Op 10 februari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser [X], vertegenwoordigd door mr. D.N.N. Jansen, en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van eiser tegen de voldoening van omzetbelasting voor het jaar 2012 en de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2013. Eiser had op 24 januari 2013 een nihilaangifte omzetbelasting ingediend en ontving op 26 april 2014 een naheffingsaanslag voor het jaar 2013. Eiser diende op 4 oktober 2015 suppletieaangiften in, die door verweerder als bezwaarschriften werden aangemerkt. Verweerder verklaarde deze bezwaren op 26 januari 2016 niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.
Eiser heeft op 8 maart 2016 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van bezwaar tegen de voldoening op aangifte voor het jaar 2012 op 7 maart 2013 eindigde en dat de termijn voor de naheffingsaanslag op 9 juni 2014 eindigde. Eiser heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding het gevolg was van persoonlijke omstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze omstandigheden hem verhinderden om tijdig bezwaar te maken.
Daarnaast stelde eiser dat de suppletieaangiften ten onrechte als bezwaren zijn aangemerkt, omdat de termijn voor het indienen van stukken nog niet was verstreken. De rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde stukken enkel betrekking hadden op het inhoudelijke verzoek om teruggaaf en niet relevant waren voor de vraag van niet-ontvankelijkheid. Eiser stelde ook dat er een wettelijke leemte was in de belastingwetgeving, maar de rechtbank volgde deze redenering niet en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.