ECLI:NL:RBNHO:2017:6530

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 augustus 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1605
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een besluit inzake individuele voorzieningen op grond van de Jeugdwet met betrekking tot persoonlijke verzorging

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 7 augustus 2017, is het beroep van eisers, de wettelijke vertegenwoordigers van een minderjarige, gegrond verklaard. De zaak betreft een aanvraag voor individuele voorzieningen op basis van de Jeugdwet, waarbij de rechtbank eerder een tussenuitspraak heeft gedaan op 13 april 2017. In deze tussenuitspraak werd vastgesteld dat er een gebrek aan zorgvuldigheid en motivering was in het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo, dat op 16 februari 2016 was genomen. Verweerder kreeg de kans om dit gebrek te herstellen, maar heeft uiteindelijk aangegeven niet in staat te zijn om dit te doen, omdat eisers niet mee wilden werken aan een extern onderzoek. De rechtbank oordeelt dat het gebrek in het besluit voor rekening van verweerder komt, aangezien zij al eerder hadden moeten zorgen voor een deugdelijk onderzoek naar de zorgbehoefte van de minderjarige. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor persoonlijke verzorging van 9,5 uur per week. In plaats daarvan wordt een pgb van 16 uur per week toegekend, gebaseerd op eerdere indicaties. De rechtbank bepaalt ook dat het betaalde griffierecht door verweerder aan eisers moet worden vergoed, maar wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er onvoldoende bewijs is van schade door de onrechtmatige besluitvorming.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/1605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser 1] en mevrouw [eiser 2] ,in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van [minderjarige] , te Heiloo, eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo, verweerder

(gemachtigde: E.J.H.M. Meijer).

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 13 april 2017 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit van 16 februari 2016 te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak aanvankelijk medegedeeld van de gelegenheid gebruik te willen maken tot het herstellen van het gebrek. Bij brief van 23 mei 2017 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld niet in staat te zijn om het gebrek te herstellen.
Eiseres heeftbben hierop bij brief van 21 juni 2016 een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

de tussenuitspraak
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Voor een weergave van de voor de beoordeling relevante feiten en wet- en regelgeving verwijst de rechtbank derhalve naar hetgeen in de tussenuitspraak is opgenomen. Tevens verwijst de rechtbank naar de oordelen die in de tussenuitspraak zijn opgenomen over - kort gezegd - de duur van de toegekende jeugdhulp, de toegekende voorziening begeleiding individueel, de toegekende voorziening begeleiding groep, de toegekende voorziening voor logeren en het vervoer.
persoonlijke verzorging
2.1.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek waar het de toegekende voorziening persoonlijke verzorging betreft. In dat verband heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat verweerder voorafgaand aan het toekennen van de gevraagde voorziening niet in kaart heeft gebracht wat de objectieve behoefte van [minderjarige] is aan persoonlijke verzorging, nu verweerder onder meer niet concreet is nagegaan wat deze zorg dagelijks omvat (de aard, frequentie en intensiteit van de zorghandelingen, alsmede de tijd die daarmee gemoeid is) en niet heeft beoordeeld of met (al) deze zorg ook het beoogde resultaat wordt bereikt, derhalve of deze zorg nodig is. Evenmin heeft verweerder onderzocht in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eisers in dat verband toereikend zijn. Ook de toepassing van de in de CIZ-indicatiewijzer neergelegde criteria ontbeerde een toereikende motivering. Verweerder is in de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld het geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek te herstellen.
2.2.
Bij brief van 25 april 2017 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld van de gelegenheid gebruik te zullen maken om het geconstateerde gebrek te herstellen. Verweerder was voornemens daartoe door extern bureau Sciopeng onderzoek te laten uitvoeren. Bij brief van 23 mei 2017 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld niet in staat te zijn het gebrek te herstellen, nu eisers hebben laten weten niet mee te kunnen werken aan een onderzoek. Uit de zienswijze van eisers blijkt dat de reden hiervoor is gelegen in een verslechtering van de gezondheidssituatie van [minderjarige] . Zij heeft sinds begin april dagelijkse aanvallen van bewustzijnsverlies met onbeheerste bewegingen die lijken op epilepsie. Inmiddels is een traject met een psychiater gestart om te kijken of ze het dagelijks functioneren van [minderjarige] terug kunnen krijgen. Eisers vinden het onder deze omstandigheden niet verantwoord om [minderjarige] een onderzoek te laten ondergaan. Verweerder heeft vervolgens - zo blijkt uit de brief van 23 mei 2017 - beoordeeld of een gedegen en zorgvuldig onderzoek mogelijk is op basis van het CIZ-indicatiebesluit (op grond waarvan aan [minderjarige] zorg op grond van de Wet langdurige zorg is toegekend) en de gegevens die al in het bezit zijn van verweerder. De uitkomst hiervan is dat verweerder onvoldoende informatie heeft om een gedegen en zorgvuldig onderzoek uit te kunnen voeren. Om die reden kan verweerder het gebrek niet herstellen, zo heeft verweerder medegedeeld.
2.3.
Vast staat dat verweerder vanwege de weigering tot medewerking van eisers aan onderzoek niet in staat is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. De vraag die beantwoord moet worden is voor wiens rekening dit dient te komen. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid voor rekening van verweerder moet komen. De aanvraag van eisers om voor [minderjarige] individuele voorzieningen op grond van de Jeugdwet te verstrekken dateert van 12 juni 2015. Op grond van het bepaalde in onder meer artikel 2.3 van de Jeugdwet was verweerder gehouden om reeds op dat moment een deugdelijk en zorgvuldig onderzoek te verrichten de problemen en stoornissen en de behoefte van [minderjarige] aan zorg, de noodzakelijke hulp voor [minderjarige] en de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eisers. Een dergelijk onderzoek is echter, zoals in de tussenuitspraak al is overwogen, achterwege gebleven. Dat thans - meer dan twee jaar later - zo’n onderzoek niet langer mogelijk blijkt, is daarom een omstandigheid die voor rekening van verweerder moet komen. Indien verweerder immers naar aanleiding van de aanvraag direct het vereiste onderzoek had verricht, was verweerder niet in deze situatie geraakt. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de keuze van eisers om niet mee te willen werken aan onderzoek, gezien hun toelichting daarop, een begrijpelijke keuze acht. De gezondheid van [minderjarige] staat momenteel onder grote druk.
conclusie
3. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij aan [minderjarige] een pgb voor persoonlijke verzorging is toegekend met een omvang van 9,5 uur per week. Nu nader onderzoek naar de juiste omvang van een individuele voorziening voor persoonlijke verzorging niet meer mogelijk is, het een voorziening betreft voor een afgesloten periode in het verleden en eisers hebben medegedeeld dat zij in de betrokken periode de bedoelde zorg ook daadwerkelijk hebben verleend, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien. De rechtbank zal daarbij aansluiting zoeken bij de oude indicatie die [minderjarige] had voor persoonlijke verzorging onder de AWBZ. Dit betrof blijkens het dossier een indicatie voor klasse 6 (13-16 uur). De rechtbank zal in dat kader, mede gezien het bovenstaande onder 2.3, in het voordeel van [minderjarige] beslissen, en uitgaan van het maximale aantal uren in die klasse, derhalve 16 uren. Aansluiting bij de indicatie die per 29 maart 2016 is afgegeven op grond van de Wlz, zoals eisers voor ogen hebben, ligt naar het oordeel van de rechtbank minder in de rede, nu de Wlz een ander beoordelingskader betreft en in de bedoelde indicatie op grond van de Wlz geen onderscheid wordt gemaakt specifieke functies en uren.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn. Eisers hebben zich immers niet laten bijstaan door een professioneel rechtsbijstandsverlener.
6. Voor het toekennen van een schadevergoeding bestaat evenmin aanleiding, nu onvoldoende is gebleken dat eisers als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming op dit onderdeel (persoonlijke verzorging) daadwerkelijk schade hebben geleden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers als gevolg van deze uitspraak alsnog met terugwerkende kracht een pgb naar klasse 6 toegekend wordt en dus ook uitgekeerd krijgen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij aan [minderjarige] een pgb voor persoonlijke verzorging is toegekend met een omvang van 9,5 uur per week;
- bepaalt dat verweerder [minderjarige] , in aanvulling op de reeds verstrekte voorziening bij het primaire besluit van 7 uur per week voor persoonlijke verzorging, voor de periode van 25 september 2015 tot 29 maart 2016 persoonlijke verzorging in de vorm van een pgb verstrekt voor 16 uur per week;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het bestreden besluit voor het overige in stand blijft;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.