ECLI:NL:RBNHO:2017:5112

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
C/15/248258 / FA RK 16-5382
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling kinderbijdrage en draagkracht in het kader van wijziging van omstandigheden na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de hoogte van de kinderbijdrage voor hun minderjarige kinderen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. van Eeten, verzocht om een verhoging van de kinderbijdrage naar € 610,-- per maand, terwijl de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.N. Hermes, verzocht om de kinderbijdrage op nihil te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, waaronder het feit dat de vrouw inmiddels een baan heeft en samenwoont met een nieuwe partner.

De rechtbank heeft de behoefte van de minderjarigen vastgesteld op basis van het netto gezinsinkomen van de man, waarbij rekening is gehouden met de kinderbijslag die vanuit Luxemburg wordt ontvangen. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders berekend en geconcludeerd dat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de resterende behoefte van de minderjarigen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man, na toepassing van een zorgkorting, geen draagkracht heeft om een kinderbijdrage te betalen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om de kinderbijdrage te verhogen afgewezen en het verzoek van de man om de kinderbijdrage op nihil te stellen toegewezen. De ingangsdatum van de nihilstelling is vastgesteld op de datum van de beschikking. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/248258 / FA RK 16-5382
beschikking van 21 juni 2017 betreffende bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.M. van Eeten, kantoorhoudende te Den Helder,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.N. Hermes, kantoorhoudende te Noord-Scharwoude.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 6 september 2016;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 4 november 2016;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen op 2 december 2016 en op 8 mei 2017;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 8 mei 2017.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 mei 2017 in aanwezigheid van de vrouw bijgestaan door mr. M.M. van Eeten en de man bijgestaan door mr. L.N. Hermes.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Alkmaar van 11 oktober 2012.
2.2
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] .
2.3
In voormelde beschikking is, voor zover hier van belang, bepaald dat:
- de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben;
- de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 134,-- per maand moet voldoen met ingang van de datum van inschrijving van de minderjarigen op het adres van de vrouw.
2.4
In het destijds door partijen opgemaakte ouderschapsplan staat vermeld:
- de man ontvangt een netto inkomen van € 2.560,-- per maand;
- in beginsel wordt bij de vaststelling van de behoefte van de minderjarigen geen rekening gehouden met een bedrag aan kinderbijslag (KB);
- nu partijen vanuit Luxemburg € 1.030,-- per maand aan KB ontvangen, zijn partijen overeengekomen dat de KB in deze situatie wordt opgeteld bij het netto gezinsinkomen (NBI), voor zover dit bedrag aan KB uit Luxemburg hoger is dan het bedrag aan KB dat in Nederland zou zijn ontvangen (€ 1.030,-- minus € 215,51 = € 814,49). Het NBI bedraagt hierdoor € 3.375,-- per maand. De behoefte van de minderjarigen ten tijde van de echtscheiding kan aan de hand van de Nibud-tabellen worden vastgesteld op € 970,-- per maand;
- de man zal aan de vrouw als kinderbijdrage € 134,-- per maand betalen;
- de uit Luxemburg ontvangen KB van € 1.067,72 per maand zal al dan niet rechtstreeks door de vrouw worden ontvangen. De vrouw ontvangt hierdoor in totaal € 400,57 per maand per kind als kinderbijdrage.
2.5
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2016 € 140,41 per maand.

3.Verzoek

3.1
De vrouw heeft verzocht, met wijziging in zoverre van voormelde beschikking van 11 oktober 2012 en het ouderschapsplan en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de man aan haar een kinderbijdrage van € 610,-- per maand dient te betalen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag en ingangsdatum.
3.2
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de vrouw het volgende aangevoerd. De beschikking van 11 oktober 2012 heeft van aanvang af niet beantwoord aan de wettelijke maatstaven doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dan wel dat die beschikking door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1
De man heeft verweer gevoerd en verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek dan wel dat verzoek af te wijzen. De man heeft van zijn kant verzocht voormelde beschikking van 11 oktober 2012 te wijzigen en de kinderbijdrage op nihil te bepalen met ingang van de datum van indiening van het verweer/zelfstandige verzoek, althans op een lager bedrag dan € 140,41 per maand en een door de rechtbank te bepalen datum.
4.2
De man heeft ter onderbouwing van zijn standpunt het volgende aangegeven. De vrouw heeft haar stelling dat de kinderbijdrage van aanvang af niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven niet onderbouwd, evenmin als haar stelling dat de bijdrage door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.

5.Beoordeling

ontvankelijkheid
5.1
De vrouw heeft ter zitting haar stelling ingetrokken dat voormelde beschikking van 11 oktober 2012 van aanvang af niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Daarmee behoeft dit onderdeel geen verdere bespreking.
5.2
De rechtbank is van oordeel, gelijk partijen hebben aangegeven, dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, welke zijn gelegen in het feit dat de vrouw thans een baan heeft en dat zij een nieuwe partner heeft met wie zij samenwoont.
5.3
De rechtbank heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens op hele euro’s afgerond.
behoefte
5.4
De rechtbank stelt vast dat partijen ter zitting overeenstemming hebben bereikt in die zin dat de behoefte van de minderjarigen kan worden vastgesteld op de wijze zoals partijen in artikel 7.1 van het ouderschapsplan zijn overeengekomen. Dit betekent dat bij het NBI van de man wordt opgeteld het verschil tussen de uit Luxemburg ontvangen KB en de in Nederland ontvangen KB.
5.5
Met inachtneming van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de behoefte van de minderjarigen als volgt kan worden berekend. Op het in het ouderschapsplan genoemde NBI van de man van € 2.560,-- per maand dient naar het oordeel van de rechtbank in mindering te strekken de door de man in Nederland verschuldigde Inkomstenbelasting (IB) van € 80,-- netto per maand. Daarmee is het NBI van de man te stellen op € 2.480,-- per maand. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met (€ 1.030,-- - € 216,-- =) € 814,-- per maand aan KB. Aan de hand van de tabellen van het rapport van de expertgroep alimentatienormen kan de behoefte van de minderjarigen bij 17 kinderbijslagpunten in 2012 worden gesteld op € 930,-- per maand. Geïndexeerd naar 2016 en 2017 betekent dit € 974,-- per maand respectievelijk € 995,-- per maand.
Zorgkorting
5.6
De minderjarigen [minderjarige] en [minderjarige] verblijven drie weken aaneengesloten bij de vrouw en vervolgens een volledige week bij de man, evenals tenminste twee weken gedurende zomervakantie. Gelijk de vrouw heeft gesteld, gaat de rechtbank ervan uit dat de minderjarige [minderjarige] regelmatig minder tijd bij de man verblijft dan [minderjarige] en [minderjarige] . Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding uit te gaan van een zorgkorting van 20% van de behoefte, zijnde € 195,-- per maand in 2016 en € 199,-- per maand in 2017.
draagkracht van partijen
5.7
Bij de bepaling van de draagkracht heeft de rechtbank de gegevens gehanteerd zoals opgenomen in de bijlage 2016 (tweede helft) bij het rapport van de expertgroep alimentatienormen.
man
5.8
Conform de door de man als productie 8 bij het verweerschrift overgelegde berekening gaat de rechtbank uit van een NBI van € 2.690,-- per maand. Daarop dient in mindering te strekken € 197,-- per maand aan in Nederland verschuldigde IB. De man heeft immers een bewijsstuk overgelegd, waaruit blijkt dat hij gemeld bedrag aan IB dient te betalen. De vrouw heeft deze stelling van de man betwist, maar zij heeft haar stelling niet met bewijsstukken onderbouwd. Het NBI van de man is daarmee te stellen op € 2.493,-- per maand.
Zoals gebruikelijk bij beoordeling van de draagkracht voor betaling van een kinderbijdrage houdt de rechtbank rekening met 30% aan forfaitaire woonlasten. De man heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat rekening dient te worden gehouden met de werkelijke woonlasten, maar hij heeft dit standpunt ter zitting niet langer gehandhaafd. De rechtbank overweegt hierbij voorts nog het volgende. De rechtbank gaat ervan uit dat de twee levensverzekeringen van € 67,-- per maand en € 53,-- per maand behoren bij de woonlasten van de man, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat er sprake is van kapitaalopbouw.
Met betrekking tot de door de man opgevoerde aflossing op een doorlopend krediet van € 274,-- per maand overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat in beginsel alle schulden van invloed zijn op de draagkracht van de onderhoudsplichtige. Bij de bepaling van de draagkracht in het kader van een kinderbijdrage wordt overeenkomstig paragraaf 7.2 van het rapport van de expertgroep alimentatienormen rekening gehouden met vaststaande, niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat gemelde schuld voor de man niet verwijtbaar en niet vermijdbaar is. Het betreft immers een huwelijkse schuld, welke de man voor zijn rekening heeft genomen omdat de vrouw destijds geen inkomen had. De rechtbank zal deze lasten derhalve in aanmerking nemen bij de draagkracht van de man.
