In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan in twee gevoegde zaken met betrekking tot borgtochtovereenkomsten die door de coöperatie Rabobank U.A. waren aangegaan. De rechtbank oordeelde dat de borgtochtovereenkomsten op goede gronden zijn vernietigd omdat de echtgenotes van de borgstellers geen toestemming hadden gegeven voor deze overeenkomsten. De Rabobank had in januari en december 2011 kredieten verstrekt aan de Poluxgroep, waarvoor de bestuurders zich borg hadden gesteld. Na faillissement van de Poluxgroep hebben de echtgenotes van de borgstellers de borgstellingen vernietigd, stellende dat zij daarvoor geen toestemming hadden gegeven. De rechtbank overwoog dat de uitzonderingsbepaling van artikel 1:88 lid 5 BW niet van toepassing was, omdat de rechtshandelingen niet ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf waren verricht. De rechtbank concludeerde dat de Rabobank de vorderingen tegen de borgstellers moest afwijzen en hen in de proceskosten moest veroordelen. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] werden begroot op € 5.548,00 en aan de zijde van [gedaagde 2] op € 4.390,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.