2.3.Vast staat dat verweerder vanwege de weigering tot medewerking van eisers aan onderzoek niet in staat is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. De vraag die beantwoord moet worden is voor wiens rekening dit dient te komen. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid voor rekening van verweerder moet komen. De aanvraag van eisers om voor [minderjarige] individuele voorzieningen op grond van de Jeugdwet te verstrekken dateert van 12 juni 2015. Op grond van het bepaalde in onder meer artikel 2.3 van de Jeugdwet was verweerder gehouden om reeds op dat moment een deugdelijk en zorgvuldig onderzoek te verrichten de problemen en stoornissen en de behoefte van [minderjarige] aan zorg, de noodzakelijke hulp voor [minderjarige] en de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eisers. Een dergelijk onderzoek is echter, zoals in de tussenuitspraak al is overwogen, achterwege gebleven. Dat thans - meer dan twee jaar later - zo’n onderzoek niet langer mogelijk blijkt, is daarom een omstandigheid die voor rekening van verweerder moet komen. Indien verweerder immers naar aanleiding van de aanvraag direct het vereiste onderzoek had verricht, was verweerder niet in deze situatie geraakt. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de keuze van eisers om niet mee te willen werken aan onderzoek, gezien hun toelichting daarop, een begrijpelijke keuze acht. De gezondheid van [minderjarige] staat momenteel onder grote druk.
3. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij aan [minderjarige] een pgb voor persoonlijke verzorging is toegekend met een omvang van 9,5 uur per week. Nu nader onderzoek naar de juiste omvang van een individuele voorziening voor persoonlijke verzorging niet meer mogelijk is, het een voorziening betreft voor een afgesloten periode in het verleden en eisers hebben medegedeeld dat zij in de betrokken periode de bedoelde zorg ook daadwerkelijk hebben verleend, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien. De rechtbank zal daarbij aansluiting zoeken bij de oude indicatie die [minderjarige] had voor persoonlijke verzorging onder de AWBZ. Dit betrof blijkens het dossier een indicatie voor klasse 6 (13-16 uur). De rechtbank zal in dat kader, mede gezien het bovenstaande onder 2.3, in het voordeel van [minderjarige] beslissen, en uitgaan van het maximale aantal uren in die klasse, derhalve 16 uren. Aansluiting bij de indicatie die per 29 maart 2016 is afgegeven op grond van de Wlz, zoals eisers voor ogen hebben, ligt naar het oordeel van de rechtbank minder in de rede, nu de Wlz een ander beoordelingskader betreft en in de bedoelde indicatie op grond van de Wlz geen onderscheid wordt gemaakt specifieke functies en uren.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn. Eisers hebben zich immers niet laten bijstaan door een professioneel rechtsbijstandsverlener.
6. Voor het toekennen van een schadevergoeding bestaat evenmin aanleiding, nu onvoldoende is gebleken dat eisers als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming op dit onderdeel (persoonlijke verzorging) daadwerkelijk schade hebben geleden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers als gevolg van deze uitspraak alsnog met terugwerkende kracht een pgb naar klasse 6 toegekend wordt en dus ook uitgekeerd krijgen.