3.3.VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte zich met medeverdachte [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne door op maandag 19 september 2016 medeverdachte [medeverdachte 1], die blijkens een douanecontrole aan haar koffer een hoeveelheid cocaïne van Suriname naar Nederland met zich meevoerde, op te halen van de luchthaven Schiphol. Dit zou voornamelijk blijken uit de camerabeelden van het gedrag van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] dat ‘typerend is voor afhalers’, de eerste drie verklaringen van [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt dat de officier van justitie hier in ieder geval doelt op haar verklaringen van 20 en 29 september 2016) het feit dat verdachte twee foto’s van medeverdachte [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] heeft gezonden en de WhatsApp-berichten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] vlak voor aankomst van [medeverdachte 1], waarin naar de mening van de officier van justitie gebruik gemaakt wordt van zogenaamde codetaal. Voorts wijst de officier van justitie er op dat de WhatsApp applicatie van de telefoon van [medeverdachte 1] gewist is en dat zij heeft verklaard dat dat moest van verdachte.
Uit onder meer de verklaringen van verdachte en de camerabeelden van Schiphol blijkt inderdaad dat verdachte op die bewuste dag op Schiphol aanwezig was met medeverdachte [medeverdachte 2] om [medeverdachte 1] op te halen. Verdachte is naar eigen zeggen op verzoek van [medeverdachte 1] haar komen ophalen maar ontkent te hebben geweten dat [medeverdachte 1] drugs met zich meevoerde.
Op de camerabeelden, zoals die zijn gerelateerd in het dossier en bekeken ter terechtzitting, is onder meer te zien dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte 2] aankomt op Schiphol, dat medeverdachte [medeverdachte 2] naar de bloemenwinkel gaat terwijl verdachte blijkens zijn verklaring ter zitting op dat moment het toilet bezoekt, dat zij koffie en iets te eten nuttigen en dat verdachte vervolgens langere tijd uit beeld is in verband met een, naar eigen zeggen, aanval van diarree/buikloop. Dat hier sprake zou zijn van bewust buiten beeld blijven en ‘typerend gedrag voor afhalers’, zoals door de officier van justitie gesteld, nog los van het feit dat het de rechtbank niet duidelijk is geworden wat met een dergelijk gedrag in dit verband bedoeld wordt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. Dat verdachte last heeft gekregen van diarree wordt bevestigd door de inhoud van de WhatsApp-berichten die beide verdachten elkaar vervolgens sturen. Over de vorm en inhoud van hun WhatsApp-berichten hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] voldoende tekst en uitleg gegeven, waardoor naar het oordeel van de rechtbank niet geconcludeerd kan worden dat er in versluierd taalgebruik of codetaal gesproken zou zijn over drugs, zoals door de officier van justitie is gesteld.
De verklaringen van [medeverdachte 1] vormen naar het oordeel van de rechtbank evenmin het bewijs dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van cocaïne in de bagage van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] is onder meer op 20 september 2016 en 29 september 2016 als verdachte gehoord. In deze verhoren heeft zij – kort gezegd – verklaard dat zij op 19 september 2016 op Schiphol zou worden opgehaald door haar ex-vriend, verdachte, en dat hij de eigenaar/ontvanger van de verdovende middelen is. [medeverdachte 1] durfde niet met anderen te praten over dit transport, omdat ze haar anders zouden vermoorden. Verdachte had gedreigd haar te vermoorden als zij zou praten en ze was ook met een pistool bedreigd. Die bedreigingen zouden hebben plaatsgevonden eind augustus/begin september 2016 in Suriname.
In haar verhoor van 14 november 2016 heeft [medeverdachte 1] zich op haar zwijgrecht beroepen.
Bij de behandeling van haar strafzaak op 23 januari 2017 heeft [medeverdachte 1] verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]
nietwisten wat er in de door haar meegevoerde koffer zat en dat zij beiden niets te maken hebben met de invoer van de cocaïne. Het klopt echter wel dat verdachte haar zou komen ophalen op Schiphol. In haar getuigenverhoor bij de rechter-commissaris op 14 maart 2017 heeft [medeverdachte 1] zich op het haar toekomende verschoningsrecht beroepen. Zij heeft in dat verhoor wel verklaard dat haar ter terechtzitting van 23 januari 2017 afgelegde verklaring de waarheid is.
Gelet op bovenstaande inconsistenties in de verklaringen van [medeverdachte 1] en het door verdachte aangedragen alternatieve scenario, kan de rechtbank niet die bewijswaarde aan de verklaringen van [medeverdachte 1] toekennen die de officier van justitie daar aan toegekend wenst te zien. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewijs dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] drugs met zich meevoerde ontbreekt, zodat verdachte niet aangemerkt kan worden als afhaler van de door [medeverdachte 1] meegevoerde cocaïne. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van hetgeen hem primair en subsidiair ten laste is gelegd.
4. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 805,-, dient te worden teruggegeven aan verdachte, aangezien dit geldbedrag verdachte toebehoort en hij van het hem ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.