ECLI:NL:RBNHO:2017:6130

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
5569804
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vennoten voor verbintenissen van een vennootschap onder firma met betrekking tot een afvalafvoer overeenkomst

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Van Gansewinkel Nederland B.V. een vordering ingesteld tegen de vennoten van Bakkerij Pizzeria [naam onderneming] wegens het niet nakomen van een overeenkomst voor het afvoeren van afval. De overeenkomst, die op 1 november 2013 is aangegaan, had een looptijd van 60 maanden. Van Gansewinkel vorderde een bedrag van € 1.599,20, inclusief wettelijke handelsrente, omdat de gedaagden de facturen niet hadden voldaan. De gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], betwistten de vordering en voerden aan dat de overeenkomst tijdig was opgezegd en dat er geen afval meer was opgehaald na oktober 2015.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van de vennootschap onder firma, omdat hij vennoot is geworden na het aangaan van de overeenkomst. De rechter oordeelde dat de gedaagden onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat de overeenkomst een looptijd van twee jaar had en dat deze tijdig was opgezegd. De kantonrechter heeft de vordering van Van Gansewinkel grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten, die werd afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. De proceskosten werden toegewezen aan Van Gansewinkel, omdat de gedaagden grotendeels ongelijk kregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5569804 \ CV EXPL 16-11141
Uitspraakdatum: 5 april 2017
Vonnis in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van Gansewinkel Nederland B.V.
gevestigd te Eindhoven
eiseres
verder te noemen: van Gansewinkel
gemachtigde: S. Alam
tegen
[gedaagde 1]
wonende te Turkije
en
[gedaagde 2]wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder gezamenlijk te noemen: [gedaagde 1 c.s.]
gemachtigde: mr. S.N. Arikan

1.Het procesverloop

1.1.
Van Gansewinkel heeft bij dagvaarding van 6 september 2017 een vordering tegen [gedaagde 1 c.s.] ingesteld. [gedaagde 1 c.s.] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 8 maart 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben Van Gansewinkel en [gedaagde 1 c.s.] bij brieven nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Van Gansewinkel is met ingang van 1 november 2013 een overeenkomst aangegaan met Bakkerij Pizzeria [naam onderneming] met betrekking tot het afhalen van afval. De overeenkomst is aangegaan voor een periode van 60 maanden.
2.2.
In de algemene voorwaarden van Van Gansewinkel staat in artikel 4.6.:
“Behoudens in het geval Opdrachtgever daartoe wegens verzuim van opdrachtnemer gerechtigd zou zijn, is Opdrachtgever niet bevoegd een Overeenkomst tussentijds te beëindigen. Indien Opdrachtgever de Overeenkomst desondanks tussentijds beëindigd, is Opdrachtgever gehouden tot betaling aan Opdrachtnemer van een forfaitaire en onherleidbare vergoeding, gelijk aan de helft van het totaal van de over de nog resterende looptijd van de Overeenkomst door opdrachtgever aan opdrachtnemer verschuldigde bedragen, indien de Overeenkomst zou zijn uitgevoerd tot aan de in eerste instantie overeengekomen datum.”
2.3.
Pizzeria [naam onderneming] is een vennootschap onder firma. [gedaagde 1] is vanaf 1 november 2013 vennoot, [gedaagde 2] is vanaf 1 juni 2014 vennoot. Op 1 oktober 2015 is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat de onderneming met ingang van 1 oktober 2015 is voortgezet door Pizzeria [naam onderneming] , een eenmanszaak van [gedaagde 1] .
2.4.
Van Gansewinkel heeft op 9 oktober 2015 aan Bakkerij & Pizzeria [naam onderneming] een factuur verzonden ter hoogte van € 194,87. Op 15 januari 2016 en 1 april 2016 heeft Van Gansewinkel aan Bakkerij & Pizzeria [naam onderneming] facturen gestuurd ter hoogte van € 210,08. Op 13 mei 2016 heeft van Gansewinkel twee creditfacturen aan Bakkerij & Pizzeria [naam onderneming] ter hoogte van - € 210,08. Op al deze facturen is vermeld: “abonnement”. Op 18 mei 2016 heeft Van Gansewinkel aan Bakkerij & Pizzeria [naam onderneming] een factuur ter hoogte van € 1.168,23 gestuurd, met als omschrijving “afkoopsom overeenkomst”.

3.De vordering

3.1.
Van Gansewinkel vordert dat de kantonrechter [gedaagde 1 c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 1.599,20, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 1.363,10 vanaf 27 augustus 2016 tot aan de dag van algehele voldoening en de kosten van het geding.
3.2.
Van Gansewinkel legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde 1 c.s.] te kort schiet in de nakoming van de overeenkomst, nu hij de facturen zoals genoemd onder r.o. 2.4. niet heeft voldaan. Omdat [gedaagde 1 c.s.] de facturen, ondanks herhaalde aanmaning, niet betaalde, is hij de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke kosten als schadevergoeding aan Van Gansewinkel verschuldigd.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde 1 c.s.] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat de overeenkomst een looptijd had van twee jaar en tijdig is opgezegd. Uit de dagvaarding blijkt onvoldoende wat de grondslag is van de vordering. Er is na oktober 2015 geen afval meer opgehaald, Van Gansewinkel is haar verplichtingen niet nagekomen. Onduidelijk is waarom er een afkoopsom betaald dient te worden. [gedaagde 2] is pas na het aangaan van de overeenkomst met Van Gansewinkel vennoot geworden en is op grond daarvan niet aansprakelijk indien er een vordering zou zijn.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde 2] is op 1 juni 2014 vennoot geworden van de vennootschap onder firma. Door het toetreden tot de vof is [gedaagde 2] ook aansprakelijk geworden voor schulden die ontstaan uit overeenkomsten die op dat moment, 1 juni 2014, reeds door de vof waren gesloten. Op grond van artikel 18 van het Wetboek van Koophandel is immers iedere vennoot hoofdelijk verbonden ten aanzien van de aangegane verbintenissen. In het Wetboek van Koophandel is geen beperking van de hoofdelijke aansprakelijkheid van vennoten opgenomen. Daarnaast brengt de strekking van de wetsartikelen mee dat de vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor álle schulden van de vennootschap.
5.2.
Uit de dagvaarding en de bij de dagvaarding overgelegde producties is voldoende duidelijk wat de grondslag van de vordering van Van Gansewinkel is. Van Gansewinkel vordert een bedrag van € 194,87 ten aanzien van de periode 1 oktober 2015 tot en met 31 december 2015 voor het abonnement afval ophalen en een bedrag van € 1.168,23 als afkoopsom van de overeenkomst.
5.3.
De vof is op 1 oktober 2015 ontbonden, maar blijft voortbestaan totdat de afwikkeling van de schulden is voltooid. De overeenkomst tussen partijen is aangegaan voor de duur van 60 maanden. [gedaagde 1 c.s.] voert aan dat [gedaagde 1] in de veronderstelling was dat de overeenkomst twee jaar zou duren. Dit is een bevrijdend verweer. Kort gezegd betekent dit dat [gedaagde 1 c.s.] feiten en omstandigheden moet aanvoeren ter onderbouwing van zijn stelling en deze stelling, als deze voldoende is weersproken, moet bewijzen. Tegenover de gemotiveerde betwisting door Van Gansewinkel heeft [gedaagde 1 c.s.] echter niet onderbouwd dat de bedoeling van partijen was om een overeenkomst voor de duur van twee jaar aan te gaan. Op de overeenkomst staat bovendien duidelijk dat het een overeenkomst voor de duur van 60 maanden betreft.
5.4.
Volgens [gedaagde 1 c.s.] heeft Van Gansewinkel na 1 oktober 2015 geen afval meer opgehaald. Dit is door Van Gansewinkel ter zitting weersproken. Van Gansewinkel heeft verklaard dat tot eind december 2015 afval is opgehaald. Dit is ter zitting door [gedaagde 1 c.s.] niet betwist, zodat dit verweer niet slaagt.
5.5.
Voorts voert [gedaagde 1 c.s.] aan dat de overeenkomst in de herfst van 2015 telefonisch is opgezegd. Ook dit is een bevrijdend verweer. Tegenover de betwisting door Van Gansewinkel heeft [gedaagde 1 c.s.] deze stelling onvoldoende geconcretiseerd of onderbouwd. Zo heeft [gedaagde 1 c.s.] niet kunnen aangeven op welke datum het telefoongesprek plaats zou hebben gevonden en met wie hij zou hebben gesproken. Daarnaast volgt uit de algemene voorwaarden dat opzeggen niet zonder afkoopsom mogelijk is.
5.6.
[gedaagde 1 c.s.] voert aan dat onduidelijk is wat de grondslag van de afkoopsom is. Op de door [gedaagde 1] ondertekende overeenkomst met Van Gansewinkel staat dat de algemene voorwaarden zijn overhandigd. Dit is niet door [gedaagde 1 c.s.] weersproken. In artikel 4.6 van de algemene voorwaarden is neergelegd dat, indien de opdrachtgever de overeenkomst beëindigt, de opdrachtgever gehouden is tot betaling van een vergoeding. Onweersproken is dat [gedaagde 1 c.s.] de factuur van 9 oktober 2015 van Van Gansewinkel niet heeft betaald en dat er een incassobureau door Van Gansewinkel is ingeschakeld, waaraan [gedaagde 1 c.s.] heeft aangegeven niet verder te willen met de overeenkomst. Gelet hierop is [gedaagde 1 c.s.] gezien de algemene voorwaarden aan Van Gansewinkel een afkoopsom verschuldigd. De hoogte daarvan heeft [gedaagde 1 c.s.] niet betwist. De conclusie is dat de kantonrechter de vordering ten aanzien van de hoofdsom en de wettelijke handelsrente over dat bedrag zal toewijzen.
5.7.
Van Gansewinkel heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. [gedaagde 1 c.s.] heeft deze vordering gemotiveerd betwist. Niet is gebleken dat de door Van Gansewinkel verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Er is een overzicht van door Van Gansewinkel verrichte handelingen overgelegd, maar de op dit overzicht vermelde handelingen worden door [gedaagde 1 c.s.] betwist en Van Gansewinkel heeft het overzicht niet onderbouwd met stukken. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 1 c.s.] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1 c.s.] hoofdelijk tot betaling aan Van Gansewinkel van € 1.369,73 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 1.363,10 vanaf 27 augustus 2016 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1 c.s.] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Van Gansewinkel tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 84,50
griffierecht € 471,00
salaris gemachtigde € 300,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter