ECLI:NL:RBNHO:2017:4587

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2601
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor groepsverblijf met 50 slaapplaatsen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een groepsverblijf met 50 slaapplaatsen aan de Waalderweg 118 te Den Burg. Eiseres, een B.V. uit Den Burg, en eiser, een particulier, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, dat op 20 oktober 2015 een omgevingsvergunning heeft verleend aan de vergunninghouder. De eisers betogen dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan Buitengebied Texel 2013, omdat zij op basis van eerdere vergunningen een gebruikstitel hebben voor een groepsverblijf op hetzelfde perceel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder de omgevingsvergunning terecht heeft verkregen, omdat de aanvraag past binnen het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de eerdere vernietiging van delen van het bestemmingsplan door de Raad van State geen invloed heeft op de geldigheid van de vergunning voor het perceel van de vergunninghouder. De rechtbank heeft ook de argumenten van eisers over de dakhelling van het groepsverblijf beoordeeld en geconcludeerd dat de gehanteerde meetwijze door verweerder correct is. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/2601

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2016 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te Den Burg, eiseres

en

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

hierna samen: eisers
(gemachtigde: mr. E.A. Wentink-Quelle),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Witte).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Waddenduyn B.V., te Den Burg

(gemachtigde: mr. H.P. Verheyen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij (hierna: de vergunninghouder) omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een groepsverblijf met 50 slaapplaatsen aan de Waalderweg 118 te Den Burg (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2017.
Eiser is verschenen, eiseres is vertegenwoordigd door [eiser] , beiden zijn bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De vergunninghouder is vertegenwoordigd door [naam] , bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
De vergunninghouder heeft een aanvraag gedaan voor de bouw van een groepsverblijf met 50 slaapplaatsen op het perceel. Het groepsverblijf is voorzien van een dak met een licht gebogen midden gedeelte, in het verlengde hiervan aan zowel de linker- als rechterkant van het gebouw (en dan zowel aan de voor-, zij- als aan de achterkant) is het dak voorzien van gebogen kapconstructies.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend omdat de aanvraag past binnen het bestemmingsplan Buitengebied Texel 2013. Verweerder heeft de verleende omgevingsvergunning in bezwaar gehandhaafd.
1.2.
Eisers hebben op het perceel [perceel] te Den Burg een groepsverblijf. In het bestemmingsplan Buitengebied Texel 2013 heeft verweerder het groepsverblijf van eisers niet van een bouwvlak voorzien.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft bij uitspraak van 15 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1159, het bestemmingsplan Buitengebied Texel 2013 (onder meer) vernietigd voor zover het plan niet voorziet in een legaal aanwezig groepsverblijf van eisers.
Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling het groepsverblijf van eisers in het reparatiebestemmingsplan Buitengebied Texel, vastgesteld op 21 december 2016, van een bouwvlak voorzien.
1.3.
Het aan de vergunninghouder vergunde groepsverblijf en het groepsverblijf van eisers zijn in het reparatiebestemmingsplan Buitengebied Texel binnen hetzelfde bestemmingsvlak gelegen.
2.1.
Eisers betogen, zoals ter zitting is toegelicht, dat verweerder in strijd met het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor de bouw van een groepsverblijf met 50 slaapplaatsen aan de vergunninghouder heeft verleend. Eisers voeren daartoe aan dat zij op grond van door verweerder in (..) april 1987 en op 22 maart 1988 aan hen verleende vergunningen een gebruikstitel hebben voor een groepsverblijf met 50 slaapplaatsen op het perceel [perceel] . Deze vergunning is nimmer ingetrokken. In het reparatiebestemmingsplan is hun groepsverblijf en dat van de vergunninghouder in hetzelfde bestemmingsvlak gelegen. Binnen het bestemmingsvlak zijn slechts 50 slaapplaatsen toegestaan. Nu de binnen het bestemmingsvlak toegestane 50 slaapplaatsen reeds in 1987 / 1988 aan hen zijn vergund, kon verweerder derhalve niet nogmaals aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning voor een groepsverblijf met 50 slaapplaatsen verlenen.
2.2
