ECLI:NL:RBNHO:2017:6218

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
C/15/260440 / JU RK 17-1014
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met autisme en diabetes

In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [plaats]. De minderjarige, die bij zijn moeder woont, wordt bedreigd in zijn ontwikkeling door de problematische thuissituatie. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen voor twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. De moeder is overbelast en de communicatie binnen het gezin is problematisch, wat leidt tot ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. De vader, die de minderjarige ook heeft verzorgd, is onvoldoende beschikbaar en bagatelliseert de problemen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige intensieve begeleiding nodig heeft en dat de ouders niet in staat zijn om deze zorg te bieden. Ondanks het ontbreken van een formele verleningsbeslissing van de gemeente, heeft de kinderrechter geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de minderjarige. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met ingang van 7 juli 2017.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
IMS
zaakgegevens : C/15/260440 / JU RK 17-1014
datum uitspraak: 7 juli 2017

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Haarlem.
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna ook te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,hierna ook te noemen de GI,
gevestigd te Alkmaar,

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Op 19 juni 2017 is bij de griffie ingekomen het verzoekschrift met bijlagen van de Raad, waaronder het rapport van de Raad, gedateerd 15 juni 2017.
Op 23 juni is bij de griffie ingekomen een schrijven van de minderjarige.
Op 7 juli 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn :
- [naam] , namens de Raad,
- de moeder, bijgestaan door mr. E.F.E. Hoekstra,
- de vader,
- [naam] en [naam] , namens de GI.
Opgeroepen en niet verschenen, met afbericht, is de minderjarige.

De feiten

Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt uitgeoefend door beide ouders.
De minderjarige woont bij de moeder.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden. Tevens wordt een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verzocht voor de duur van zes maanden in een instelling zoals vermeld in de –nog na te melden- verleningsbeslissing.
De Raad geeft een korte toelichting op het rapport. De minderjarige wordt (ernstig) bedreigd in zijn ontwikkeling. Hij woont bij zijn moeder en twee zussen. Alle kinderen in het gezin hebben een vorm van autisme. Het gezin kent veel zorgen en de moeder is overbelast geraakt. De moeder voelt zich als opvoeder machteloos en er zijn veel communicatieproblemen in het gezin en veel ruzies. In juni 2016 is [de minderjarige] voor zijn rust bij de vader gaan wonen, maar dat is niet goed afgelopen. De vader is de hele dag naar zijn werk en [de minderjarige] kan (nog) niet voor zichzelf zorgen. De vader wilde tot op heden geen hulp accepteren. In oktober 2016 is [de minderjarige] ernstig verwaarloosd opgenomen in het ziekenhuis, waar na twee weken de diagnose diabetes is gesteld. Na de ziekenhuisopname heeft Veilig Thuis via een drangkader beslist dat [de minderjarige] naar zijn moeder terug moest. De vader en moeder zitten niet op één lijn over wat het meest in het belang van [de minderjarige] is.
Thans is een gedwongen kader met een uithuisplaatsing noodzakelijk om de bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] af te kunnen wenden. Aanvullend deelt de Raad mede dat de minderjarige waarschijnlijk geplaatst kan worden in het [naam] te [plaats] , maar dat er door de gemeente nog geen daartoe strekkend besluit, de zogenaamde “verleningsbeslissing”, is genomen.

Het standpunt van belanghebbenden

De GI vult aan dat het vrijwel zeker is dat [de minderjarige] aanstaande donderdag geplaatst kan worden in het [naam] . Dan vindt het intakegesprek plaats en ook direct de plaatsing. Het [naam] heeft bij de beoordeling vorige week al aangegeven dat hij daar welkom is en dat er een plaats is.
Er is ook een aanvraag gedaan bij [naam] en die aanvraag loopt ook en dat traject zou het meest passend zijn, maar daarvoor bestaan lange wachtlijsten. Daarom wordt er nu eerst een machtiging verzocht voor een plaatsing bij het [naam] in [plaats] .
[de minderjarige] heeft schriftelijk laten weten dat hij het niet nodig vindt zijn mening te geven.
De moeder is het eens met het verzochte. Zij maakt zich ernstig zorgen over [de minderjarige] . Hij neemt nog steeds zijn medicatie onvoldoende in en hij vertoont somber gedrag. [de minderjarige] luistert niet meer naar haar en zij ervaart geen steun van de vader. De ouders communiceren slecht met elkaar en staan niet op één lijn in de opvoeding. De moeder heeft geen netwerk waar ze op kan teugvallen. Zij maakt zich ook ernstig zorgen over de schoolresultaten van [de minderjarige] . Zij is dan ook blij dat er een lichtpuntje is voor [de minderjarige] en hij op een rustige(r) plek terecht kan.
Mr. Hoekstra heeft nog een stuk in het geding gebracht, genaamd “woonvraagverduidelijking”. Dat is opgesteld door [naam] , ambulant werker, ten behoeve van de aanmelding van [de minderjarige] bij [naam] . In dat stuk beschrijft hij ook dat [de minderjarige] in de huidige opvoedsituatie niet tot een goede ontwikkeling kan komen. Doordat de ouders niet op één lijn staan in de opvoeding en niet in staat zijn de grote kloof te overbruggen en [de minderjarige] het houvast te bieden dat hij nodig heeft, kan [de minderjarige] niet tot een positieve ontwikkeling komen. [naam] spreekt de hoop uit dat een (tijdelijke) uithuisplaatsing en het toegevoegde gezag van een ondertoezichtstelling die situatie kan doorbreken en dat [de minderjarige] de sturing en steun kan gaan krijgen die hij nodig heeft om zich weer positief te kunnen ontwikkelen.
De vader is het niet eens met het verzoek tot uithuisplaatsing. Hij geeft aan nu wel hulp te willen accepteren en met een ondertoezichtstelling kan hij instemmen, maar een opname van [de minderjarige] vindt hij op dit moment een te zwaar middel. Hij is bang voor de ongewenste gevolgen daarvan en [de minderjarige] wil het zelf ook niet. [de minderjarige] kan weer bij hem komen wonen en dan is het voldoende als er om 07:30 uur iemand bij hem thuis langskomt om [de minderjarige] uit zijn bed te halen en te helpen met opstarten en naar school gaan. Gedurende de avond is de vader thuis.
Hij is minder bezorgd dan de moeder en vindt het gedrag van [de minderjarige] passend bij de puberale fase. De vader twijfelt ook aan de diagnose (problematisch) autisme, omdat [de minderjarige] veel vrienden heeft en communicatief is. Hij heeft verzocht om die diagnose nader te onderzoeken.

De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling ter terechtzitting overweegt de kinderrechter als volgt.
[de minderjarige] is gediagnosticeerd met autisme en diabetes. In 2013 is systeemtherapie (Triversum) ingezet in het gezin van de moeder. Dat heeft niet kunnen voorkomen dat de communicatie en de relatie tussen de moeder en [de minderjarige] steeds moeizamer werd. In juni 2016 is [de minderjarige] bij de vader gaan wonen, waarna hij in oktober 2016 ernstig fysiek en emotioneel verwaarloosd is opgenomen in het ziekenhuis. Na een opname van twee weken is de diagnose diabetes gesteld. Daarna heeft Veilig Thuis via een drangkader beslist dat hij weer bij de moeder moest gaan wonen, waarbij Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling (IOG) is ingezet. Daarbij is alleen de moeder betrokken geweest, omdat de vader nog steeds geen hulp wilde accepteren.
De minderjarige wordt bedreigd in zijn ontwikkeling doordat:
  • hij zichzelf in gevaar brengt door onregelmatig en onvoldoende inname van zijn medicatie in verband met zijn diabetes;
  • hij steeds meer spijbelt en niet meer gemotiveerd is voor school en zijn bed niet meer uitkomt;
  • hij het gezag van zijn moeder ondermijnt en geen respect meer toont voor haar en ook niet meer bij haar wil wonen;
  • de vader de problemen bagatelliseert en de moeder niet ondersteunt in de opvoeding en begeleiding van [de minderjarige] ;
  • de vader en de moeder niet op één lijn staan in de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] .
De moeder is niet langer in staat [de minderjarige] de intensieve zorg en begeleiding te geven, die hij op dit moment nodig heeft. Zij heeft veel stressklachten. Ze heeft ook psychische klachten ontwikkeld ten gevolge van verschillende gebeurtenissen in haar leven. De drie inwonende kinderen hebben allen een vorm van autisme en zij heeft met hen een moeilijke relatie. Er zijn veel communicatieproblemen in het gezin, waarbij de kinderen elkaar onder druk zetten en verwijten maken naar elkaar en naar de moeder. De moeder loopt op haar tandvlees en is uitgeput. Ze heeft thans hartklachten en last van chronische vermoeidheid. Haar draagkracht is inmiddels (fors) overschreden.
De vader bagatelliseert de zorgen over de minderjarige en is voor de moeder geen (onder)steunende factor in de opvoeding en de begeleiding van [de minderjarige] . Inmiddels accepteert [de minderjarige] het gezag van de moeder niet meer en is de situatie bij de moeder onhoudbaar geworden.
[de minderjarige] heeft nu een opvoedomgeving nodig, waar hij kan leren omgaan met zijn diabetes en waar hem intensieve begeleiding kan worden geboden. Zodat hij kan stabiliseren en de noodzakelijke structuur en begeleiding krijgt. Daarbij valt te denken aan:
  • consequente aandacht voor de dagstructuur;
  • normalisatie voor het gegeven dat van [de minderjarige] een bepaalde verantwoordelijkheid verwacht wordt zoals het opruimen van zijn kamer en de zorg voor zijn spullen;
  • oefening in omgaan met regels en gezag;
  • aandacht voor en steun bij de schoolse taken, zoals op tijd het huiswerk maken;
  • monitoring van [de minderjarige] in de dagelijkse (algemene) gang van zaken;
  • extra aandacht en steun om goed te leren omgaan met zijn diabetes;
  • specifieke aandacht en ondersteuning in het leren omgaan met zijn ouders.
De vader kan een dergelijke opvoedomgeving ook niet bieden. Hij is onvoldoende beschikbaar. Hij is de hele dag naar zijn werk, terwijl er ook dan toezicht en begeleiding nodig is voor [de minderjarige] . [de minderjarige] kan (nog) niet de hele dag voor zichzelf zorgen. De vader onderschat de problemen, wat onder meer tot uiting komt in zijn stelling dat de door hem voorgestelde “opstarthulp” in de morgen voldoende zou zijn voor [de minderjarige] en dat hij vooral normaal puberaal gedrag laat zien. Gebleken is dat in de periode dat [de minderjarige] bij zijn vader heeft gewoond, hij vaak zelf voor zijn eten moest zorgen, maar dan zonder eten naar school ging en vervuild leidingwater dronk. Verder spijbelde hij van school en kwam vaak te laat.
Sinds [de minderjarige] weer bij zijn moeder woont, gaat hij in de weekenden naar zijn vader. Ook dan wordt [de minderjarige] onvoldoende begeleid. Hij haalt nachten door met zijn vrienden en vergeet te prikken of doet dit onvoldoende, hetgeen onverantwoord is in verband met zijn diabetes.
De ouders zijn op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid (samen) die bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, omdat zij van mening verschillen over de oorzaak en de oplossing van de problematiek. Tevens zijn zij beiden niet in staat de opvoedingsomgeving te bieden die [de minderjarige] op dit moment nodig heeft.
Ter zitting heeft de GI aangegeven dat [de minderjarige] per 13 juli 2017 geplaatst kan worden bij het “ [naam] ” in [plaats] . Daar kan de noodzakelijke zorg en begeleiding worden geboden aan [de minderjarige] .
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en zal de minderjarige onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden. Tevens is de kinderrechter van oordeel, gelet op alle feiten en omstandigheden, dat de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW.
Op grond van artikel 1:265b, tweede lid, BW dient bij een verzoek van de Raad het besluit van het college van burgemeester en wethouders (verder ook: het College), bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet, de zogenaamde “verleningsbeslissing” te worden overgelegd.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de kinderrechter vast dat een dergelijk besluit (nog) niet is afgegeven.
Op grond van artikel 1:265b, derde lid, BW kan de kinderrechter in afwijking van het tweede lid een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen zonder dat het College een daartoe strekkend besluit heeft genomen, indien het belang van het kind dit vergt.
De kinderrechter is, gelet op alle feiten en omstandigheden, van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend en zal dat verzoek dan ook toewijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt onder toezicht van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te Alkmaar,
de minderjarige:
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
met ingang van 7 juli 2017 tot 7 juli 2018;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing voor een accommodatie 24 uurs, te weten voor het [naam] te [plaats] ten aanzien van genoemde minderjarige,
met ingang van 7 juli 2017 tot 7 januari 2018;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam