ECLI:NL:RBNHO:2017:4556

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
5425339
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon en kwalificatie van de rechtsverhouding als arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, een voormalige manager van een tandartspraktijk, een vordering ingesteld tegen de tandarts, gedaagde, voor betaling van achterstallig loon. Eiser stelt dat hij van januari 2008 tot juli 2012 werkzaamheden heeft verricht voor gedaagde, maar nooit is betaald. Hij betoogt dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst en vordert een totaalbedrag van € 269.250,00, vermeerderd met wettelijke rente. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen arbeidsovereenkomst was, maar dat eiser zijn werkzaamheden als een 'vriendendienst' beschouwde.

De kantonrechter heeft de ontvankelijkheid van eiser in zijn vordering beoordeeld en vastgesteld dat er geen gezagsverhouding of overeengekomen loon was tussen partijen. De rechter concludeert dat de rechtsverhouding niet gekwalificeerd kan worden als een arbeidsovereenkomst. Eiser heeft onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd die duiden op het bestaan van een arbeidsovereenkomst. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan gedaagde.

De uitspraak is gedaan door de kantonrechter op 24 mei 2017, en de proceskosten zijn vastgesteld op € 1.600,00 aan salaris van de gemachtigde van gedaagde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5425399 \ CV EXPL 16-9041
Uitspraakdatum: 24 mei 2017
Vonnis in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M. Raaijmakers
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. T. Vink

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 30 september 2016 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 11 april 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 27 maart 2017 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is tandarts en is sinds 1 november 2007 eigenaar van de eenmanszaak [naam praktijk] (hierna: de praktijk) in [plaats].
2.2.
[eiser] , een kennis van [gedaagde] , heeft vanaf januari 2008 tot 7 juli 2012 werkzaamheden verricht als manager van de praktijk.
2.3.
Op 28 augustus 2012 heeft [gedaagde] een civiele procedure aanhangig gemaakt tegen [eiser] . [gedaagde] legde daarin aan zijn vorderingen ten grondslag dat [eiser] tijdens zijn werkzaamheden voor de praktijk onrechtmatige handelingen zou hebben verricht. [eiser] heeft in reconventie betaling van [gedaagde] gevorderd vanwege in opdracht verrichte werkzaamheden.
2.4.
Op 30 oktober 2012 heeft de accountant van [gedaagde] , [naam accountant], een verklaring opgesteld waarin onder andere staat:
“ [eiser] is ermee akkoord gegaan dat tot en met 2010 geen vergoeding uitbetaald zou worden. Hij beschouwde zijn werkzaamheden als een ‘vriendendienst”.
2.5.
Op 8 januari 2014 heeft de rechtbank Amsterdam vonnis gewezen in de bodemzaak. In het vonnis heeft de rechtbank Amsterdam in conventie voor recht verklaard dat [eiser] jegens [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door het vervalsen van documenten en door het zich zonder toestemming toe-eigenen van middelen van [gedaagde] en heeft de rechtbank Amsterdam [eiser] onder meer veroordeeld tot het betalen van een schadebedrag van
€ 301.816,51 aan [gedaagde] . In reconventie heeft de rechtbank Amsterdam de vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen een bedrag van € 270.000,- aan [eiser] te betalen vanwege door hem verrichte werkzaamheden, afgewezen.
2.6.
Het door [eiser] tegen het vonnis ingestelde hoger beroep is geëindigd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 juni 2014, vanwege het feit dat [eiser] als appellant niet tijdig het verschuldigde griffierecht had betaald.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 269.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2008.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij vanaf
1 januari 2008 tot en met 8 juli 2012 arbeid heeft verricht voor [gedaagde] . Hij is daar nooit voor betaald. [eiser] is achteraf van mening dat er geen sprake is geweest van een overeenkomst van opdracht maar van een arbeidsovereenkomst. Hij dient een redelijk loon te ontvangen. Hij functioneerde als praktijkmanager. Het achterstallig loon bedraagt
€ 177.650,00, de wettelijke verhoging van 50% € 88.825,00, en de buitengerechtelijke incassokosten € 2.775,00.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat [eiser]
niet-ontvankelijk is aangezien hij al eerder een soortgelijke vordering heeft ingediend, met als grondslag overeenkomst van opdracht. Voorts was er geen sprake van een arbeidsovereenkomst. [eiser] is een fraudeur en heeft [gedaagde] opgelicht. [eiser] gebruikt gelegenheidsargumenten.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter acht [eiser] ontvankelijk in zijn vordering. Dat hij reeds eerder een bedrag van [gedaagde] heeft gevorderd, met een andere grondslag, brengt niet mee dat hij thans niet ontvankelijk is in zijn vordering.
5.2.
Beoordeeld moet thans worden of de rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagde] moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. Daartoe moet sprake zijn van arbeid, loon en een gezagsverhouding.
5.3.
Niet in geschil is dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde] . [eiser] heeft echter niet gesteld dat sprake was van overeengekomen loon en evenmin dat tussen hem en [gedaagde] een gezagsverhouding bestond. De door hem overgelegde stukken onderbouwen wel dat hij voor [gedaagde] arbeid heeft verricht. Dit is echter niet in geschil. Uit de stukken is echter niets op te maken dat duidt op een gezagsverhouding tussen [gedaagde] en [eiser] en al helemaal niet dat zij een bepaald loon hadden afgesproken. Daarentegen volgt uit de overgelegde stukken wel dat [eiser] tegen de accountant, bij het opmaken van de concept jaarrekening 2010, heeft verklaard dat hij zijn werkzaamheden beschouwde als een vriendendienst en er tot en met 2010 geen vergoeding zou worden uitbetaald. Uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 januari 2014, door [eiser] in het geding gebracht, volgt dat [eiser] op 29 juni 2012 aan Credit Agricole heeft geschreven dat er nooit sprake is geweest van een werknemersrelatie met [gedaagde] . De rechtbank Amsterdam stelt vast dat [eiser] valselijk een salarisstrook en een arbeidsovereenkomst met [gedaagde] heeft opgemaakt.
5.4.
[eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, duiden op het bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen hem en [gedaagde] . Voor het opdragen van bewijs van zodanige feiten en omstandigheden is daarom geen plaats.
5.5.
De conclusie is dat van een arbeidsovereenkomst tussen partijen geen sprake is geweest bij gebreke van een gezagsverhouding en een overeengekomen loon, zodat de vordering als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 1.600,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] .
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter