ECLI:NL:RBNHO:2017:635

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
3844344
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortkoming in schilderwerkzaamheden aan zeilschip met deskundigenrapport en schadevergoeding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de vraag aan de orde of De Gier Maritiem B.V. toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit een overeenkomst met Sailcharter Lady Quaeso V.O.F. betreffende schilderwerkzaamheden aan een zeilschip. De kantonrechter heeft eerder tussenvonnissen gewezen en op 1 februari 2017 is het vonnis uitgesproken. De deskundige heeft vastgesteld dat de laagdikte van de aangebrachte verf niet voldoet aan de eisen, wat een negatieve impact heeft op de levensduur van de coating. De Gier heeft betoogd dat de deskundige tot een onjuist oordeel is gekomen, maar de kantonrechter heeft dit standpunt verworpen. De Gier is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat de schadevergoeding van € 22.635,21, die door de eisers is gevorderd, grotendeels toewijsbaar is. De kantonrechter heeft de vordering van Sailcharter afgewezen, omdat deze geen contractspartij is. De Gier is veroordeeld tot betaling van diverse schadeposten, inclusief expertisekosten, herstelkosten en buitengerechtelijke kosten, met wettelijke rente vanaf specifieke data. De proceskosten zijn ook voor rekening van De Gier, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 3844344 \ CV EXPL 15-980
Uitspraakdatum: 1 februari 2017
Vonnis in de zaak van:

1.[naam eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats]
2. de vennootschap onder firma
Sailcharter Lady Quaeso V.O.F.gevestigd te Uithoorn
eisers
verder gezamenlijk te noemen: [eisers] en ieder afzonderlijk [eiser] en Sailcharter
gemachtigde: mr. P.E. van Dam
tegen
de besloten vennootschap
De Gier Maritiem B.V.,
gevestigd te Enkhuizen
gedaagde
verder te noemen: De Gier
gemachtigde: mr. K. Vriend

1.Het verdere procesverloop

1.1.
In deze zaak zijn tussenvonnissen gewezen op 11 november 2015, 20 januari 2016, 16 maart 2016 en 18 mei 2016. Op 26 oktober 2016 is het deskundigenrapport ingediend en op 30 november 2016 hebben partijen een conclusie na deskundigenbericht genomen.

2.Aanvullende feiten

2.1.
Op de overeenkomst zijn de NJI Leveringsvoorwaarden van toepassing. De Gier heeft een beroep gedaan artikelen 13.7:
Geen garantie wordt gegeven voor gebreken die het gevolg zijn van normale slijtage, onoordeelkundige gebruik, niet of onjuist uitgevoerd onderhoud, fysische eigenschappen en natuurlijke werking van materialen/natuurproducten en installatie, montage, wijziging of reparatie door opdrachtgever of door derden.(…)

3.De verdere beoordeling

3.1.
De kantonrechter blijft bij wat in de tussenvonnissen is overwogen en beslist. Ter beoordeling ligt thans de vraag of [eisers] hebben aangetoond dat De Gier toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar schilderwerkzaamheden aan het schip van [eiser] .
3.2.
Op basis van in overleg met partijen geformuleerde vragen heeft de deskundige een rapport opgesteld. De deskundige concludeert in zijn rapport dat de laagdikte van het aangebrachte verfsysteem niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Op pagina 16 en 17 vermeldt de deskundige dat de laagdikte minimaal 30 micrometer dient te zijn, en dat geen afwijkingen naar beneden zijn toegestaan. Deze minimale laagdikte is nodig om de coating goed te laten functioneren, aldus de deskundige. De deskundige stelt vast dat de droge laagdikten van de door De Gier aangebrachte topcoat sterk variëren (tussen de 10 en 50 micrometers). Drie van de negen metingen zitten onder de minimaal voorgeschreven laagdikte van 30 micrometers. Dit heeft een negatief effect op de functionele levensduur van de aangebrachte topcoat.
De Gier heeft in haar akte na deskundigenbericht erop gewezen dat de door haar geraadpleegde deskundige Mypai tot een ander oordeel is gekomen, zodat bovengenoemd oordeel niet juist kan zijn. Daarnaast wijst De Gier op het feit dat de verfproducent heeft aangegeven dat de minimale laagdikte als gemiddelde wordt geadviseerd en dat 10% meer of minder laagdikte kan en mag. Tenslotte betoogt De Gier dat een te dunne topcoat bij oplevering zichtbaar moet zijn door een doffe aanblik en dat was niet het geval bij oplevering. De Gier verzoekt de kantonrechter daarom op dit onderdeel het oordeel van de deskundige niet te volgen.
De kantonrechter is van oordeel dat geen aanleiding bestaat het rapport van de deskundige op dit punt terzijde te leggen. Het standpunt van De Gier is niet nader technisch onderbouwd en doet geen twijfel ontstaan over de kwaliteit van de deskundige of zijn rapport, temeer niet daar ook Mypai bij haar metingen diktes van minder dan 30 micrometers vaststelde. De deskundige geeft in zijn rapport gemotiveerd aan hoe de metingen zijn verricht, waarom geen afwijkingen naar beneden zijn toegestaan van de minimaal voorgeschreven laagdikte en wat de gevolgen zijn voor de kwaliteit van de topcoat wanneer daar niet aan wordt voldaan.
3.3.
Daarmee staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat De Gier is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Daarvoor is niet noodzakelijk dat de overige – mogelijke – tekortkomingen in de uitvoering van de overeenkomst ook komen vast te staan. Dit zou anders kunnen zijn, indien deze tekortkoming de door [eisers] gevorderde schadevergoeding niet rechtvaardigt. In het hierna volgende zal blijken dat dat niet het geval is, hetgeen voor de hand ligt nu de werkzaamheden die De Gier heeft verricht opnieuw moeten gebeuren om ervoor te zorgen dat de prestatie alsnog aan de overeenkomst beantwoordt. De Gier heeft geweigerd te herstellen en verkeert in verzuim, hetgeen volgt uit de feiten genoemd in het tussenvonnis en ook niet is bestreden door De Gier.
3.4.
De deskundige vermeldt verder nog dat hem is opgevallen dat er opvallend weinig schuurkrassen op de achterkant van verwijderde schilfers en op de achtergebleven verflaag aanwezig zijn. Ter verduidelijking hebben [eisers] aan de deskundige gevraagd of dit erop wijst dat De Gier onvoldoende heeft geschuurd. De deskundige heeft aangegeven dat dit wat hem betreft een nieuwe vraag is. De kantonrechter is het met [eisers] eens dat de deskundige deze vraag had moeten beantwoorden bij de onder 15 in het dictum van het tussenvonnis geformuleerde vraag. Echter ziet de kantonrechter gezien de conclusie onder 3.3 hiervoor geen aanleiding de deskundige te verzoeken hieromtrent alsnog uitsluitsel te geven. Ook zonder deze mogelijke aanvullende tekortkoming zijdens De Gier, bestaat de noodzaak de werkzaamheden opnieuw te verrichten. De Gier heeft niet aangevoerd dat het thans niet noodzakelijk is opnieuw te schuren of anderszins feiten of omstandigheden aangevoerd die het noodzakelijk maken de deskundige nader te laten rapporteren ten aanzien van de mogelijke aanvullende tekortkomingen zijdens De Gier waar het betreft schuren van de verflagen en de door de deskundige gesignaleerde aanwezigheid van verdunningsmiddelen in de verf.
3.5.
