ECLI:NL:RBNHO:2017:4137

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
15/029062-16 rekest 16-006260
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in het kader van een 552f-procedure na vrijspraak

Op 19 mei 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door mr. P.C. Tuinenburg namens de verzoekster, die een vergoeding van € 929,28 vroeg voor de kosten van haar raadsman in verband met een vordering tot onttrekking aan het verkeer door de officier van justitie. De verzoekster was eerder vrijgesproken in een strafzaak, maar de officier van justitie had een afzonderlijke vordering ingediend tot onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen. De rechtbank oordeelde dat, ondanks het feit dat artikel 552f niet expliciet wordt genoemd in artikel 591 lid 5 Sv, de kosten van de raadsman voor deze procedure wel voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de wetsgeschiedenis, de systematiek van de wet en het doel van de regeling. De rechtbank concludeerde dat de kosten van de raadsman, die zijn gemaakt in het kader van de vordering tot onttrekking aan het verkeer, ook vergoed moeten worden als de verdachte is vrijgesproken. De rechtbank kende de verzoekster uiteindelijk een totale vergoeding toe van € 1.209,28, bestaande uit € 929,28 voor de kosten van de raadsman in de strafzaak en € 280,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 16-006260
Parketnummer: 15/029062-16
Uitspraakdatum: 19 mei 2017
Beschikking(art. 591a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 7 oktober 2016 is ter griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. P.C. Tuinenburg, advocaat, ingediend verzoekschrift van
[verzoekster],
[geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
domicilie kiezende te (1083 GV) Amsterdam, A.J. Ernststraat 187,
ten kantore van mr. P.C. Tuinenburg, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning aan verzoekster van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van € 929,28, wegens de door de raadsman van verzoekster verrichte werkzaamheden met betrekking tot de vordering van de officier van justitie tot onttrekking aan het verkeer, alsmede tot vergoeding van de kosten van een raadsman met betrekking tot het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot inwilliging van het verzoek.
De strafzaak tegen verzoekster is geëindigd door het onherroepelijk worden van het vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 18 april 2016, waarbij verzoekster van het haar tenlastegelegde is vrijgesproken. Bij die uitspraak is geen beslissing genomen over de in deze strafzaak in beslag genomen twee huwelijksakten van verzoekster.
Op 10 juni 2016 heeft de officier van justitie op grond van artikel 552f Sv een vordering ingediend tot onttrekking aan het verkeer van die in beslag genomen voorwerpen. Na een mondelinge behandeling op 22 augustus 2016 en een tussenbeschikking van 5 september 2016 is de vordering van de officier van justitie bij beschikking van 26 september 2016 afgewezen. Deze beslissing is inmiddels onherroepelijk geworden.

2.Beoordeling

Artikel 591, tweede en vijfde lid, in verbinding met artikel 591a, tweede en vierde lid Sv voorzien in de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van een raadsman voor het indienen van een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv. Een verzoek tot toekenning van een dergelijke vergoeding kan, gelet op het van overeenkomstige toepassing verklaarde tweede lid van art. 591 Sv, worden ingediend ‘binnen drie maanden na het eindigen van de zaak’. Onder het eindigen van de zaak dient in deze zaak te worden verstaan de beslissing op de vordering van de officier van justitie tot onttrekking aan het verkeer.
Het door verzoekster ondertekende verzoekschrift is daarom tijdig ingediend.
De hiervoor bedoelde regeling ziet op procedures, die worden ingeleid met een door of namens een klager ingediend klaagschrift, waarvoor de grondslag wordt gegeven in artikel 552a of 552b Sv. De vraag in deze zaak is of het mogelijk is om de kosten die de raadsman in het kader van die 552f-procedure heeft gemaakt op de Staat te verhalen. Artikel 552f wordt immers – anders dan artikel 552b Sv – niet genoemd in artikel 591 lid 5 Sv, waarin wel andere artikelen worden genoemd, die van overeenkomstige toepassing zijn.
Verzoekster heeft voor de toepasselijkheid geen argument aangeleverd. In het ‘kruisjesformulier’-verzoekschrift staat daarover slechts vermeld:
“De vordering ex art. 552f Sv is afgewezen. Zie 552b Sv.”
In de rechtspraak wordt verschillend geoordeeld over het antwoord op de vraag of de opsomming van artikel 591 lid 5 Sv door de wetgever limitatief is bedoeld. Indien dat het geval is, kan het onderhavig verzoek niet worden toegewezen.
Wetsgeschiedenis
In de loop der jaren is de reikwijdte van art. 591 Sv verschillende malen uitgebreid door kosten gemaakt in het kader van enkele bijzondere procedures voor vergoeding in aanmerking te laten komen.
In 1935 werd het vijfde lid ingevoegd, op basis waarvan de regeling ook van toepassing is op rechtsgedingen tot herkenning van veroordeelden of van andere gevonniste personen.
Na een tweede wetswijziging geldt de kostenvergoedingsregeling sinds 1964 eveneens voor de beklagprocedures tegen inbeslagname (art. 552a) en verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer (art. 552b). Bij de invoering werd in de memorie van toelichting het volgende overwogen:
“Het lijkt redelijk, de bepalingen van dit artikel van overeenkomstige toepassing te doen zijn op zaken, betreffende beklag bij inbeslagneming en verbeurdverklaring, indien het beklag gegrond wordt geacht. Hiertoe is een aanvulling van het laatste lid voorgesteld.” (Kamerstukken TK 1962/1963, 6647, nr. 3, blz. 9.)
Deze toelichting geeft geen aanleiding te veronderstellen dat het de wetgever erom te doen was een limitatieve opsomming te geven.
Sinds inwerkingtreding van de Wet van 19 november 1986 in verband met de herziening van wetgeving rondom de berechting van geestelijk gestoorde delinquenten, is art. 591 Sv ook van overeenkomstige toepassing op de procedures rondom de wijziging van voorwaarden, verlenging en hervatting van terbeschikkingstelling (art. 509j, 509o en 509v).
Ten slotte is de werkingssfeer in 1993 verder uitgebreid door artikel 591 van overeenkomstige toepassing te laten zijn op de procedure van art. 552ab.
Systematiek van de wet
Bij de inhoudelijke behandeling van een strafzaak kan de officier van justitie onttrekking aan het verkeer vorderen van een in beslag genomen voorwerp. Een (advocaat van) verdachte kan daarop reageren en verweer voeren. Indien verdachte wordt vrijgesproken en de vordering tot onttrekking aan het verkeer wordt afgewezen, dan bestaat voor de verdachte in dat geval de mogelijkheid om de kosten van zijn advocaat op de voet van artikel 591a Sv op de Staat te verhalen. Niet valt in te zien waarom dezelfde werkzaamheden niet voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen, indien de officier van justitie de onttrekking aan het verkeer niet tegelijk met de hoofdzaak, maar later als afzonderlijke vordering indient.
Ook kan het zijn dat niet de officier van justitie op grond van artikel 552f Sv het initiatief neemt tot onttrekking aan het verkeer, maar de (gewezen) verdachte op grond van artikel 552b Sv een verzoek doet tot teruggave van het beslag voorwerp. In zo’n geval kent de wet hem wel de mogelijkheid toe om de kosten van de procedure via artikel 591 lid 5 Sv op de Staat te verhalen. Niet valt in te zien dat het van deze min of meer willekeurige keuze afhangt of de (zelfde) werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen of niet.
Doel van de regeling
Ook de strekking van de regeling van schadevergoeding verzet zich niet tegen vergoeding van de verzochte kosten. Het gaat er in deze tweede titel van boek V Sv immers om dat de kosten die een verdachte maakt om zich te verdedigen voor rekening van de Staat dienen te komen, als een zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat ook in een geval, waarin de verdachte is vrijgesproken en de officier van justitie een afzonderlijke vordering tot onttrekking aan het verkeer (artikel 552f Sv) heeft ingediend, de kosten van de desbetreffende werkzaamheden van de raadsman van verdachte voor vergoeding in aanmerking komen.
De hoogte van de verzochte vergoeding komt de rechtbank redelijk voor gelet op de onderliggende specificatie. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen op de wijze als hieronder is aangegeven.

3.Beslissing

De rechtbank:
Kent aan verzoekster ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 1.209,28
(zegge: eenduizend tweehonderdnegen euro en acht en twintig cent), welk bedrag als volgt is samengesteld:
€ 929,28 wegens de kosten van een raadsman voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
€ 280,- wegens de kosten van een raadsman voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoekster toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoeksters advocaat, rekeningnummer NL65 ABNA 059 465 3622 ten name van Stichting Beheer Derdengelden JSTW Advocaten, onder vermelding van “schadevergoeding [verzoekster]
/om.”

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2017.
Informatie bij deze beschikking
Voor zover er in deze uitspraak een bedrag is toegewezen kan de opdracht tot uitbetaling van dit bedrag pas worden gegeven nadat de beslissing onherroepelijk is geworden. Bijgaande beschikking is op dit moment nog niet onherroepelijk; de officier van justitie heeft 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen en voor de verzoekende partij is binnen een maand (30 dagen) na betekening van deze uitspraak hoger beroep mogelijk. Genoemde termijnen kunnen worden bekort wanneer ter griffie afstand wordt gedaan van het recht op het instellen van hoger beroep.
U kunt op de volgende wijze ter griffie afstand doen van het recht op het instellen van hoger beroep:
  • (als verzoeker) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank;
  • (als advocaat) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank, indien u verklaart daartoe door verzoeker te zijn gevolmachtigd;
  • (in het geval dat noch verzoeker noch de advocaat in de gelegenheid is om in persoon bij de informatiebalie afstand te doen) door aan een medewerker van de strafgriffie daartoe een schriftelijke bijzondere volmacht te verlenen.