [betrokkene] schuldig worden bevonden dan lijkt nader onderzoek en hieruit voorvloeiend een behandeling/interventie op het gebied van agressie-regulatie geïndiceerd. Betrokkene geeft aan dat hij overal aan mee wil werken, ook als dit betekent een meldplicht bij de reclassering en/of verder onderzoek. (..)
Mocht betrokkene schuldig worden bevonden dan adviseren we hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen.”
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf verder rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het delict.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering en de mogelijkheid van een behandelverplichting noodzakelijk zodat verdachte inzicht krijgt in de plotselinge geweldsexplosie waardoor hopelijk herhaling hiervan kan worden voorkomen. Dergelijke voorwaarden zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag.
Gelet op de onverklaarbare plotselinge geweldsuitbarsting en het feit dat verdachte geen inzicht heeft in zijn gedrag moet er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan, indien de voorwaarden en het toezicht niet direct gaan lopen. Daarom zal de rechtbank, met toepassing van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft voorafgaand aan de terechtzitting een vordering tot schadevergoeding van € 26.197,79 ingediend tegen verdachte, bestaande uit € 20.197,79 voor de materiële schade en € 6.000,- voor de immateriële schade, die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met het verzoek om tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij mr. L.A. Korfker, advocaat te IJmuiden, de vordering nader toegelicht. Ten aanzien van de materiële schade is de vordering daarbij verhoogd naar € 26.260,84. De gestelde schade bestaat thans uit:
  • Beschadigde kleding € 127,91
  • Eigen risico 2016 € 885,00
  • Deelname Mud Masters € 57,50
  • Parkeren VUMC en ZMC € 34,50
  • Reiskosten VUMC en ZMC € 57,20
  • Factuur personal trainer € 800,00
  • Inschrijvingskosten Halve Marathon Amsterdam € 27,50
  • Treinkosten (naar artsen) € 32,24
  • Gederfde inkomsten, bonus € 17.516,22
  • Voorschot eigen risico 2017 € 385,00
  • Premieverschil zorgverzekering 2017 € 287,46
  • Kosten informatieverschaffing huisarts € 49,95
- Immateriële schade € 6.000,00
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit [kort gezegd: poging tot doodslag], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
Niet betwiste posten
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade ten aanzien van de posten van het eigen risico 2016 en de parkeer-, reis- en treinkosten in zodanig verband staan met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend. Deze schadeposten, die door de raadsman niet zijn weersproken, zullen dan ook worden toegewezen.
De schadepost voor het opvragen van medische informatie bij de huisarts zal eveneens worden toegewezen, nu dit (kort gezegd) kosten ter vaststelling van de schade betreffen en daartegen geen verweer is gevoerd.
Beschadigde kleding
De raadsman heeft aangevoerd dat de waarde van de beschadigde kleding is gebaseerd op nieuwprijzen en heeft de rechtbank verzocht uit te gaan van de dagwaarde. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft hier ter terechtzitting mee ingestemd .
De rechtbank zal de materiële schade bestaande uit de beschadigde kleding begroten op de dagwaarde van de betreffende kleding. Deze waarde wordt thans vooralsnog geschat op een bedrag van € 75,-. De vordering zal dan ook tot voornoemd bedrag worden toegewezen en de benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Deelname Mud Masters en inschrijvingskosten Halve Marathon Amsterdam
De raadsman heeft deze schadeposten betwist, onder meer door aan te voeren dat het slachtoffer zijn deelnamebewijzen had kunnen doorverkopen.
De rechtbank is van oordeel dat van het slachtoffer redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat hij zijn inschrijvingsbewijzen zou hebben verkocht. Dit vanwege de slechte gezondheidstoestand van het slachtoffer en het korte tijdsbestek vanaf het gepleegde delict tot aan de data van de sportevenementen. Deze schadeposten zijn verder voldoende onderbouwd en staan in zodanig verband met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem kunnen worden toegerekend en zullen dan ook worden toegewezen.
Factuur personal trainer
De raadsman heeft (de hoogte van) deze schadepost betwist en aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat deze kosten (volledig) gemaakt zijn, omdat trainingen in de verdere toekomst als gevolg van overmacht aan de zijde van het slachtoffer geannuleerd hadden kunnen worden. Het is aannemelijk dat de personal trainer de “geannuleerde uren” alsnog aan anderen kan aanbieden en deze uren derhalve niet (dubbel) bij het slachtoffer in rekening hoeft te brengen.
