ECLI:NL:RBNHO:2017:450

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2017
Publicatiedatum
23 januari 2017
Zaaknummer
C/15/251942/HA RK 16/226
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

Op 23 januari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zitting houdende in de wrakingskamer, uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de kantonrechter mr. H.A.M. Röell-Mulder door verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.G. Wattilete. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een procesbeslissing van de kantonrechter om geen uitstel te verlenen voor een zitting in de hoofdzaak, die op 1 december 2016 gepland stond. Verzoekster stelde dat zij en haar gemachtigde niet op de hoogte waren van deze zitting en dat de beslissing om geen uitstel te verlenen voortkwam uit vooringenomenheid van de kantonrechter.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de beslissing tot het niet verlenen van uitstel een procesbeslissing is, die niet inhoudelijk door de wrakingskamer kan worden beoordeeld. De wrakingskamer oordeelde dat de motivering van de kantonrechter niet zo onbegrijpelijk was dat dit een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverde. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van verzoekster voor partijdigheid van de kantonrechter.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/251942/HA RK 16/226
Beslissing van 23 januari 2017
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
verzoekster,
hierna te noemen: [verzoekster]
gemachtigde mr. J.G. Wattilete
Het verzoek is gericht tegen:
mr. H.A.M. Röell-Mulder
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoekster heeft op 1 december 2016 schriftelijk de wraking verzocht van de kantonrechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer 5415584/AO VERZ 16-296, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust en zij heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. De wederpartij in de hoofdzaak heeft eveneens schriftelijk gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 9 januari 2017. Verzoekster, de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Namens verzoekster is haar gemachtigde verschenen. De kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak hebben van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoekster

2.1
De gemachtigde van [verzoekster] heeft ter onderbouwing van het verzoek - samengevat -
het volgende aangevoerd. Uit de brief van 11 november 2016 had kunnen worden afgeleid dat hij niet op de hoogte was van de voor 1 december 2016 geappointeerde zitting. [verzoekster] en haar gemachtigde waren onbekend met de brief van 11 oktober 2016 van de griffie van de sector kanton van de rechtbank. Het verzoek om uitstel had als een eerste verzoek daartoe moeten worden beschouwd. Omdat [verzoekster] en haar gemachtigde niet bekend waren met de zitting, is geen verweerschrift ingediend. In ieder geval had op de brief van 11 november 2016 van de gemachtigde van [verzoekster] moeten worden gereageerd. Het is onbegrijpelijk dat bij deze gang van zaken het verzoek om aanhouding niet is gehonoreerd. Er moet dan ook worden aangenomen dat de beslissing om het verzoek tot aanhouding niet te honoreren door vooringenomenheid is ingegeven.

3.De beoordeling

3.1
De wrakingskamer gaat uit van de volgende feiten.
3.2
Op 4 oktober 2016 heeft de rechtbank, sectie kanton een verzoekschrift van [A] B.V. ( [A] ) ontvangen. [A] heeft dat verzoekschrift tegelijkertijd ook aan [verzoekster] toegezonden en [verzoekster] heeft dat ontvangen.
Bij brief van 5 oktober 2016 heeft de griffie het verzoekschrift met begeleidende brief aan [verzoekster] gezonden, met het verzoek om voor de mondelinge behandeling van het verzoek verhinderdata op te geven over de maanden november en december 2016. Van [verzoekster] is geen bericht ter griffie ontvangen.
Bij brief van 11 oktober 2016 heeft de griffie aan [A] en aan [verzoekster] bericht dat de mondelinge behandeling van de zaak zal plaatsvinden op 1 december 2016 om 13.30 uur.
Bij faxbericht van 11 november 2016 heeft de gemachtigde van [verzoekster] zich als gemachtigde van haar gesteld en verhinderdata opgegeven over de maanden november en december 2016 en januari 2017.
Op deze fax van de gemachtigde is van de zijde van de rechtbank niet gereageerd.
Op 28 november 2016 heeft de griffier telefonisch contact opgenomen met de gemachtigden van partijen om te vragen of zij akkoord gingen met vervroeging van het aanvangstijdstip van de zitting met een half uur.
Op 29 november 2016 heeft de gemachtigde van [verzoekster] bij faxbericht laten weten dat zijn cliënte niet op de hoogte was van de zitting en dat hijzelf verhinderd was, met het verzoek om verplaatsing van de behandeling, opdat [verzoekster] en hijzelf de behandeling zouden kunnen bijwonen en tijdig een verweerschrift zouden kunnen indienen.
Op 30 november 2016 heeft de griffier de gemachtigde van [A] telefonisch gevraagd of deze instemde met het verzochte uitstel. De gemachtigde van [A] heeft laten weten dat hij van de zijde van [verzoekster] geen verzoek had ontvangen en dat het moeilijk zou zijn om zijn cliënte te bereiken. De griffier heeft hem daarop bericht dat de zitting doorgang zou vinden.
Bij brief van 30 november 2016 heeft de griffier per e-mail en per brief aan de gemachtigde van [verzoekster] laten weten:
Ingevolge artikel 1.4.6 van het procesreglement kan de kantonrechter uitstel verlenen indien een eenstemmig verzoek wordt gedaan, dan wel klemmende redenen worden aangevoerd. Uw brief bevat geen gezamenlijk verzoek. De kantonrechter heeft getracht contact op te nemen met de DAS rechtsbijstand, maar gelet op het late tijdstip van het verzoek was nader overleg met cliënte niet meer mogelijk. Gelet op de door de griffie verzonden brieven van 5 en 11 oktober jl. ziet de kantonrechter geen aanleiding om de door u genoemde redenen aan te merken als klemmende redenen. De zitting zal daarom doorgang vinden.
Bij faxbericht van 1 december 2016 heeft de gemachtigde van [verzoekster] laten weten dat hij het niet eens is met die beslissing en heeft hij nogmaals om aanhouding van de zitting gevraagd. Nadat de griffier hem telefonisch heeft meegedeeld dat het verzochte uitstel niet werd verleend, heeft hij dit wrakingsverzoek ingediend.
3.3
De beslissing tot het niet verlenen van uitstel is een zogenoemde procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in eventueel hoger beroep worden getoetst. Dit is slechts anders indien een procesbeslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de kantonrechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij [verzoekster] bestaande vrees voor partijdigheid van de kantonrechter naar objectieve maatstaven is gerechtvaardigd.
3.4
Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke zwaarwegende aanwijzing geen sprake. Hoewel het onbeantwoord laten door de griffier van het faxbericht van de gemachtigde van [verzoekster] van 11 november 2016 ongelukkig is te noemen, heeft de kantonrechter naar het oordeel van de rechtbank met het niet verlenen van uitstel, gelet op de geschetste omstandigheden en artikel 1.4.6 van het procesreglement , niet een dermate onbegrijpelijke beslissing genomen dat dit zo een zwaarwegende aanwijzing oplevert. Er zijn ook geen andere feiten gesteld of gebleken op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de procesbeslissing is ingegeven door vooringenomenheid van de kantonrechter.
3.5
De rechtbank ziet geen aanleiding om toepassing te geven artikel 39, vierde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en te bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen, omdat niet gebleken is van misbruik van het rechtsmiddel wraking.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de kantonrechter af,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan [verzoekster] , de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team kanton, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, voorzitter, mr. A.C. Terwiel en mr. K.I. Oyunlu, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. I.M. ter Sluis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2017.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.