ECLI:NL:RBNHO:2017:552

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
C/15/251097 / KG ZA 16-892
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod ontruiming van een pand door de Staat afgewezen in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 januari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, vertegenwoordiger van de Zaanse Kraakbeweging, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De eiser vorderde een verbod op de ontruiming van een pand dat door hem en zijn medekrakers was gekraakt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de krakers geen bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd die de proportionaliteitstoets in hun voordeel kunnen laten uitvallen. De Driestreng B.V., eigenaar van het pand, had geen toestemming gegeven voor het gebruik door de krakers, en de Staat had voldoende redenen om tot ontruiming over te gaan op basis van de wetgeving omtrent kraken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de belangen van de eigenaar, die concrete plannen had voor het pand, zwaarder wogen dan het huisrecht van de krakers. De vordering van de eiser is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/251097 / KG ZA 16-892
Vonnis in kort geding van 25 januari 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. R.K. Uppal te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN, (Ministerie van Veiligheid & Justitie),
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. B.B.M. Vroegindewey te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de brief van de zijde van de Staat van 4 januari 2017 met de producties 1 tot en met 7
  • de brief van de zijde van de Staat van 9 januari 2017 met de producties 8 en 9
  • de brief van de zijde van [eiser] van 10 januari 2017 met de producties 1 tot en met 3
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van de Staat.
1.2.
Ter terechtzitting van 11 januari 2017 zijn verschenen:
  • [eiser] in persoon, bijgestaan door mr. Uppal voornoemd;
  • namens de Staat, mr. Vroegindewey voornoemd en twee vertegenwoordigers van De Driestreng B.V.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Driestreng B.V. (hierna: De Driestreng) is eigenaar van het pand aan de [adres] (hierna: het pand).
2.2.
In het pand was voorheen een drukkerij gevestigd. Inmiddels staat het pand ongeveer acht jaar leeg. Gedurende deze periode heeft De Driestreng diverse initiatieven met de gemeente Zaanstad (hierna: de gemeente) besproken. De Driestreng en de gemeente hebben op 31 mei 2012 een intentieovereenkomst gesloten. In mei 2012 heeft De Driestreng een concepthuurovereenkomst met Jumbo Supermarkten getekend. Vervolgens is er op 12 december 2014 een omgevingsvergunning aan De Driestreng verleend. Deze vergunning ziet op het (ver)bouwen van het pand. De concepthuurovereenkomst met Jumbo Supermarkten is op 14 maart 2016 opnieuw door partijen ondertekend. De Driestreng is inmiddels al geruime tijd in afwachting van een akkoord van de gemeente met betrekking tot het initiatief waar de intentieverklaring op ziet. Vanwege het langdurige traject bij de gemeente, onderzoekt De Driestreng inmiddels ook de mogelijkheden om tot verkoop van het pand over te gaan.
2.3.
[eiser] vertegenwoordigt een groep personen die zich de Zaanse Kraakbeweging noemt. Deze groep heeft op of omstreeks 14 augustus 2016 het pand gekraakt.
2.4.
Op 16 augustus 2016 is namens De Driestreng aangifte gedaan van kraken.
2.5.
In haar brief van 1 november 2016 heeft het Openbaar Ministerie de ontruiming van het pand aangezegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – de Staat te verbieden op strafrechtelijke gronden tot ontruiming van het pand over te gaan, op straffe van een dwangsom.
3.2.
De Staat voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] legt aan zijn vordering om de Staat te verbieden tot ontruiming over te gaan, het volgende ten grondslag. Aan hem komt het huisrecht op grond van artikel 8 EVRM toe. De aangezegde ontruiming door de Staat vormt een inbreuk op dit huisrecht. De voorzieningenrechter dient de proportionaliteit van deze inbreuk te toetsen aan de eisen van artikel 8 EVRM en daarbij het criterium van de Hoge Raad in het arrest van 28 oktober 2011 (NJ 2013/153) toe te passen. [eiser] stelt dat de proportionaliteitstoets in zijn voordeel dient uit te vallen omdat hij een zwaarwegend belang heeft bij voortzetting van zijn bewoning in het pand en De Driestreng en de Staat niet – althans onvoldoende – inzichtelijk hebben gemaakt welk belang is gediend met de ontruiming van het pand. De Staat heeft, zo stelt [eiser], bovendien geen spoedeisend belang bij de aanzegging tot ontruiming.
4.2.
De Staat voert als verweer dat de enkele verdenking van een misdrijf ingevolge de artikelen 138, 138a en 139 van het Wetboek van Strafrecht voldoende is om op grond van artikel 551a Wetboek van Strafvordering tot (de aanzegging van) ontruiming over te gaan. De Staat stelt dat toepassing van de proportionaliteitstoets op basis van het door de Hoge Raad in het arrest van 28 oktober 2011 geïntroduceerde criterium meebrengt dat een belangenafweging enkel kan plaatsvinden indien de kraker feiten of omstandigheden aanvoert en aannemelijk maakt die in het concrete geval tot een andere dan de door de wetgever gemaakte afweging nopen. Hierbij geldt als uitgangspunt dat een eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zoals hij dat wil. De Staat stelt dat [eiser] geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd of aannemelijk gemaakt, die ertoe leiden dat het in beginsel prevalerende belang van de Staat bij ontruiming in concreto moet wijken. De Driestreng heeft bovendien voldoende concrete plannen met het pand in de vorm van een mogelijke verkoop van het pand dan wel leegstandsbeheer. Tot slot stelt de Staat dat een eigenaar bij een strafrechtelijke ontruiming geen spoedeisend belang hoeft te hebben of aan te tonen. Desondanks is er in de onderhavige situatie – vanwege de concrete plannen van De Driestreng – wel sprake van een spoedeisend belang aan de zijde van De Driestreng.
4.3.
Het staat vast dat De Driestreng aan [eiser] en het bewonerscollectief dat hij vertegenwoordigt, geen toestemming heeft gegeven voor het gebruik van het pand. Van de zijde van [eiser] zijn geen argumenten aangevoerd op grond waarvan hij heeft mogen menen tot het gebruik jegens De Driestreng gerechtigd te zijn. Met de aangifte van 16 augustus 2016 is voldoende aangetoond dat De Driestreng bezwaar heeft tegen het gebruik door [eiser] en degenen die hij vertegenwoordigt. De bevoegdheid van de Staat om tot strafrechtelijke ontruiming over te gaan, is als gevolg hiervan een gegeven.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient een toetsing aan het in artikel 8 lid 2 EVRM besloten liggende proportionaliteitsvereiste in de onderhavige situatie in het voordeel van de Staat uit te vallen. De voorzieningenrechter acht daartoe het volgende redengevend.
Volgens vaste jurisprudentie dient de onafhankelijke rechter te onderzoeken of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde, het beëindigen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in het concrete geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan.
Die belangenafweging kan alleen plaatsvinden als de kraker feiten of omstandigheden aanvoert en aannemelijk maakt die in het concrete geval tot een andere dan de door de wetgever gemaakte afweging nopen, waarbij als uitgangspunt zal hebben te gelden dat een eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zoals hij wil.
4.5.
Bovenstaand criterium maakt duidelijk dat wanneer een kraker in een kort geding over een strafrechtelijke ontruiming van mening is dat de eigenaar van het door hem gekraakte pand geen enkel belang heeft bij de ontruiming, het, anders dan bij een civielrechtelijke ontruimingsprocedure, aan de kraker is om omstandigheden aan te voeren die in het concrete geval tot een andere dan de reguliere afweging leiden. Bij die afweging zal steeds als uitgangspunt gelden dat een eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zoals hij wil.
[eiser] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie leiden dat er sprake is van de hiervoor bedoelde bijzondere omstandigheden aan de zijde van de eigenaar dan wel aan de zijde van de krakers zelf. In tegendeel, ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat eigenaar De Driestreng een gerechtvaardigd belang heeft bij de ontruiming in verband met de gemaakte plannen met de gemeente, de recente verkoopactiviteiten dan wel het huisvesten van anti-kraakwachten in het pand.
4.6.
Tegenover de stelling van [eiser] dat De Driestreng niet in haar (verkoop)belangen wordt geschaad door bewoning van het pand door [eiser], heeft de Staat voldoende aannemelijk gemaakt dat de ontruiming van het pand – ondanks de ontvangen schriftelijke bieding van 7 november 2016 waarin geen voorbehoud met betrekking tot een ontruiming is opgenomen – een uitdrukkelijke voorwaarde van mogelijk geïnteresseerde kopers is alvorens tot definitieve aankoop van het pand over te gaan. Daar komt bij dat de Staat door middel van het overleggen van producties ook voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in de verzekeringsovereenkomst met Reaal een krakersclausule is opgenomen als gevolg waarvan het pand nu onverzekerd is.
4.7.
Voor het reguliere belang van de eigenaar is, anders dan [eiser] heeft aangevoerd, niet noodzakelijk dat hij een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming. Onder meer op dit punt verschilt de toets in kort geding van een strafrechtelijke ontruiming van die van een civielrechtelijke ontruiming.
4.8.
Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Staat worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Staat tot op heden begroot op € 1.434,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. Schelvis op 25 januari 2017. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.Conc.: