De rechtbank stelt vast dat de linker en rechter zijde van de gebogen kap, anders dan eisers lijken te veronderstellen, niet uit een groot aantal dakvlakken bestaat, maar elk één dakvlak heeft. Deze dakvlakken zijn identiek.
De hellingsgraad van het dakvlak van een gebogen kap is - anders dan bij een dakvlak van een rechte kap - niet op alle punten dezelfde. Het dakvlak van een gebogen kap maakt immers - anders dan het dakvlak van een rechte kap - niet één hoek ten opzichte van het horizontale vlak, maar meerdere. De in het bestemmingsplan opgenomen definitie van dakhelling die uitgaat van één hoek, is daarom niet, zonder nadere invulling, bruikbaar voor het meten van de dakhelling van een gebogen kap. De door verweerder gehanteerde meetwijze is een mogelijke wijze om de dakhelling van het gebogen dak te berekenen. Dat deze meetwijze niet in het bestemmingsplan is opgenomen, maakt niet dat deze meetwijze niet gehanteerd mag worden. Het is naar het oordeel van de rechtbank namelijk geen andere definitie of meetwijze, maar slechts een nadere invulling van de in het bestemmingsplan gegeven definitie om de hoek, die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak, te meten. Als gezegd, is die hoek niet op alle punten dezelfde. De uitkomst van de door verweerder gehanteerde meetwijze is bij het gebogen dak van het groepsverblijf van vergunninghouder, bij benadering, het gemiddelde van de hellingsgraden van alle punten van het dakvlak / de dakvlakken van het gebogen dak. Op sommige punten is de hellingsgraad meer dan 60 ˚, op sommige punten minder.
Eiseres betoog dat artikel 36.2.1, aanhef en onder g, van de planregels zo gelezen moet worden dat het dakvlak van de gebogen kap op geen enkel punt een hellingsgraad van meer dan 60 ˚ mag hebben, volgt de rechtbank niet. De planregels gaan ervan uit dat een dakvlak één dakhelling heeft. Bij een gebogen dak kan die helling van het dakvlak naar het oordeel van de rechtbank dan niet anders geduid worden dan het gemiddelde van de hellingsgraden van alle punten van het dakvlak van het gebogen dak. De dakhelling bepalen aan de hand van het meest steile punt zou niet representatief en redelijk zijn, omdat het dak voor het overige die hellingsgraad niet heeft. Hetzelfde geldt voor het minst steile punt. De rechtbank vindt daartoe ook aanknopingspunten in het aangehaalde artikel 2.2. van de planregels.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder de gehanteerde meetwijze in het voorliggende geval terecht gehanteerd heeft. Niet in geschil is dat, aldus metend, de dakhelling 58 ˚ is. Dat betekent dat de gebogen kap van het groepsverblijf niet in strijd is met artikel 36.2.1, aanhef en onder g, van de planregels. De beroepsgrond slaagt niet.