In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Verzoeker had op 23 december 2016 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 24 februari 2017 afgewezen omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres verbleef. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, handhaafde deze afwijzing na bezwaar. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 6 juli 2017 werd het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven nader onderzoek te verrichten. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten dat nader onderzoek niet nodig was en heeft hij uitspraak gedaan op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als het beroep.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker eerder een Pw-uitkering ontving, maar dat deze was ingetrokken omdat hij niet was verschenen op een rechtmatigheidsonderzoek. Verzoeker heeft betoogd dat hij vanaf medio december 2016 weer in Nederland verbleef, maar verweerder twijfelde aan zijn feitelijke verblijf op het opgegeven adres. De voorzieningenrechter oordeelde dat de onderzoeksbevindingen van verweerder onvoldoende waren om de afwijzing te rechtvaardigen. Hij concludeerde dat verzoeker voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres verbleef en dat het recht op bijstand kon worden vastgesteld.
De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat verzoeker recht heeft op een Pw-uitkering. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.