ECLI:NL:RBNHO:2017:7025

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
17 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3963
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning voor motorcrosstrainingen en de juridische implicaties van de termijn van vergunningverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil over een tijdelijke omgevingsvergunning voor het houden van motorcrosstrainingen. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder voor een periode van vier jaar, tot 1 september 2020. Eisers, waaronder een vennootschap onder firma en een besloten vennootschap, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de vergunning in strijd is met de geldende bestemmingsplannen en dat de termijn van tien jaar, zoals genoemd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), overschreden wordt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning inderdaad in strijd is met de bestemmingsplannen en dat de termijn van tien jaar, die begon op de datum van een eerder verleende vrijstelling in 2007, inmiddels was verstreken. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet bevoegd was om de omgevingsvergunning voor de duur van vier jaar te verlenen, omdat dit in strijd was met de wettelijke bepalingen. De rechtbank heeft de beroepen van eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de derde-partij, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de proceskosten voor eisers vergoed moeten worden, en heeft de kosten voor rechtsbijstand vastgesteld op € 990,00. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 16/3963 en HAA 16/3977

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 augustus 2017 in de zaken tussen

1. De vennootschap onder firma VOF [eiser 1] , waarvan [naam 1] de vennoot iste [plaatsnaam] ,
2. [eiser 2] en de besloten vennootschap [eiser 2] Bloembollen B.V.,te [plaatsnaam]
eisers (gemachtigde: mr. A. Barada),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder
(gemachtigden: N. Boer, J. Rovers (Regionale Uitvoeringsdienst (RUD)), R. Schuurman (RUD) en J. Benz (RUD)).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de stichting NHGS Phoenix, te Alkmaar.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij een tijdelijke omgevingsvergunning onder voorschriften verleend voor het tot 12 keer per jaar beoefenen van motorcrosstrainingen op het perceel, plaatselijk bekend als [adres] (het perceel), voor de duur van 4 jaar tot uiterlijk 1 september 2020.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2017. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. [naam 1] en [eiser 2] zijn verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Derde-partij is vertegenwoordigd door
[naam 2] en [naam 3] . Verder is verschenen [naam 4] van de besloten vennootschap Noordelijk Akoestisch Adviesbureau B.V.

