ECLI:NL:RBNHO:2017:6132

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
5400584
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • C.E. van Oosten – van Smaalen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van proceskostenvergoeding door voormalig gemachtigde

In deze zaak vordert eiseres, vertegenwoordigd door haar voormalig gemachtigde, betaling van een proceskostenvergoeding van gedaagde. De vordering is ingesteld op 20 september 2016, waarbij gedaagde schriftelijk heeft geantwoord en een tegenvordering heeft ingediend. De zaak betreft een eerdere uitspraak van de Raad van State, die eiseres in het gelijk stelde en proceskosten toekende. Eiseres stelt dat gedaagde, die de proceskosten heeft ontvangen, haar de eigen bijdrage en griffierechten niet heeft vergoed. Gedaagde betwist de vordering en doet een tegenvordering, waarbij hij stelt dat eiseres nog een bedrag aan hem verschuldigd is voor andere procedures. Tijdens de zitting op 1 maart 2017 heeft eiseres haar vordering verminderd tot een bedrag dat door gedaagde wordt erkend, zijnde € 685,00. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde geen bewijs heeft geleverd voor zijn tegenvordering en heeft de vordering van eiseres toegewezen tot het erkende bedrag. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde, maar omdat eiseres geen conclusie van antwoord op de tegenvordering heeft ingediend, zijn de proceskosten vastgesteld op nihil. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen en de tegenvordering van gedaagde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5400584 \ CV EXPL 16-8747
Uitspraakdatum: 29 maart 2017
Vonnis in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres in conventie
verweerster in reconventie
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie
eiser in reconventie
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 20 september 2016 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 1 maart 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft, met [gedaagde] als gemachtigde, geprocedeerd met betrekking tot het behouden van haar rijbewijs en het niet hoeven doen van een onderzoek naar haar rijvaardigheden. Dit betroffen meerdere procedures.
2.2.
De Raad van State heeft bij uitspraak van 13 januari 2016 het beroep van [eiseres] tegen een besluit van het CBR gegrond verklaard en aan [eiseres] € 2.450,00 aan proceskosten en
€ 399,00 aan door [eiseres] betaald griffierecht toegewezen.
2.3.
Het CBR heeft, overeenkomstig artikel 8:75 Algemene Wet Bestuursrecht (AWB), het totale bedrag betaald aan de rechtsbijstandverlener van [eiseres] , [gedaagde] . [gedaagde] heeft [eiseres] daaruit niet het bedrag van de door haar betaalde eigen bijdrage vergoed.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 399,00 aan griffierechten en € 594,00 aan eigen bijdrage, te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen vanaf 20 september 2016 tot aan de dag van gehele betaling en de kosten van dit geding.
3.2.
Zij legt aan de vordering – kort weergegeven – ten grondslag dat op grond van artikel 8:75, tweede lid, AWB [gedaagde] aan [eiseres] de eigen bijdrage en het bedrag aan griffierecht had moeten voldoen.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering gedeeltelijk. Hij voert – samengevat – aan dat [eiseres] weliswaar nog € 685,00 van hem te vorderen heeft, maar hij een beroep op verrekening doet omdat hij een tegenvordering op haar heeft. [eiseres] dient nog € 596,00 aan [gedaagde] te betalen in de procedures tegen het CBR en het OM met betrekking tot schorsing respectievelijk teruggave van het rijbewijs. Voorts heeft [gedaagde] [eiseres] bijgestaan in drie bezwaarprocedures waarin het verzoek tot gefinancierde rechtsbijstand door de Raad voor de rechtsbijstand is afgewezen. [gedaagde] heeft op grond van die procedures nog € 3.669,26 te vorderen van [eiseres] .
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiseres] veroordeelt tot betaling van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf
2 november 2016, en de kosten van dit geding. Hij legt aan de tegenvordering – kort weergegeven – ten grondslag dat hij bereid is de beloning voor zijn werkzaamheden in de genoemde drie bezwaarprocedures te matigen tot een bedrag van € 839,00, zodat hij, na verrekening met de vordering van [eiseres] van € 685,00, nog een bedrag van € 750,00 van haar te vorderen heeft.

5.Het verweer tegen de tegenvordering

5.1.
[eiseres] betwist de tegenvordering en stelt dat [gedaagde] nimmer facturen heeft verzonden ten aanzien van de door hem thans gevorderde kosten in de drie bezwaarprocedures waarin geen gefinancierde rechtsbijstand is toegewezen. [gedaagde] heeft geen opdrachtbevestiging ten aanzien van die drie procedures overgelegd.

6.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
6.1.
Ter zitting heeft [eiseres] haar vordering verminderd tot het bedrag dat door [gedaagde] wordt erkend, zijnde € 685,00. Deze vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
6.2.
[gedaagde] heeft een beroep op verrekening gedaan. Voorts heeft hij ten aanzien van (gedeeltelijk) dezelfde vordering een tegenvordering ingediend. [gedaagde] heeft ten aanzien van zijn beroep op verrekening en zijn tegenvordering geen facturen overgelegd die door [eiseres] onbetaald zouden zijn gebleven. [gedaagde] heeft slechts een boekhoudkundig overzicht overgelegd en een berekening van pro forma facturen, maar heeft, naar hij zelf ter zitting heeft verklaard, geen facturen aan [eiseres] gestuurd ten aanzien van zijn werkzaamheden in de drie bezwaarprocedures waarin geen gefinancierde rechtsbijstand was toegewezen. Van onbetaald gebleven facturen is dus geen sprake. Gelet hierop staat niet vast dat [gedaagde] een opeisbare vordering heeft jegens [eiseres] , zodat de tegenvordering zal worden afgewezen. Gelet op het voorstaande dient het verrekeningsverweer eveneens te worden verworpen.
6.3.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal toewijzen tot een bedrag van € 685,00 en de vordering van [gedaagde] wordt afgewezen.
6.4.
Nu partijen in conventie over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen in conventie ieder de eigen proceskosten dragen. In reconventie komen de proceskosten voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. Nu mr. Lof geen conclusie van antwoord op de tegenvordering heeft ingediend, zal de hoogte van de proceskosten echter worden vastgesteld op nihil.

7.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
7.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 685,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 september 2016 tot aan de dag van de betaling;
7.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
7.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
7.5.
wijst de vordering af;
7.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiseres] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door C.E. van Oosten – van Smaalen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter