In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in een incident betreffende de onbevoegdverklaring op basis van een arbitragebeding. De eiseres, Achmea Schadeverzekeringen N.V., had een vordering ingesteld tegen [gedaagde1] BV, waarbij zij zich beroept op een arbitragebeding dat was opgenomen in de algemene voorwaarden van een aannemingsovereenkomst. Achmea had eerder schadevergoeding betaald aan haar verzekerde, [A.], na een brand in diens woning en wilde deze kosten verhalen op [gedaagde1] en een tweede gedaagde.
[gedaagde1] stelde dat de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven exclusief bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen, en dat Achmea gebonden was aan het arbitragebeding. Achmea voerde echter aan dat het arbitragebeding buitengerechtelijk was vernietigd, en dat zij niet gebonden was aan dit beding. De rechtbank oordeelde dat Achmea, als gesubrogeerde verzekeraar, bevoegd was om het arbitragebeding te vernietigen op grond van artikel 6:236 sub n BW, en dat er geen sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die een afwijking van artikel 7:962 lid 1 BW rechtvaardigden.
De rechtbank wees de incidentele vordering van [gedaagde1] af en veroordeelde deze in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 6 september 2017 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde1].