De Gier heeft er nog op gewezen dat de deskundige aangeeft dat het onthechten van de verf meerdere oorzaken heeft. De deskundige constateert immers dat er sprake is van een lage tot zeer lage hechtingswaarde tussen de nieuwe grijze primer en de nieuwe topcoat aangebracht door De Gier maar ook tussen de oude onderliggende primer lagen onderling die niet door de Gier zijn aangebracht. De vraag of al dan niet sprake is van onthechting van de verf, en of dit is veroorzaakt door schoonmaken met de hogedrukspuit door [eisers] of door onjuist aanbrengen van de verf door De Gier behoeft gezien het voorgaande evenmin expliciete beantwoording. Ook indien geen schade was opgetreden door onthechting van de verf tijdens de schoonmaakwerkzaamheden in mei 2014, was er sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door De Gier. Alleen was die dan wellicht niet of later aan het licht gekomen. Dit geldt ook voor de plaats van de waterlijn. Dat deze te laag is gebleken, heeft wellicht veroorzaakt dat de onthechting eerder is opgetreden, doch dit betekent niet dat er geen causaal verband is tussen de schade die [eisers] lijden en de tekortkoming. De tekortkoming was van het begin af aan aanwezig en het feit dat de waterlijn te laag is gebleken heeft geen invloed op de omvang van de schade. De vraag of de waterlijn ook ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden door De Gier al te laag was en of er voor De Gier een waarschuwingsplicht gold, behoeven aldus geen beantwoording. [eisers] zullen er bij het opdragen van het herstel waarschijnlijk voor kiezen de waterlijn hoger aan te brengen. Dit heeft slechts invloed op de vordering in de onderhavige zaak als het verplaatsen van de waterlijn invloed heeft op de (herstel)kosten. Nu daaromtrent niets is gesteld of gebleken, zal de kantonrechter bij de begroting van de schade ervan uitgaan dat deze invloed er niet is dan wel dat deze verwaarloosbaar is.
3.6.
Ook het beroep van De Gier op artikel 13.7 van haar algemene voorwaarden faalt, aangezien geen sprake is van een van de oorzaken van de schade die daarin is genoemd. Evenmin kan zij een beroep doen op het verlopen van de garantietermijn aangezien de vordering daar niet op gebaseerd is. De prestatie beantwoordde vanaf de eerste dag niet aan de overeenkomst, echter dat is pas later gebleken.
3.7.
De vordering van [eisers] bedraagt in totaal € 22.635,21 (exclusief rente en buitengerechtelijke kosten) en is opgebouwd uit de volgende posten:
 Expertisekosten van € 2.980,00 exclusief BTW, gefactureerd op 18 augustus 2014 respectievelijk 10 februari 2015.
 Kosten van herstel, door deskundige Van der Zee begroot op € 13.975,21 exclusief BTW.
 Huisvestingskosten van [X] , begroot op € 2.640,00 exclusief BTW.
 Gederfde inkomsten van Sailcharter, begroot op € 1.500,-.
 Kosten die gemaakt zijn om het schip op de helling te plaatsen in het kader van het deskundigenonderzoek, te weten € 1.540 exclusief BTW.
3.8.
De Gier heeft de diverse schadeposten ieder afzonderlijk gemotiveerd betwist. De kantonrechter zal allereerst haar – algemene beroep – op artikel 6:101 BW behandelen. De Gier stelt dat een aftrek zou moeten plaatsvinden voor eigen schuld aan de zijde van [eisers] omdat de onthechting van de verf mede is veroorzaakt door de te lage waterlijn en/of door [eisers] zelf verrichte (schoonmaak)werkzaamheden. Hiervoor heeft de kantonrechter al vastgesteld dat deze omstandigheden ervoor hebben gezorgd dat de tekortkoming van De Gier aan het licht is gekomen, doch deze hebben geen invloed op de hoogte van de schade zodat het beroep op artikel 6:101 BW faalt.
3.9.
Ten aanzien van de expertisekosten stelt De Gier dat deze kosten vermoedelijk gedekt zijn onder een verzekering van [eisers] , nu de factuur is gericht aan de verzekeraar. Voorts betoogt De Gier dat niet blijkt dat de factuur is betaald en dat de kosten niet redelijk zijn. Zij betaalde zelf immers veel minder aan haar deskundige. [eisers] hebben ter comparitie aangegeven dat de verzekering voor deze kosten uitsluitend dekking biedt indien deze niet verhaald kunnen worden op de aansprakelijke partij. De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verzekeraar deze kosten heeft betaald. Nu deze kosten als schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder a BW kunnen worden aangemerkt en de kantonrechter de kosten redelijk acht en geen aanleiding ziet te veronderstellen dat deze factuur nog niet is betaald, zal de vordering inclusief de gevorderde rente worden toegewezen.
3.10.
De gevorderde herstelkosten zijn volgens De Gier te hoog, zij verrichte de werkzaamheden immers voor € 8.865,00 exclusief BTW. Bovendien is de offerte waar [eisers] haar vordering op baseert niet voldoende gespecificeerd. Op dit punt stelt de kantonrechter vast dat de eigen offerte van De Gier, die de basis was van de overeenkomst tussen partijen, niet specifieker was, zodat dit verweer faalt. Dat de thans toe te passen lak volgens De Gier ‘gemiddeld genomen iets duurder is’ kan evenmin tot een gedeeltelijke afwijzing van het op dit punt gevorderde bedrag leiden, nu De Gier aan dit standpunt geen conclusie verbindt. De Gier heeft aangevoerd dat een aftrek “nieuw voor oud” van 40% dient plaats te vinden, omdat [eisers] vier jaar profijt hebben gehad van de werkzaamheden van De Gier en nu veel eerder dan gebruikelijk weer een schip zullen hebben met een nieuwe topcoat. [eisers] hebben dit betwist. De kantonrechter is van oordeel dat de situatie van artikel 6:100 BW, namelijk dat de tekortkoming van De Gier ook voordeel oplevert voor [eisers] en dat het redelijk is dat dit voordeel wordt verrekend, zich niet voordoet. De kantonrechter heeft daarbij in overweging genomen dat een topcoat wellicht, zoals de deskundige aangeeft, om cosmetische redenen na 4 tot 6 jaar onderhoud behoeft, doch volgens deskundige Van der Zee technisch gezien circa 15 jaar mee moet gaan. [eisers] hebben maximaal twee jaar zonder problemen profijt gehad van de nieuwe topcoat. De offerte waar [eisers] haar vordering op heeft gebaseerd is inmiddels ook alweer 2,5 jaar oud waardoor de kans bestaat dat de kosten van herstel hoger zullen uitvallen. Bovendien heeft de tekortkoming van De Gier geruime tijd ongemak opgeleverd voor [eisers] Dit alles in aanmerking genomen, is de kantonrechter van oordeel dat De Gier onvoldoende feiten heeft gesteld om te kunnen concluderen dat [eisers] ook voordeel hebben van de tekortkoming en het herstel dat nog moet plaatsvinden en dat het redelijk is dat mee te nemen in de berekening van de schade.
