In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 10 maart 2017, gaat het om een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst Centrale Administratieve Processen over de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.M. Bothof, had op 4 augustus 2015 aangifte gedaan voor de registratie van een gebruikte Fiat 500 C 1.9 TwinAir Easy en een bedrag van € 263 BPM voldaan. De inspecteur stelde echter dat de auto als nieuw moest worden aangemerkt, waardoor de verschuldigde BPM op € 1.357 werd vastgesteld. Eiseres betwistte deze naheffingsaanslag en stelde dat de belasting berekend moest worden naar het tarief van 2014, omdat vergelijkbare voertuigen in 2015 tegen dat lagere tarief waren geregistreerd.
Tijdens de zitting op 24 februari 2017 werd duidelijk dat de inspecteur erkende dat er fiscale discriminatie plaatsvond, aangezien 87 vergelijkbare nieuwe voertuigen in 2015 tegen het tarief van 2014 waren geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag in strijd was met het Unierecht, omdat de registratie van de auto van eiseres leidde tot een hogere belasting dan voor vergelijkbare voertuigen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de naheffingsaanslag tot € 157. Tevens werd de inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam.