In deze zaak vordert eiseres, vertegenwoordigd door haar voormalig gemachtigde, betaling van een proceskostenvergoeding van gedaagde. De vordering is ingesteld op 20 september 2016, waarbij gedaagde schriftelijk heeft geantwoord en een tegenvordering heeft ingediend. De zaak betreft een eerdere uitspraak van de Raad van State, die eiseres in het gelijk stelde en proceskosten toekende. Eiseres stelt dat gedaagde, die de proceskosten heeft ontvangen, haar de eigen bijdrage en griffierechten niet heeft vergoed. Gedaagde betwist de vordering en doet een tegenvordering, waarbij hij stelt dat eiseres nog een bedrag aan hem verschuldigd is voor andere procedures. Tijdens de zitting op 1 maart 2017 heeft eiseres haar vordering verminderd tot een bedrag dat door gedaagde wordt erkend, zijnde € 685,00. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde geen bewijs heeft geleverd voor zijn tegenvordering en heeft de vordering van eiseres toegewezen tot het erkende bedrag. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde, maar omdat eiseres geen conclusie van antwoord op de tegenvordering heeft ingediend, zijn de proceskosten vastgesteld op nihil. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen en de tegenvordering van gedaagde afgewezen.