ECLI:NL:RBNHO:2017:3955

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
C/15/257410 / KG ZA 17-264
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervangende toestemming voor medische behandeling van een minderjarige met wilsbekwaamheid

In deze zaak vordert een vader vervangende toestemming voor de medische behandeling van zijn 12-jarige zoon, die na een operatie en radiotherapie van een medulloblastoom geen verdere (chemotherapie) behandeling wil ondergaan. De behandelend oncoloog heeft, na te zijn geïnformeerd over de wens van de zoon, een psychiater ingeschakeld om de wilsbekwaamheid van de jongen te beoordelen. De psychiater concludeert dat de zoon wilsbekwaam is, wat betekent dat hij het recht heeft om zelf te beslissen over zijn behandeling, ook in levensbedreigende situaties. De vader betwist deze wilsbekwaamheid en stelt dat de zoon niet in staat is om de gevolgen van zijn beslissing te overzien. De rechtbank oordeelt dat de wens van de wilsbekwame minderjarige moet worden gerespecteerd, ook al is de vader bezorgd over de invloed van de moeder en de keuze voor alternatieve geneeswijzen. De rechtbank wijst de vordering van de vader af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/257410 / KG ZA 17-264
Vonnis in kort geding van 12 mei 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. P. Rijnsburger te Leeuwarden,
tegen
STICHTING DE JEUGD- & GEZINSBESCHERMERS,
Gecertificeerde Instelling
gevestigd te Alkmaar,
gedaagde,
Partijen zullen hierna [de vader] en de GI genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 april 2017 met drie producties
  • de conclusie van antwoord van 19 april 2017 met zes producties
  • de brief van 21 april 2017 van [de vader] met productie 5
  • de mondelinge behandeling op 25 april 2017 waar zijn verschenen: [de vader] , bijgestaan door mr. Rijnsburger voornoemd; namens de GI mevrouw [x] , gezinsvoogd en mevrouw mr. S. Polak, jurist werkzaam bij de GI.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de vader] (de vader) heeft een affectieve relatie gehad met [y] (de moeder). Uit deze relatie is op [geboortedatum] [zoon] geboren. De relatie is in 2006 geëindigd. De ouders hebben het gezamenlijk ouderlijk gezag over [zoon] .
2.2.
Bij [zoon] is op 23 november 2016 een hersentumor (medulloblastoom) geconstateerd.
2.3.
[zoon] is in november 2016 geopereerd, waarbij de tumor is verwijderd. Er waren op dat moment geen bekende uitzaaiingen. Aansluitend is gestart met een dagelijkse bestralingsbehandeling gedurende zes weken. In aanvulling op de bestraling zou volgens protocol een chemokuur gedurende vier a vijf weken moeten worden gegeven, welke chemokuur mogelijk een jaar lang zou moeten worden herhaald. Na de radiotherapie is [zoon] “schoon” verklaard. Als gevolg van de tumor is het gezichtsvermogen van [zoon] ernstig aangetast.
2.4.
[zoon] en zijn moeder schaarden zich niet achter de vervolgbehandelingen in het reguliere medische circuit en gaven geen toestemming voor het door de behandelend arts, [arts] , kinderoncoloog verbonden aan het AMC te Amsterdam, geadviseerde behandeltraject. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft daarop een voorlopige ondertoezichtstelling alsmede een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verzocht, teneinde het mogelijk te maken het geadviseerde behandeltraject tijdig te starten.
2.5.
Op verzoek van de Raad is een onderzoek naar de wilsbekwaamheid van [zoon] gedaan. Dit onderzoek is verricht door I. Hein, kinder- en jeugdpsychiater bij Centrum voor Trauma en Gezin de Bascule te Amsterdam. Deze deskundige heeft onderzoek gedaan naar de diverse aspecten van de beoordeling van de wilsbekwaamheid van [zoon] aan de hand van de volgende stappen:
1. Vraagverheldering
2. Afweging van dimensie, omvang en duur van wils(on)bekwaamheid ter zake van een bepaalde beslissing
3.1
Onderzoek van cognitieve aspecten
3.2
Kinder- en jeugdpsychiatrisch onderzoek
3.3
Onderzoek sociaal-emotionele aspecten
3.4
Onderzoek van de gezinsaspecten
3.5
Somatische aspecten
4. Scoringslijst wilsonbekwaamheid d.m.v. Mac CAT-T
5. Formulier Beoordeling Wils(on)bekwaamheid
Het onderzoek heeft geresulteerd in een rapport van 19 december 2016, waarin de volgende conclusie is opgenomen:
“Gezien de beslisvaardigheid en de ernst van de gevolgen van het weigeren van de voorgestelde behandeling wordt [zoon] op dit moment wilsonbekwaam geacht ten aanzien van deze beslissing.”
De conclusie is als volgt onderbouwd:
“ (…)
Stap 3.1) Onderzoek van cognitieve aspecten
(…)
[zoon] is bekend met medulloblastoom, hij weet dat dit een tumor is in de kleine hersenen en dat het klachten geeft van misselijkheid, vermoeidheid en gezichtsverlies.
[zoon] kan navertellen wat de voorgestelde behandeling is: radio en chemo. Hij weet dat hij een masker krijgt en stil moet liggen in een machine die straalt, dat het geen pijn doet, en dat het bij elkaar 6 weken duurt. Hij weet dat hij pilletjes moet slikken. Hij weet niet dat chemo via een infuusslangetje wordt gegeven.
Hij kan voordelen vertellen: beter worden, verder weet hij niks. Hij kan risico’s/nadelen vertellen: kaal worden, maar het haar komt terug. En dat er ergens anders een tumor kan ontstaan. Verder noemt hij minder zicht en minder gehoor, en omdat hij piloot wil worden kan dat niet.
(...)
[zoon] denkt wel dat hij iets aan de behandeling kan hebben, maar hij wil het niet. Dat komt omdat hij Natrium-Bicarbonaat wil, een andere behandeling, die het lichaam reinigt en waar de tumor niet tegen kan, zegt hij. De tumor gaat ervan weg zegt hij, hij weet niet goed hoe het werkt, zijn moeder heeft het voorgelezen. (…) Het voordeel van deze NaBi-behandeling vindt [zoon] dat hij er beter van wordt, en nadelen vindt hij dat hij er galbulten van kan krijgen of gezwollen lippen.

Het vermogen om te kunnen redeneren (logisch redeneren/overwegen opties: hoe tot besluit gekomen om behandeling te ondergaan?
[zoon] wil liever geen behandeling met radio en chemo. Wat hem er wel goed aan lijkt is dat hij er beter van kan worden, maar omdat hij piloot wil worden kan het niet. Hij vindt een behandeling met NaBi beter, omdat het natuurlijk is en hij van zijn moeder weet, dat hij er ook betere van wordt.
[zoon] denkt dat hij door reguliere behandeling alles wel zal kunnen doen, maar beperkt. [zoon] denkt dat als hij de alternatieve behandeling kiest, dat hij gewoon zal kunnen functioneren in het dagelijks leven. [zoon] weet dat zijn moeder de NaBi-behandeling beter vindt, en zijn vader de reguliere behandeling. Hij zegt dat daar geen strijd over is.

Welke factoren zij belangrijk bij het besluit, zijn die afgewogen?
[zoon] kan niet meer uitleggen over de NaBi-behandeling, hij heeft de informatie van zijn moeder gekregen, hij denkt dat het werkt en dat hij er beter van wordt, maar hij heeft er zelf niks over opgezocht of van anderen gehoord. [zoon] moest erg huilen nadat hij de uitleg van de radiotherapie had gehoord, hij had toen gezegd die behandeling niet te willen. [zoon] en moeder vertellen, dat moeder daarna met hem heeft gesproken over zijn rechten als 12-jarige. Moeder heeft daarna ook gezocht of er alternatieve vormen van behandeling waren.

Het vermogen om een keuze tussen twee (behandel)mogelijkheden te kunnen maken en die te kunnen uiten (Heb je besloten akkoord te gaan met het voorstel van je arts? of: kan je vertellen was je beslissing is?)
[zoon] zegt dat hij de reguliere behandeling niet wil.”
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 december 2016 is de moeder gedeeltelijk in de uitoefening van haar gezag over [zoon] geschorst en wel ten aanzien van de medische behandeling, is [zoon] uithuisgeplaatst bij [de vader] voor de duur van vier weken en is [zoon] voorlopig onder toezicht gesteld tot 19 maart 2016.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 29 december 2016 is [zoon] onder toezicht gesteld van de GI voor een termijn van 12 maanden tot 29 december 2017. Daarbij is overwogen dat gebleken is dat de moeder inmiddels openstaat voor de behandeling in het reguliere medische circuit, dat zij heeft aangegeven in te zien dat het in het belang van [zoon] is om het reguliere behandeltraject voort te zetten en dat zij zich hiervoor zal inzetten en [zoon] hierin zal steunen.
2.8.
Bij beschikking van 30 december 2016 van deze rechtbank is het verzoek tot uithuisplaatsing van [zoon] , voor zover het de periode vanaf 16 januari 2017 betreft, afgewezen en is bepaald dat de gedeeltelijke schorsing in het gezag van de moeder, te weten ten aanzien van de medische behandeling van [zoon] , in tijd wordt beperkt en zal eindigen op 16 januari 2017.
2.9.
[zoon] heeft de bestralingsbehandeling van zes weken afgemaakt. Op 24 februari 2017 heeft [zoon] bij de gezinsvoogd aangegeven te willen stoppen met de behandeling en geen verdere chemotherapie te willen. Ook heeft hij zijn behandelend arts, [arts] , hiervan op de hoogte gebracht. Daarnaast heeft hij de kinderrechter een brief geschreven inzake zijn wens tot het staken van de behandeling.
2.10.
Met betrekking tot de wens van [zoon] om geen verdere (chemo)behandeling te ondergaan, heeft [arts] een nieuw onderzoek naar zijn wilsbekwaamheid nodig geacht. Aan mevrouw dokter E. Verbist, kinder- en jeugdpsychiater verbonden aan het Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie Triversum, is een psychiatrisch consult ten behoeve van beoordeling wilsbekwaamheid verzocht.
Bij brief van 27 maart 2017 heeft dokter Verbist het volgende geschreven:
“(…)
Beschrijvende diagnose/conclusie:
[zoon] kan heel goed uitleggen wat zijn ziekte en behandeling betekenen en geeft er blijk van hier goed over te hebben nagedacht. Hij ziet enorm op tegen de bijwerkingen van de chemotherapie en realiseert zich goed dat dit een achteruitgang van kwaliteit van leven kan betekenen in het komend jaar. Hij is vooral bang voor achteruitgang van visus en/of gehoor, misselijkheid, hormoonbehandeling en aantasting van zijn immuunsysteem.
De stemming is verdrietig, maar hij maakt geen depressieve indruk. Hij heeft een heel sterke wil om te leven, maar kan ook nadenken over de dood. Is enorm opgelucht als hij te horen krijgt dat hij wilsbekwaam wordt geacht.
Angst is gerelateerd aan de behandelingen, daarnaast geen andere angsten.
Hij ervaart voldoende steun en begrip vanuit ouders (met name moeder), familie en vriendenkring. Ervaart ook steun vanuit zijn geloof.
Concluderend is [zoon] een jongen, die 100% wilsbekwaam wordt bevonden.
(…).
2.11
[de vader] heeft de gezinsvoogd van de GI verzocht een verzoek tot vervangende toestemming medische behandeling op grond van artikel 1:265h BW in te dienen. De gezinsvoogd heeft dit geweigerd.

3.Het geschil

3.1.
[de vader] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. te bepalen dat de GI ten onrechte geen procedure voor vervangende toestemming medische behandeling van [zoon] aanhangig heeft gemaakt en daarom het in deze te wijzen vonnis voor een dergelijk verzoek in de plaats wordt gesteld en aan de GI vervangende toestemming wordt verleend om [zoon] de voor hem noodzakelijke behandeling te doen laten ondergaan;
II. kosten rechtens.
3.2.
[de vader] heeft daartoe aangevoerd dat hij denkt dat [zoon] ten aanzien van de consequenties van zijn beslissing niet geheel wilsbekwaam is. De moeder zal [zoon] ook niet hebben gestimuleerd en stimuleren de noodzakelijke behandeling te ondergaan omdat zij hier van meet af aan niet echt achter heeft gestaan, maar meer de oplossing in alternatieve geneeswijzen zoekt.
[zoon] is geopereerd en heeft aansluitend een radiotherapiebehandeling van zes weken ondergaan. Omdat bij bestraling van de (kleine) hersenen bij kinderen een significant grotere kans op bijwerkingen bestaat, heeft men volgens protocol een lagere dosis toegepast. In aanvulling op de bestraling zou volgens hetzelfde protocol aansluitend een chemokuur moeten worden gestart gedurende 4 à 5 weken, welke mogelijk een jaar lang zal moeten worden herhaald. Zonder deze vervolgbehandeling bedraagt de overlevingskans van [zoon] slechts 50% en met deze behandeling 75-80%.
[de vader] stelt dat hij grote moeite heeft met de conclusie van dokter Verbist dat [zoon] 100% wilsbekwaam is. Hij wijst erop dat hij van [zoon] tegenstrijdige signalen krijgt, waaruit blijkt dat [zoon] nog wel plannen heeft voor de toekomst. Omdat [zoon] niet geacht kan worden tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat te zijn en zich de negatieve gevolgen van zijn beslissing niet realiseert, had dokter Verbist nooit tot conclusie kunnen komen dat [zoon] wilsbekwaam is. Die conclusie is dan ook niet houdbaar.
[de vader] trekt ook de rechtsgeldigheid van het onderzoek door de psychiater in twijfel, omdat [zoon] noch zijn beide ouders daarvoor schriftelijk toestemming hebben gegeven.
Nu de GI weigert een procedure tot vervangende toestemming te beginnen, rest [de vader] geen andere keuze dan de voorzieningenrechter te verzoeken te bepalen dat de dit GI op onterechte gronden heeft geweigerd, nu [zoon] niet geacht moet worden wilsbekwaam te zijn.
3.3.
De GI voert verweer. Zij is allereest van mening dat [de vader] niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Vervangende medische toestemming is volgens de GI in deze zaak hoe dan ook niet aan de orde. Art.1:265h BW ziet op de situatie waarin hetzij een ouder met gezag zijn of haar toestemming voor een noodzakelijk medische behandeling weigert (lid 1), hetzij de minderjarige van twaalf jaar of ouder niet in staat kan worden geacht tot een
redelijke waardering van zijn belangen (lid 2).
Lid 1 is niet van toepassing, aangezien beide ouders achter het continueren van de
behandeling staan. Lid 2 is evenmin van toepassing, aangezien nog geen maand
geleden door een deskundige geconstateerd is dat [zoon] 100% wilsbekwaam is en
derhalve in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen.
Indien [de vader] van opvatting is dat het rapport van dokter Verbist geen grondslag voor het oordeel omtrent de wilsbekwaamheid kan zijn, had hij het AMC dan wel de behandelend arts in rechte moeten betrekken, nu zij de wil van [zoon] respecteren.
Subsidiair is de GI van mening dat de vordering moet worden afgewezen omdat er onvoldoende basis is om te komen tot het opleggen van een medische behandeling aan [zoon] . Op grond van de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) dient de wens van een wilsbekwame minderjarige ouder dan 12 jaar te worden gerespecteerd. Dat heeft het AMC op basis van haar beleid ter zake gedaan. De GI heeft zich geconformeerd aan het beleid van het AMC. [de vader] is door de gezinsvoogd op de hoogte gesteld van [zoon] mededeling dat hij wilde stoppen met de behandeling. Vervolgens is uitvoerig overleg gepleegd met de behandelend oncoloog en [zoon] en zijn moeder. Van het informatieve gesprek is een audio-opname gemaakt die ter beschikking is gesteld aan [de vader] .
De GI kan zich de positie van [de vader] goed voorstellen maar voor zijn vordering bestaat geen grondslag. De GI begrijpt de afweging die [zoon] heeft gemaakt om tot zijn beslissing te komen, gezien de ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt, ook. Hij wilde vanaf het begin al geen medische behandeling, hij heeft gezegd niet te geloven dat chemo nodig is en te denken dat de alternatieve middelen hem zullen genezen. Ook is hij bang voor de neveneffecten van de chemobehandeling.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Juridisch kader

4.1.
De onderhavige zaak betreft de uitoefening, door [zoon] , van zijn grondwettelijk recht op fysieke integriteit. Dit recht omvat het recht om gevrijwaard te worden van schendingen van en inbreuken op het lichaam door anderen en komt onder meer tot uitdrukking in het toestemmingsvereiste voor medische behandeling dat is neergelegd in art. 7:450 BW. Aan het toestemmingsvereiste ligt het zelfbeschikkingsrecht ten grondslag. Wilsbekwaamheid is een belangrijke voorwaarde voor zelfbeschikking. De wetgever gaat ervan uit dat minderjarigen van 12 jaar en ouder in beginsel wilsbekwaam zijn. De wettelijke terminologie luidt, dat iemand “in staat moet zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen “ter zake”, waarbij “ter zake” doelt op waardering van de belangen die betrokken zijn bij een concrete beslissing of aangelegenheid.
4.2.
Met betrekking tot het toestemmingsvereiste onderscheidt de WGBO de volgende groepen minderjarigen:
• minderjarigen beneden 12 jaar
• minderjarigen van 12 tot en met 15 jaar
• minderjarigen in de leeftijd van 16 en 17 jaar.
Minderjarigen in de leeftijd van 16 en 17 jaar
Deze minderjarigen worden op nagenoeg gelijke voet behandeld als meerderjarigen en blijven verder buiten beschouwing.
Minderjarigen beneden de leeftijd van twaalf jaar
Deze minderjarigen worden niet tot een redelijke waardering van de eigen belangen ter zake van medische verrichtingen in staat geacht. De rechten die krachtens de wet aan de patiënt toekomen worden voor deze minderjarigen uitgeoefend door hun wettelijk vertegenwoordiger. Dit betekent, dat de arts zijn verplichtingen tegenover de patiënt, zoals het vragen van toestemming, jegens de wettelijk vertegenwoordiger moet nakomen.
Minderjarigen in de leeftijd van 12 tot en met 15 jaar
Binnen deze groep, waartoe [zoon] behoort, onderscheidt de wet:
  • minderjarigen die in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake. Deze minderjarigen moeten zélf toestemming geven voor de verrichting en hebben dus ook een eigen recht die toestemming te onthouden. In geval de minderjarige toestemming verleent is daarnaast de toestemming vereist van de wettelijk vertegenwoordiger. Indien de minderjarige en diens wettelijk vertegenwoordiger van opvatting verschillen, is de opvatting van de minderjarige leidend. Indien de minderjarige zijn toestemming onthoudt kan de wettelijk vertegenwoordiger door het verlenen van toestemming dus niet bewerkstelligen dat wordt behandeld;
  • minderjarigen die niet in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake. Deze minderjarigen worden op dezelfde voet behandeld als kinderen jonger dan twaalf. Dit betekent, dat de rechten die krachtens de wet aan de patiënt toekomen exclusief uitgeoefend worden door de wettelijke vertegenwoordiger. Voor de arts betekent dit, dat hij zijn verplichtingen tegenover de patiënt, zoals het vragen van toestemming, jegens de wettelijk vertegenwoordiger moet nakomen.
4.3.
De beoordeling of de minderjarige in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de medische behandeling wordt in het wettelijk systeem overgelaten aan de behandelend arts, aangezien het de behandelend arts is die moet bepalen jegens wie hij zijn uit de behandelingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen moet nakomen.
Gegeven de verstrekkende betekenis van deze beoordeling pleegt de behandeld arts een collega-arts/psychiater om advies te vragen. De uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt bij de behandelend arts.
4.4.
Indien de minderjarige, zoals hier, onder toezicht is gesteld biedt artikel 1:265h BW in enkele gevallen de mogelijkheid om de kinderrechter in te schakelen. Dit artikel luidt als volgt:
1. Indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert, kan deze toestemming op verzoek van de gecertificeerde instelling worden vervangen door die van de kinderrechter.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een medische behandeling van een minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
Bespreking van de vordering
4.5.
[de vader] heeft zijn vordering gebaseerd op het bepaalde in art. 1:265h BW.
Lid 1 van die bepaling is echter niet van toepassing omdat [zoon] ouder is dan 12 jaar en het hier bovendien niet gaat om een situatie waarin (één van) de met gezag belaste ouder(s) toestemming voor een behandeling weigert. Het gaat hier om de spiegelbeeldige situatie waarin
zelfweigert toestemming te verlenen voor verdere behandeling die door de ouders, althans de vader, wenselijk wordt geacht. Dat betekent dat alleen lid 2 een basis zou kunnen vormen voor ingrijpen door de rechter. Dat kan indien [zoon] niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
4.6.
In het onderhavige geval is ook dat niet aan de orde.
Nadat de behandelend oncoloog van [zoon] , [arts] , had vernomen dat hij geen verdere behandeling meer wilde, zag zij zich voor de vraag gesteld of de wens van [zoon] om verdere behandeling te staken gerespecteerd kon worden. Zij heeft aanleiding gezien de wils(on)bekwaamheid van [zoon] opnieuw te laten beoordelen door een psychiater.
Het rapport van dokter Verbist d.d. 27 maart 2017 van laat geen ruimte voor twijfel over de wilsbekwaamheid van [zoon] . Het besluit van [arts] /het AMC om de beslissing van de wilsbekwame [zoon] te respecteren en de (chemo)therapie te staken is kennelijk gebaseerd op dit rapport en is - naar onweersprokens is aangevoerd - conform het beleid/de gedragslijn van het AMC ter zake, welk beleid strookt met het wettelijke regime.
Niet gezegd kan worden dat het besluit van [arts] /het AMC aldus niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
4.7.
Het standpunt dat het onderzoek door dokter Verbist niet rechtsgeldig zou zijn, omdat schriftelijke van [zoon] en de ouders toestemming ontbreekt, volgt de voorzieningenrechter niet. [zoon] heeft meegewerkt aan het onderzoek dat in het kader van de behandeling in het AMC en op verzoek van de behandelend oncoloog heeft plaatsgevonden. Zijn toestemming voor dat onderzoek ligt daarin voldoende duidelijk besloten. Gegeven de leeftijd van [zoon] en de aard van het onderzoek is daarnaast geen toestemming van de ouders nodig.
4.8.
Op grond van het bovenstaande wordt de vordering afgewezen.
Ten overvloede wordt nog het volgende opgemerkt.
4.9.
De voorzieningenrechter acht het begrijpelijk dat [de vader] vanwege de uitkomst van de door [zoon] gemaakte afweging vraagtekens plaatst bij diens wilsbekwaamheid, maar ziet geen ruimte om die afweging niet te respecteren.
In de door de wetgever gemaakte keuze om wilsbekwame patiënten van 12 jaar en ouder het recht toe te kennen om ook in levensbedreigende situaties over hun behandeling te beslissen ligt besloten dat dan ook moet worden gerespecteerd dat die beslissing door een kind wordt genomen.
Mede gegeven de wijze waarop dokter Verbist dat proces bij [zoon] heeft getoetst, moet worden aangenomen dat [zoon] tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is en zich de gevolgen van zijn beslissing - ook de negatieve - realiseert.
Ook als in ogenschouw wordt genomen dat de statistische kans op terugkeer van de tumor bij het niet-volgen van de chemotherapie aanzienlijk groter is (75-80% versus 50 %), kan niet worden gesproken van een onzinnige afweging. [zoon] heeft zijn beslissing kennelijk met name genomen met het oog op de kwaliteit van zijn leven nú. Het recht om die keuze te maken vloeit direct uit het zelfbeschikkingsrecht voort. Uitoefening daarvan kan voor ouders een hard gelag zijn.
4.10.
Dat [de vader] vermoedt dat sprake is van beïnvloeding door de moeder, die een oplossing zoekt in alternatieve geneeswijzen en dat [zoon] heeft moeten kiezen tussen enerzijds de reguliere medische en anderzijds de alternatieve geneeswijzen, leidt niet tot een andere conclusie. Dat [zoon] door zijn moeder is beïnvloed bij het maken van zijn keuze, is niet onaannemelijk. Ook dat betekent echter niet dat [zoon] op onzinnige gronden tot zijn beslissing is gekomen.
4.11.
[de vader] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stichting de Jeugd-&gezinsbeschermers worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [de vader] in de proceskosten, aan de zijde van Stichting de Jeugd-&gezinsbeschermers tot op heden begroot op € 1.434,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Verdaasdonk op 12 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.type: SV