De rechtbank volgt de raadsman in dit betoog. De rechtbank is van oordeel dat alleen de kosten van reeds betaalde maar niet meer te annuleren trainingen in zodanig verband met het door verdachte gepleegde strafbare feit staan, dat deze aan hem kunnen worden toegerekend. De rechtbank schat deze kosten vooralsnog op een bedrag van € 400,00. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij voor het meerdere niet-ontvankelijk is in de vordering.
Gederfde inkomsten, bonus
De raadsman heeft zich ten aanzien van deze post op het standpunt gesteld dat het geen directe schade betreft, omdat het verkrijgen van een bonus van meerdere factoren afhankelijk is en het eventuele toekomstige schade betreft. De raadsman heeft voorts de hoogte van deze schadepost betwist. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat behandeling van deze schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in dit deel van de vordering.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze schadepost voorop dat toekomstige schade, zoals te verwachten gederfde inkomsten, voor vergoeding in aanmerking kan komen. Daarvoor is dan echter wel vereist dat de schade voldoende concreet is onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat hieraan niet is voldaan. Het door de benadeelde partij overgelegde stuk betreffende de bonusregeling (productie 9, eerste pagina) is bijvoorbeeld een stuk dat betrekking heeft op 2013/2014. Aan het eind van dit stuk is vermeld:
“Jaarlijks zal de bonus en de targets opnieuw worden vastgesteld, doch uiterlijk voor het begin van elk kalenderjaar”. Informatie over de precieze inhoud van de bonusregeling in de jaren 2015, 2016 en 2017 ontbreekt. Verder is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van de benadeelde partij had gelegen om meer en ook concreter inzicht te geven in (de opbouw van) zijn werkzaamheden en omzet, bijvoorbeeld met een brief van zijn werkgever. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Voorschot eigen risico 2017
Het eigen risico over het jaar 2017 komt naar het oordeel van de rechtbank in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking, omdat op dit moment nog niet vast staat dat het slachtoffer een eigen bijdrage verschuldigd zal zijn of dat zijn eigen risico daarvoor zal worden aangesproken. Daarnaast kan voor het jaar 2017 (nog) niet gesteld worden dat het slachtoffer niet ook andere ziektekosten zal maken waarvoor het eigen risico in rekening zal worden gebracht. Een en ander kan pas worden vastgesteld aan het einde van 2017. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van dit onderdeel van de vordering.
Premieverschil zorgverzekering 2017
De raadsman heeft deze schadepost betwist en zich op het standpunt gesteld dat het een eigen keus van het slachtoffer is om van zorgverzekering te wisselen.
De rechtbank is echter van oordeel dat deze schadepost in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Het slachtoffer heeft voor wat betreft het veranderen van zorgverzekering en het kiezen van een ander pakket voldaan aan zijn schadebeperkingsverplichting; de nieuwe zorgverzekering dekt de zorg die het slachtoffer verwacht nodig te hebben beter dan de oude zorgverzekering, waardoor de kosten lager zullen uitvallen. Deze schadepost zal dan ook worden toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank acht de vordering voor wat betreft de immateriële schade ad € 6.000,00 in haar geheel toewijsbaar, gelet op de aard en de ernst van de lichamelijke en psychische gevolgen voor het slachtoffer die ook thans nog aanwezig zijn.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 7.906,35 vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 7.618,89 vanaf 18 september 2016;
- over een bedrag van € 287,46 aan ‘premieverschil zorgverzekering 2017’ vanaf 1 januari 2017.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering waarin zij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van deze delen van de vordering in het strafgeding een onevenredige belasting zal opleveren.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet voldoende aanleiding om ter zake van het toe te wijzen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, zodat het slachtoffer niet zelf met de inning van de schadevergoeding hoeft te worden belast.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9. Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vijftien (15) maanden, met bevel dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot
zes (6) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich op
  • zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, ook indien zulks inhoudt dat verdachte verplicht is zich te laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke instelling.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voormelde voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Noord-Holland, noodzakelijk oordeelt.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 7.906,35 (zegge: zevenduizend negenhonderdenzes euro en vijfendertig cent), bestaande uit € 1.906,35, voor de materiële en uit € 6.000,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 7.618,89 vanaf 18 september 2016;
- over een bedrag van € 287,46 vanaf 1 januari 2017,
tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.906,35 (zegge: zevenduizend negenhonderdenzes euro en vijfendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 7.618,89 vanaf 18 september 2016;
- over een bedrag van € 287,46 vanaf 1 januari 2017,
tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
74 hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. I.J.B. Corbeij en mr. G.A.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Spoelstra,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
10 mei 2017.
mr. I.J.B. Corbeij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddel is in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoet ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.