Verweerder stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat de omgevingsvergunning terecht aan de vergunninghouder is verleend, omdat de aanvraag past binnen het bestemmingsplan Buitengebied Texel 2013. De 50 slaapplaatsen zijn in het bestemmingsplan Buitengebied Texel 2013 immers aan het perceel van de vergunninghouder gekoppeld.
2.3
De rechtbank van oordeel dat ten aanzien van het perceel het bestemmingsplan Buitengebied Texel 2013 vigeert. De rechtbank overweegt daartoe dat de Afdeling in de genoemde uitspraak 15 april 2015 weliswaar onderdelen van het bestemmingsplan Buitengebied Texel 2013 heeft vernietigd, (onder meer) omdat voor het groepsverblijf van eisers geen bouwvlak was opgenomen, maar deze vernietigingen hebben geen betrekking op het perceel en de (daarvoor geldende) planregels. Ten aanzien van het perceel is (anders dan voor eisers perceel) het bestemmingsplan Buitengebied Texel 2013 met de uitspraak van de Afdeling dus onherroepelijk geworden. Verweerder heeft de aanvraag dus terecht aan dat bestemmingsplan getoetst.
2.4.
Op grond van het bestemmingsplan Buitengebied Texel 2013 rust op het perceel de bestemming “Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen” en “Waarde - Archeologie 3”.
Op grond van artikel 36.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van verblijfsrecreatie in de vorm van hotels, groepsverblijven en complexen van recreatieappartementen;
Op grond van artikel 36.2.1, aanhef en a, van de planregels gelden voor het gebruik van gronden en bebouwing de volgende regels: het aantal recreatieve slaapplaatsen binnen een bestemmingsvlak bedraagt maximaal het op de verbeelding in de maatvoering “maximum aantal recreatieve slaapplaatsen” aangeduide aantal.
In de maatvoering is aangegeven dat maximaal 50 slaapplaatsen zijn toegestaan.
2.5.
De rechtbank stelt gelet op de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan Buitengebied Texel 2013 vast dat de maatvoering met het maximaal toegestane aantal slaapplaatsen expliciet is gekoppeld aan het bouwvlak behorend bij het perceel. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag van de vergunninghouder voor de bouw van een groepsverblijf met 50 slaapplaatsen niet in strijd met het bestemmingsplan is.
De omstandigheid dat eisers op het perceel [perceel] op grond van een door verweerder in het verleden aan hen verleende vergunning mogelijkerwijs over een geldig gebruiksrecht beschikken voor een groepsverblijf met 50 slaapplaatsen, kan daaraan niet afdoen.
Een eventuele betwisting van de verdeling van het aantal recreatieve slaapplaatsen binnen het bestemmingsvlak als gevolg van de “lijn” die in het reparatiebestemmingsplan Buitengebied Texel is getrokken tussen het bouwvlak van eisers en dat van de vergunninghouder, kan in deze procedure niet aan de orde komen. Dit reparatiebestemmingsplan ligt immers, zoals uit rechtsoverweging 2.3 volgt, in het onderhavige geding niet voor. De beroepsgrond slaagt niet.
3.1
Vervolgens betogen eisers dat het project in strijd met het bestemmingsplan is omdat de dakhelling niet conform het bestemmingsplan is. Eisers voeren aan dat de dakhelling de in artikel 36.2.1, aanhef en onder g, van de planregels neergelegde maximaal toegestane hellingsgraad van 60 ˚ overstijgt. Met de aangevraagde en vergunde dakhelling wordt dan een substantieel groter en massaler bouwvolume gerealiseerd dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. De definitie die verweerder hanteert om de dakhelling te berekenen, is niet de definitie die in het bestemmingsplan staat en mag daarom niet gehanteerd worden. Geen van de dakvlakken mag een hellingsgraad van meer dan 60˚ hebben.
3.2.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de dakhelling een aspect van de welstand betreft. Verweerder stelt zich primair op het standpunt, onder verwijzing naar het relativiteitsvereiste, dat eisers belangen bij het voorkomen van een groter bouwvolume niet door de welstand worden beschermd en zij dus geen beroep kunnen doen op artikel 36.2.1, aanhef en onder g, van de planregels.
3.3
Eisers hebben ter zitting verklaard dat de kapconstructie, zoals die nu is vergund, meer bouwvolume creëert, hetgeen een grotere ruimtelijke uitstraling met zich meebrengt. Nu eisers op het belendende perceel wonen, hebben zij zicht op de kapconstructie van het groepsverblijf van de vergunninghouder. Daarom hebben zij belang bij de vormgeving van de kapconstructie en dus bij beoordeling van de vraag of die aan het bestemmingsplan voldoet.
3.4
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de planregels omtrent de dakhelling een aspect van welstand behelzen. Immers, met de dakconstructie wordt de uitstraling van een gebouw bepaald. Nu eisers op het perceel naast dat van de vergunninghouder wonen en zij zicht op de dakconstructie van het te bouwen groepsverblijf hebben, dienen de planregels omtrent de dakhelling wel degelijk ter bescherming van de belangen van eisers. Dat eisers ook hebben aangevoerd dat de dakhelling voor een groter bouwvolume zorgt, maakt het voorgaande niet anders.
3.5
Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat de dakhelling binnen de bestemmingsplanbepaling blijft. In de planregels is als definitie van dakhelling opgenomen “de hoek, die het dakvlak of elk van de dakvlakken maakt ten opzichte van het horizontale vlak”. Aangezien het onderhavige dak een half ronde dan wel gebogen kapvorm betreft, moet
(de rechtbank begrijpt:) de dakhellingworden bepaald aan de hand van de hoek tussen de lijn welke de goothoogte en het hoogste punt van het bouwwerk verbindt ten opzichte van het horizontale vlak. De dakhelling is maximaal 58°. Verweerder heeft ter zitting aan het voorgaande toegevoegd dat de gehanteerde meetwijze voor de hellingsgraad van een gebogen kap gangbaar en juist is. Als de kap op geen enkel punt boven de 60 ˚ zou mogen komen, zoals eisers betogen, zou dat betekenen dat een gebogen of halfronde kap niet zou zijn toegestaan op grond van deze planregel. Verweerder geeft aan dat dat niet bedoeld is. In het bestemmingsplan is ook overigens niet bepaald dat een gebogen of halfronde kap niet is toegestaan. Op Texel zijn inmiddels ook al meerdere gebouwen met een gebogen dak vergund en gebouwd.
3.6.
Op grond van artikel 36.2.1, aanhef en onder g, van de planregels - voor zover relevant - mag een dakhelling maximaal 60° bedragen.
Op grond van artikel 1.42 van de planregels is een dakhelling de hoek, die het dakvlak of elk van de dakvlakken maakt ten opzichte van het horizontale vlak.
Op grond van artikel 2.2. van de planregels wordt bij toepassing van deze regels als volgt gemeten:
de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
3.7.
De rechtbank stelt vast dat de linker en rechter zijde van de gebogen kap, anders dan eisers lijken te veronderstellen, niet uit een groot aantal dakvlakken bestaat, maar elk één dakvlak heeft. Deze dakvlakken zijn identiek.
De hellingsgraad van het dakvlak van een gebogen kap is - anders dan bij een dakvlak van een rechte kap - niet op alle punten dezelfde. Het dakvlak van een gebogen kap maakt immers - anders dan het dakvlak van een rechte kap - niet één hoek ten opzichte van het horizontale vlak, maar meerdere. De in het bestemmingsplan opgenomen definitie van dakhelling die uitgaat van één hoek, is daarom niet, zonder nadere invulling, bruikbaar voor het meten van de dakhelling van een gebogen kap. De door verweerder gehanteerde meetwijze is een mogelijke wijze om de dakhelling van het gebogen dak te berekenen. Dat deze meetwijze niet in het bestemmingsplan is opgenomen, maakt niet dat deze meetwijze niet gehanteerd mag worden. Het is naar het oordeel van de rechtbank namelijk geen andere definitie of meetwijze, maar slechts een nadere invulling van de in het bestemmingsplan gegeven definitie om de hoek, die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak, te meten. Als gezegd, is die hoek niet op alle punten dezelfde. De uitkomst van de door verweerder gehanteerde meetwijze is bij het gebogen dak van het groepsverblijf van vergunninghouder, bij benadering, het gemiddelde van de hellingsgraden van alle punten van het dakvlak / de dakvlakken van het gebogen dak. Op sommige punten is de hellingsgraad meer dan 60 ˚, op sommige punten minder.
Eiseres betoog dat artikel 36.2.1, aanhef en onder g, van de planregels zo gelezen moet worden dat het dakvlak van de gebogen kap op geen enkel punt een hellingsgraad van meer dan 60 ˚ mag hebben, volgt de rechtbank niet. De planregels gaan ervan uit dat een dakvlak één dakhelling heeft. Bij een gebogen dak kan die helling van het dakvlak naar het oordeel van de rechtbank dan niet anders geduid worden dan het gemiddelde van de hellingsgraden van alle punten van het dakvlak van het gebogen dak. De dakhelling bepalen aan de hand van het meest steile punt zou niet representatief en redelijk zijn, omdat het dak voor het overige die hellingsgraad niet heeft. Hetzelfde geldt voor het minst steile punt. De rechtbank vindt daartoe ook aanknopingspunten in het aangehaalde artikel 2.2. van de planregels.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder de gehanteerde meetwijze in het voorliggende geval terecht gehanteerd heeft. Niet in geschil is dat, aldus metend, de dakhelling 58 ˚ is. Dat betekent dat de gebogen kap van het groepsverblijf niet in strijd is met artikel 36.2.1, aanhef en onder g, van de planregels. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Stratmann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.