In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 10 maart 2017, staat de belastingheffing op personenauto's en motorrijwielen (BPM) centraal. Eiseres, [X] B.V., heeft bezwaar aangetekend tegen een naheffingsaanslag die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De naheffingsaanslag was gebaseerd op de registratie van een Volvo V40, waarbij de inspecteur de verschuldigde BPM had berekend op € 2.164, terwijl eiseres had aangifte gedaan van € 733, uitgaande van een gebruikte auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een nieuwe auto, maar eiseres betoogde dat de belasting berekend moest worden naar het tarief van 2014, omdat vergelijkbare voertuigen in 2015 tegen dat lagere tarief waren geregistreerd.
Tijdens de zitting op 24 februari 2017 werd duidelijk dat de inspecteur erkende dat er fiscale discriminatie plaatsvond, aangezien 12 vergelijkbare nieuwe voertuigen in 2015 tegen het tarief van 2014 waren geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag in strijd was met het Unierecht, omdat deze leidde tot een hogere belasting voor de registratie van de auto van eiseres in vergelijking met de registratie van vergelijkbare voertuigen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de naheffingsaanslag tot € 360. Tevens werd de inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van het gelijkheidsbeginsel in het belastingrecht en de noodzaak voor de belastingdienst om consistent te handelen bij de heffing van BPM. De rechtbank heeft de zaak als samenhangend met andere beroepen van eiseres behandeld, wat de proceskostenvergoeding voor deze samenhangende zaken beïnvloedde. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.