3.11.
Ten aanzien van de huisvestingskosten van [X] stelt De Gier naar het oordeel van de kantonrechter terecht dat het feit dat hij met toestemming van [eisers] op het schip woont, onvoldoende grondslag biedt om deze kosten als schade voor rekening van De Gier te laten komen. Dat geldt ook voor de gevorderde omzetschade van Sailcharter. [eisers] hebben deze vordering onvoldoende onderbouwd en onvoldoende feiten gesteld om causaal verband aan te kunnen nemen tussen deze – toekomstige – schade en de tekortkoming van De Gier.
3.12.
[eisers] hebben aangegeven de hiervoor genoemde hellingkosten als proceskosten vergoed te willen zien. Nu daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat, zal de kantonrechter deze meenemen in het bedrag van de vast te stellen schadevergoeding. Het zijn immers wel kosten die vallen onder artikel 96 lid 2 onder a BW en deze komen voor vergoeding in aanmerking.
3.13.
De conclusie is dat de kantonrechter van de vordering van [eiser] toewijsbaar acht tot een totaalbedrag van € 18.495,21. De vordering van Sailcharter komt niet voor toewijzing in aanmerking omdat De Gier terecht stelt dat zij geen contractspartij is en ook overigens niet van een grondslag van haar vordering jegens De Gier is gebleken. Het feit dat het zeilschip inmiddels in/door Sailcharter wordt geëxploiteerd en eisers elkaar over en weer last hebben gegeven hun vorderingen in eigen naam te incasseren, zoals [eisers] stellen, maakt niet dat ook Sailcharter vorderingsgerechtigd is.
3.14.
Ten aanzien van de gevorderde rente over het bedrag van € 13.975,21 overweegt de kantonrechter dat geen sprake is van een handelstransactie, zodat de wettelijke rente zal worden toegewezen. De Gier heeft aangevoerd dat deze pas opeisbaar is op het moment dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Nu het herstel nog niet heeft plaatsgevonden is daarvan nog geen sprake. De kantonrechter volgt De Gier hierin niet. Het verzuim is reeds ingetreden op 6 juni 2014 en gezien het feit dat feitelijk sprake is van een vorm van abstracte schadeberekening, onder meer nu de offerte die de basis is voor het gevorderde bedrag inmiddels 2,5 jaar oud is, bestaat er geen aanleiding de wettelijke rente niet toe te wijzen zoals gevorderd namelijk met als ingangsdatum 24 december 2014.
3.15.
Uit de weergave van de feiten in het tussenvonnis van 11 november 2015 blijkt dat diverse buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden toegewezen over een bedrag van € 13.975,21, zodat deze conform landelijk beleid toewijsbaar zijn tot een bedrag van € 914,75, over welk bedrag geen rente zal zijn verschuldigd.
3.16.
De proceskosten alsmede de kosten van de deskundige, komen voor rekening van De Gier, omdat zij ongelijk krijgt.
Daarbij wordt De Gier ook veroordeeld tot betaling van € 100,00 aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt. De rente over deze kosten zijn toewijsbaar, als na te melden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
Wijst de vorderingen van Sailcharter af.
4.2.
Veroordeelt De Gier tot betaling aan [eiser] van € 13.975,21 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 24 december 2014 tot aan de dag van de gehele betaling.
4.3.
Veroordeelt De Gier tot betaling aan [eiser] van € 2.980,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 maart 2015 tot aan de dag van de gehele betaling.
4.4.
Veroordeelt De Gier tot betaling aan [eiser] van € 1.540,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf twee weken na de datum van dit vonnis tot aan de dag van de gehele betaling.
4.5.
Veroordeelt De Gier tot betaling aan [eiser] van € 8.000,00 ter zake van de deskundigenkosten te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf twee weken na de datum van dit vonnis tot aan de dag van de gehele betaling.
4.6.
Veroordeelt De Gier tot betaling aan [eiser] van € 914,75 aan buitengerechtelijke kosten.
4.7.
Veroordeelt De Gier tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 104,58
griffierecht € 466,00
salaris gemachtigde € 1.200,00 (4 x € 300,00), en veroordeelt De Gier tot betaling van € 100,00 aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt,
welke (proces)kosten dienen te worden voldaan binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, en voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 14 dagen na voormelde betekening tot aan de dag der voldoening.
4.8.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
4.9.
Wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus, kantonrechter en op 1 februari 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter