ECLI:NL:RBNHO:2017:4389

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
15/810020-16 en 15/700490-13 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijke geweldpleging wegens onvoldoende bewijs en schending van het recht op een eerlijk proces

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging op 23 januari 2016 in Haarlem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie en de verdediging hebben beiden vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als een van de personen die bij de vechtpartij betrokken was, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verklaringen van de medeverdachte, die de verdachte als dader aanwees, niet voor het bewijs konden worden gebruikt zonder dat dit zou leiden tot een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op een eerlijk proces waarborgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de medeverdachte het enige bewijs waren voor de betrokkenheid van de verdachte, en dat er onvoldoende compenserende factoren waren om de geloofwaardigheid van deze verklaringen te waarborgen. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Tevens zijn de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen wat aan de verdachte was ten laste gelegd. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het nieuwe feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/810020-16 en 15/700490-13 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 16 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 mei 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kubbinga en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.H. Fridsma, advocaat te Heemskerk, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2016 in de gemeente Haarlem openlijk, te weten op of aan de openbare weg(en), de Lange Veerstraat en/of de Damstraat en/of het Klokhuisplein, in elk geval op of aan één of meer openbare weg(en) en/of op een voor het publiek toegankelijke en/of waarneembare plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
een persoon, genaamd [slachtoffer 1], en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 2], en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 3],
welk geweld bestond uit het één of meerma(a)l(en) (met kracht) slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of duwen op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of van die [slachtoffer 2] en/of van die [slachtoffer 3],
welk door hem, verdachte, gepleegd geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] (afgebroken tand) en/of die [slachtoffer 2] (gebroken neus) en/of die [slachtoffer 3] (gescheurde wenkbrauw) tengevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Vrijspraak

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens vrijspraak bepleit.
3.3.
Oordeel van de rechtbankVerdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in de nacht van 23 januari 2016 in het centrum van Haarlem. Vaststaat dat zich die nacht een vechtpartij heeft voorgedaan in de Damstraat, op de hoek met de Lange Veerstraat, waarbij aangever [slachtoffer 3] hard in het gezicht is geslagen, als gevolg waarvan zijn wenkbrauw is gescheurd. Direct daarop heeft zich in de Berkenrodesteeg een tweede incident voorgedaan, waarbij aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn geslagen en/of geschopt en fors letsel hebben opgelopen. Aangever [slachtoffer 2] heeft een gebroken neus opgelopen, en bij aangeefster [slachtoffer 1] is een tand afgebroken.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte een van de personen is geweest die bij de vechtpartij in de Damstraat betrokken is geweest, in die zin dat hij daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen aangever [slachtoffer 3].
Met betrekking tot het incident in de Berkenrodesteeg overweegt de rechtbank het volgende. Uit het dossier kan worden afgeleid dat medeverdachte [medeverdachte 1] een van de personen is geweest die bij dit geweld betrokken is geweest. Hij is ter plaatse in de Berkenrodesteeg aangehouden en is door aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aangewezen als een van de daders. Op basis van de verklaringen van aangevers kan worden aangenomen dat [medeverdachte 1] de klap heeft uitgedeeld ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] een afgebroken tand heeft opgelopen.
Uit de verklaringen van aangevers en enkele getuigen volgt dat in de Berkenrodesteeg door twee personen, onder wie [medeverdachte 1], geweld is toegepast. De andere persoon, die ook zou hebben geslagen, is uiteindelijk ontkomen door over een hek te klimmen. De vraag die thans aan de rechtbank voorligt is of verdachte deze andere persoon is geweest, de persoon die over het hek is geklommen.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie voor verdachte belastende verklaringen afgelegd. Hij heeft (kort gezegd) verklaard dat verdachte betrokken was bij het incident in de Berkenrodesteeg en dat verdachte de persoon is geweest die over het hek is geklommen.
Bij de politieverhoren van [medeverdachte 1] was de verdediging van verdachte niet aanwezig. [medeverdachte 1] is later overleden. De verdediging heeft dan ook niet de gelegenheid gehad gebruik te maken van haar ondervragingsrecht, teneinde [medeverdachte 1] en/of de door hem afgelegde verklaringen op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid te toetsen. Dit terwijl de verklaringen van [medeverdachte 1] uitdrukkelijk door de verdediging worden betwist.
Bij de beantwoording van de vraag of de verklaringen van [medeverdachte 1] desondanks voor het bewijs kunnen worden gebezigd, stelt de rechtbank het volgende voorop.
Uit jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (Al-Khawaja and Tahery vs UK, EHRM (GK) 15 december 2011, Appl. Nrs 26766/05 22228/06 en daarop voortbouwende uitspraken) volgt dat wanneer een veroordeling wordt gebaseerd op een verklaring van een persoon die de verdediging niet op enig moment heeft kunnen ondervragen, dit kan meebrengen dat de rechten van de verdediging worden beperkt in een mate die onverenigbaar is met artikel 6 Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), in welke bepaling het recht op een eerlijk proces is gegarandeerd.
Hierbij is van belang of de verklaring van deze persoon het enige of beslissende (‘sole or decisive’) bewijsmateriaal vormt en er voldoende effectieve compenserende factoren aanwezig zijn, welke tevens sterke procedurele waarborgen inhouden waardoor de geloofwaardigheid/betrouwbaarheid kan worden beoordeeld.
In de onderhavige zaak hebben enkele getuigen een signalement gegeven van de persoon die over het hek is geklommen. Deze signalementen verschillen onderling op details en zijn bovendien zo weinig onderscheidend, dat zij niet als direct belastend voor verdachte kunnen worden beschouwd. Ander bewijs voor de eventuele betrokkenheid van verdachte bij het incident in de Berkenrodesteeg is niet voorhanden. Slechts [medeverdachte 1] wijst in zijn verklaringen direct naar verdachte als zijnde (kort gezegd) zijn mededader.
Nu aldus de verklaringen van [medeverdachte 1] het enige of beslissende bewijs vormen voor de eventuele betrokkenheid van verdachte, moet worden beoordeeld of er voldoende effectieve compenserende factoren aanwezig zijn (geweest) zoals hiervoor bedoeld. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Voor een oordeel over de geloofwaardigheid/betrouwbaarheid van (de verklaringen van) [medeverdachte 1] bevat het dossier geen andere aanwijzingen dan de eigen verklaring van [medeverdachte 1] dat hij ten tijde van het voorval ‘stomdronken’ was. De verklaringen van [medeverdachte 1] zijn niet audiovisueel vastgelegd. De rechtbank komt tot het oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd zonder dat dit tot een schending van artikel 6 EVRM zou leiden.
Het voorgaande leidt ertoe dat verdachte moet worden vrijgesproken, ook van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].

4.Vorderingen benadeelde partijen

4.1. [
slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.900,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
4.2. [
slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.017,96 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

5.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 28 februari 2014 in de zaak met parketnummer 15/700490-13 heeft de politierechter in deze rechtbank verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk. Ten aanzien van het voorwaardelijk deel is de proeftijd op twee jaren bepaald en geldt de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 15 maart 2014 en was ten tijde van het indienen van de ‘vordering na voorwaardelijke veroordeling’ van de officier van justitie niet geëindigd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien verdachte bij vonnis van heden wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit en dit tot gevolg heeft dat niet is komen vast te staan dat verdachte de algemene voorwaarde die aan het voorwaardelijk strafdeel is verbonden, heeft overtreden.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15/700490-13 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.G. Witteman, voorzitter,
mr. A.C.M. Rutten en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P. de Klerk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 mei 2017.