De rechtbank houdt geen rekening met de door de man opgevoerde lasten van € 30,-- per maand voor aanschaf en reparatie van de centrale verwarming. Deze lasten worden geacht te zijn begrepen in de forfaitaire woonlasten.
Op grond van het vorenstaande kan de draagkracht van de man volgens de formule worden vastgesteld op 70% x (2.493 - (0,3 x 2.493 + 890 + 274) =) € 407,-- per maand.
vrouw
5.9
Voor de bepaling van het inkomen van de vrouw gaat de rechtbank uit van € 2.338,-- bruto per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantiegeld. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw dit inkomen heeft verdiend met ingang van de datum van indiensttreding, nu de vrouw geen salarisspecificaties over 2016 heeft overgelegd en de rechtbank het inkomen over 2017 representatief acht voor 2016. Daarop dient in mindering te strekken de ingehouden pensioenpremie (OP/NP) en de inhouding overgangsregeling. De rechtbank houdt rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat de vrouw een lager inkomen heeft dan haar huidige partner. Ook houdt de rechtbank rekening met € 245,-- aan kindgebonden budget.
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat haar baan per 1 november 2017 zal vervallen. Ze gaat op zoek naar een andere baan en zij heeft daaraan geen financiële consequenties verbonden.
Het NBI van de vrouw is daarmee te stellen op € 2.288,-- per maand. Op grond van het vorenstaande kan de draagkracht van de vrouw volgens de formule worden vastgesteld op 70% x (2.288 - (0,3 x 2.288 + 890) =) € 498,-- per maand.
De rechtbank heeft een berekening gemaakt van het NBI van de vrouw. Een exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht.
Draagkrachtvergelijking
5.1
De rechtbank is van oordeel, gelijk hetgeen waar partijen steeds van zijn uitgegaan, dat het door de vrouw, al dan niet rechtstreeks, ontvangen verschil tussen de uit Luxemburg ontvangen KB en de in Nederland ontvangen KB, in mindering dient te worden gebracht op de behoefte van de minderjarigen. Voor zover met dit KB niet volledig kan worden voorzien in de behoefte, zouden partijen naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen in het resterende deel van de behoefte. De uit Luxemburg ontvangen KB bedraagt thans € 1.153,-- per maand en de in Nederland ontvangen KB bedraagt € 291,-- per maand. Hierbij kan in het midden blijven of het bedrag aan KB uit Luxemburg inclusief dan wel exclusief “boni enfant” is. Evenals het geval is bij vakantiegeld, houdt de rechtbank rekening met de uit Luxemburg ontvangen KB, ongeacht of dit maandelijks dan wel achteraf wordt betaald. Daarmee dient het verschil, zijnde € 862,-- per maand, in mindering te worden gebracht op de behoefte in 2016 van € 974,-- per maand. Op grond van het vorenstaande dienen partijen naar rato van hun draagkracht bij te dragen in de (resterende) behoefte van de minderjarigen van (€ 974,-- - € 862,-- =) € 112,-- per maand.
5.11
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt (€ 407,-- + € 498,-- =) € 905,-- per maand. Nu de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de (resterende) behoefte van de minderjarigen van € 112,-- per maand, dient een draagkrachtvergelijking te worden gemaakt ter bepaling wie van de ouders welk deel van de behoefte dient te dragen. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte. Volgens deze formule is de draagkracht van de man te stellen op 407/905 x 112 = € 50,-- per maand. De draagkracht van de vrouw is volgens de formule te stellen op 498/905 x 112 = € 62,-- per maand.
5.12
Op de draagkracht van de man van € 50,-- per maand wordt in mindering gebracht de zorgkorting van € 195,-- per maand vanwege de door de man te maken kosten bij de uitvoering van de zorgregeling. Daarmee resteert bij de man geen draagkracht voor betaling van een kinderbijdrage. Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen en het verzoek van de man tot nihilstelling van de kinderbijdrage toewijzen.
ingangsdatum
5.13
Anders dan de man heeft verzocht, ziet de rechtbank aanleiding als ingangsdatum van de nihilstelling de datum van deze beschikking vast te stellen omdat de kinderbijdrage pleegt te worden verbruikt in de maand waarin die is ontvangen .

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Alkmaar van 11 oktober 2012, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
op nihil met ingang van heden;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2017.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.