ECLI:NL:RBNHO:2017:4078

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
C/15/246932 / FA RK 16-4687
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderbijdrage in een familierechtelijke procedure met betrekking tot de zorg en opvoeding van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 mei 2017 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure tussen een vrouw en een man, die jarenlang een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk ouders zijn van drie minderjarigen. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, omdat de man zijn financiële situatie niet inzichtelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onderhoudsplichtig is voor de kinderen, maar dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn financiële positie. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot het betalen van een kinderbijdrage van € 464,-- per maand voor de ene minderjarige en € 439,-- per maand voor de andere minderjarige, met ingang van 3 augustus 2016. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man de kosten van de hobby's van de kinderen blijft betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de vrouw is gerechtigd om de door de man verschuldigde kinderbijdrage te incasseren. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot het betalen van achterstallige betalingen en de kosten van tenuitvoerlegging afgewezen, omdat dit reeds uit de wet voortvloeit. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/246932 / FA RK 16-4687
beschikking van 17 mei 2017 betreffende bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.L. van der Heide-Brink, kantoorhoudende te Drachten,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. de Geest, kantoorhoudende te Heerhugowaard.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 3 augustus 2016;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 2 september 2016;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen op 15 maart 2017;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, tevens houdende vermeerdering verzoek, ingekomen op 20 maart 2017.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 maart 2017 in aanwezigheid van de vrouw bijgestaan door mr. G.L. van der Heide-Brink en de man bijgestaan door mr. M. de Geest.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen hebben jarenlang een affectieve relatie gehad.
2.2
Uit deze relatie zijn geboren de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats]
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
De man heeft [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] .
2.3
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 september 2015 is bepaald dat:
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en [minderjarige] met ingang van 21 oktober 2015 bij de vrouw zal zijn;
- met ingang van 21 oktober 2015 tussen de man en [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel een omgangsregeling zal gelden van om de twee weken een weekend van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school, elke woensdagmiddag uit school tot donderdagochtend naar school en de helft van de vakanties en feestdagen.
2.4
Deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 november 2016 bepaald dat de ouders gezamenlijk belast worden met het gezag over [minderjarige] . Daarbij is het verzoek van de vrouw om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] en [minderjarige] afgewezen.
2.5
[minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] zijn bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 19 december 2014 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg (thans De Jeugd- en Gezinsbeschermers). De ondertoezichtstelling is telkens verlengd en is ten aanzien van [minderjarige] en [minderjarige] afgelopen op 19 december 2016. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is verlengd tot 19 december 2017.

3.Verzoek

3.1
De vrouw heeft verzocht, na vermeerdering van het verzoek en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. te bepalen dat de man aan haar een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] (hierna ook: kinderbijdrage) van € 689,-- per maand per kind dient te voldoen met ingang van 21 oktober 2015, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag en datum;
b. de man te veroordelen binnen twee weken na de te geven beschikking de achterstand in de door hem verschuldigde betalingen ineens aan de vrouw te voldoen;
c. de man te veroordelen in de kosten van tenuitvoerlegging van de te geven beschikking, dan wel te bepalen dat de kosten van deze tenuitvoerlegging voor rekening van de man zijn.
3.2
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de vrouw het volgende aangevoerd. Partijen hebben in de afgelopen jaren diverse procedures jegens elkaar gevoerd. De man is onderhoudsplichtig voor [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] . Hij is daar door de advocaat van de vrouw diverse malen op gewezen, maar heeft geen openheid van zaken gegeven over zijn financiële situatie. Bij gebrek aan inzicht in de financiën van de man, wordt ervan uitgegaan dat de man volledig in de behoefte van [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] kan voorzien.
[minderjarige] en [minderjarige] hebben sinds 21 oktober 2015 hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw. Ook vóór die datum is de man diverse malen gewezen op zijn onderhoudsplicht. Daarom dient een kinderbijdrage in te gaan op 21 oktober 2015. Ten aanzien van [minderjarige] dient als ingangsdatum te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift, dan wel 8 augustus 2016, omdat [minderjarige] sindsdien zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft.

4.Verweer

4.1
De man heeft verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen. De man heeft van zijn kant verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, een door hem te betalen kinderbijdrage vast te stellen van € 11,-- per maand voor [minderjarige] en € 211,-- per maand voor [minderjarige] en [minderjarige] met ingang van de datum van de te geven beschikking, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag en datum.
4.2
Sinds het einde van de relatie heeft [minderjarige] steeds bij de man gewoond en het ligt niet voor de hand dat in die situatie wijziging komt, mede gelet op het standpunt van [minderjarige] . De vrouw ontvangt het kindgebonden budget (inclusief alleenstaande ouderkop) en de kinderbijslag, ook voor [minderjarige] . De vrouw heeft [minderjarige] op haar adres ingeschreven, hoewel hij nooit bij haar zijn hoofdverblijf heeft gehad. De man betaalt de nodige kosten voor [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] , o.a. school, kleding, sporten, paardrijden, motorcross, mobiele telefoons, fietsen, spellen, verzekeringen, sparen en vakanties. Als de man een kinderbijdrage moet betalen, zal de vrouw die kosten moeten betalen. Zij heeft aangegeven dat niet te gaan doen. Ook bij de bepaling van de ingangsdatum moet rekening worden gehouden met het feit dat de man steeds voormelde kosten heeft betaald.

5.Beoordeling

5.1
Op grond van hetgeen partijen hebben aangegeven kan worden vastgesteld dat partijen gedurende langere tijd meerdere procedures tegen elkaar hebben gevoerd. In de hierboven onder 2.3 weergegeven beschikking is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en [minderjarige] met ingang van 21 oktober 2015 bij de vrouw zal zijn. Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is destijds geen beslissing gegeven, omdat de vrouw op dat moment nog alleen was belast met het gezag over [minderjarige] . De feitelijke situatie is dat [minderjarige] permanent bij de man verblijft en [minderjarige] en [minderjarige] bij de vrouw. Bij de beoordeling van de onderhavige zaak gaat de rechtbank uit van de feitelijke situatie. Dat betekent dat de rechtbank uitsluitend zal beoordelen of de man een kinderbijdrage moet betalen voor [minderjarige] en [minderjarige] .
5.2
De rechtbank stelt vast dat de man heeft volstaan met overlegging van de jaaropgave 2015 en 2016, salarisspecificaties over juni, juli en augustus 2016 en januari 2017, alsmede een brief van 13 december 2016 betreffende beëindiging van het contract van zijn werkgever met [BV] per 13 maart 2017. Van de zijde van de vrouw is van meet af aan gesteld dat de man zeer vermogend is en dat hij openheid van zaken moet geven over zijn financiële positie. In dit licht bezien had het op de weg van de man gelegen om volledige inzage te geven in zijn financiële positie, waarbij de man onder meer zijn aangiften Inkomstenbelasting had dienen te overleggen. De man bezit meerdere woningen en auto’s en hij heeft een eigen onderneming. Van deze onderneming is geen enkel financieel stuk in het geding gebracht.
De advocaat van de man heeft op zitting desgevraagd aangegeven dat hij zijn cliënt heeft verzocht om financiële stukken over te leggen teneinde zijn financiële situatie inzichtelijk te maken, maar dat zijn cliënt hem geen andere stukken heeft overgelegd dan de hierboven weergegeven stukken. De rechtbank leidt hieruit af dat de man kennelijk geen inzage wil geven in zijn financiële situatie en zal daaraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht.
5.3
De vrouw heeft verzocht een kinderbijdrage vast te stellen van € 689,-- per maand per kind voor [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] . Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw ten aanzien van [minderjarige] en [minderjarige] toewijzen, in die zin dat op dit bedrag in mindering dient te strekken de kosten van de dure hobby’s van [minderjarige] en [minderjarige] , te weten € 225,-- per maand voor het paardrijden van [minderjarige] en € 250,-- per maand voor motorcross van [minderjarige] . Zoals immers ter zitting is afgesproken tussen partijen zal de man de kosten van deze hobby’s blijven betalen. De man wordt derhalve in staat geacht om voor [minderjarige] (€ 689,-- - € 225,-- =) € 464,-- per maand en voor [minderjarige] (€ 689,-- - € 250,-- =) € 439,-- per maand aan de vrouw te betalen. De rechtbank zal deze bijdragen vaststellen.
ingangsdatum
5.4
Voor de vaststelling van een ingangsdatum kan als uitgangspunt gelden de datum van indiening van het verzoekschrift. Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, ziet de rechtbank geen aanleiding van gemeld uitgangspunt af te wijken. De rechtbank zal derhalve als ingangsdatum van na te melden kinderbijdrage 3 augustus 2016 vaststellen.
5.5
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen binnen twee weken na de te geven beschikking de achterstand in de door hem verschuldigde betalingen ineens aan de vrouw te voldoen, bij gebrek aan belang afwijzen. De vrouw is immers op grond van de onderhavige beschikking gerechtigd om de door de man verschuldigde kinderbijdrage te incasseren.
5.6
Ook het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de kosten van tenuitvoerlegging van de te geven beschikking, dan wel te bepalen dat de kosten van deze tenuitvoerlegging voor rekening van de man zijn, zal bij gebrek aan belang worden afgewezen, omdat dit reeds uit de wet voortvloeit.
5.7
De rechtbank wijst er - ten overvloede - op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding telkens dient te voldoen € 464,-- per maand voor de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , en € 439,-- per maand voor de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , alles met ingang van 3 augustus 2016 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, rechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.