Overwegingen

1. Het project waarvoor omgevingsvergunning is verleend voorziet in het 12 keer per jaar houden van motorcrosstrainingen in de dagperiode voor maximaal 7:59 uur in de week op het perceel, maximaal 6 uur per dag voor 20 motoren of maximaal 4 uur per dag voor meer dan 20 en maximaal 30 motoren. In de maanden juni, juli en augustus mag 1 dag per maand getraind worden op het perceel. Voorts worden op het perceel twee containers (een toilet- en administratiegebouw), een starthekwerk en een kantinegebouw geplaatst. Omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen, aanleggen, gebruiken en milieu.
2. Met betrekking tot de omgevingsvergunning voor zover deze is verleend voor de activiteit gebruiken overweegt de rechtbank als volgt.
3. Ter plaatse vigeren op basis van de bestemmingsplannen “Kooypunt 2012” en “Luchthaven 2013” de bestemmingen “Groen” en “Verkeer” onderscheidenlijk “Agrarisch”.
Niet in geschil is dat het project in strijd is met al deze bestemmingen.
4. Verweerder heeft ten behoeve van het project met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) omgevingsvergunning verleend voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
5.1
Eisers betogen dat verweerder niet bevoegd was omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het project met toepassing van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor. Zij voeren daartoe aan dat de termijn van ten hoogste tien jaar als genoemd in die bepaling als gevolg van het verlenen van de onderhavige omgevingsvergunning voor de duur van vier jaar wordt overschreden. In 2007 is reeds een vrijstelling verleend voor het gebruik van het perceel ten behoeve van motorcross voor een periode van vijf jaar. Feitelijk is daarna ook nog sprake geweest van het gebruik van het perceel door motorcrossers.
5.2
Op grond van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
5.3
In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor (Nota van toelichting (Staatsblad 2014, 333, p. 55 en 56)) is onder meer opgenomen: “
Indien het een planologisch strijdig gebruik betreft dat niet is genoemd in de onderdelen 1 tot en met 10, kan voor een tijdelijk gebruik met een duur van maximaal tien jaar, de vergunning ingevolge artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II verleend worden met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo. (…) De in de vergunning gestelde termijn op de grondslag van artikel 4, onderdeel 11, kan maximaal tien jaar bedragen. Indien een vergunning voor een langere tijdsduur moet worden verleend, kan (behoudens de mogelijkheden met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1° en 2°, van de Wabo), slechts met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo, vergunning worden verleend. De termijn in de vergunning kan worden verlengd, of er kan opnieuw voor dezelfde activiteit vergunning worden verleend, mits de totale tijdsduur van tien jaar niet wordt overschreden. Op de grondslag van artikel 4, onderdeel 11, kan dus niet telkens opnieuw voor een duur van tien jaar vergunning worden verleend. (…).”
5.4
Verweerder heeft bij besluit van 8 februari 2007 een tijdelijke vrijstelling op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend tot 1 januari 2012 voor het realiseren van een motorcrossterrein op het perceel. Bij besluit van 10 februari 2009 heeft verweerder een tijdelijke bouwvergunning verleend tot eveneens 1 januari 2012 voor het plaatsen van een kantine, toiletcontainer, starthek en juryruimte op het perceel. In 2012 en 2013 heeft verweerder tenminste nog vier keer omgevingsvergunning verleend voor het houden van een motorcrossevenement op het perceel gedurende één dag. Verder is in 2014, naar ter zitting is komen vast te staan, een aantal keren zonder omgevingsvergunning gebruik gemaakt van het perceel ten behoeve van motorcrosstrainingen. Verweerder heeft daartegen handhavend opgetreden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij door slechts tot 1 september 2020 vergunning te verlenen binnen de tijdsduur van tien jaar blijft.
5.5
Niet in geschil is en de rechtbank gaat er, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:487, ook van uit, dat de termijn van tien jaar als bedoeld in artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Bor in dit geval is aangevangen op de datum waarop met toepassing van artikel 17 van de WRO vrijstelling is verleend, te weten 8 februari 2007.
5.6
De rechtbank is voorts met eisers van oordeel dat deze termijn op 8 februari 2017 is geëindigd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat niet is gebleken dat het terrein na het verstrijken van de termijn van vijf jaar in 2012 overeenkomstig een aan de in 2007 verleende vrijstelling verbonden voorwaarde in de oorspronkelijke staat is hersteld. De motorcrossbaan en de daarbij behorende bouwwerken zijn sinds 2012 in tact gebleven en de motorcrossbaan is sindsdien voorts incidenteel in gebruik geweest. Ook de periode die is gelegen tussen het verstrijken van de termijn behorende bij de eerst verleende vrijstelling (in 2012) en het moment waarop de onderhavige omgevingsvergunning is verleend in 2016 dient naar het oordeel van de rechtbank aldus bij het bepalen van de termijn van tien jaar te worden meegeteld. Zou het standpunt van verweerder worden gevolgd dan zou de periode van tien jaar als bedoeld in artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor, feitelijk veel langer kunnen duren. Het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich daar tegen.
5.7
Reeds gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder niet bevoegd was met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het project voor de duur van vier jaren. De beroepsgrond slaagt.
6. De beroepen zijn reeds gelet op het voorgaande gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Immers ook indien verweerder toepassing zou willen geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo, zal - zo heeft verweerder desgevraagd verklaard - een verklaring van geen bedenkingen van de raad van de gemeente Den Helder moeten worden verkregen. De rechtbank zal verweerder (daarom) opdragen een nieuw besluit op de aanvraag van derde-partij te nemen. Voor zover de aanvraag dan wel het onderliggende rapport van het akoestisch onderzoek naar aanleiding van het verhandelde ter zitting zal worden gewijzigd, zal verweerder bij het nieuw te nemen besluit op de aanvraag in ieder geval acht dienen te slaan op hetgeen de Afdeling in de rechtsoverwegingen 6 en 5 van haar uitspraken van onderscheidenlijk 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2432 en 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1970 heeft overwogen.
Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
7. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank nog het volgende op. Uit de publicatie van de verleende omgevingsvergunning op de gemeentelijke website van 31 juli 2016 blijkt niet dat het bestreden besluit ter inzage is gelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 6:8, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan dan ook worden betwijfeld of de beroepstermijn in de onderhavige zaak is aangevangen. De rechtbank heeft het evenwel opportuun geacht de ingestelde beroepen niettemin te behandelen, omdat, zelfs als de beroepstermijn niet zou zijn aangevangen, de ingestelde beroepen weliswaar prematuur maar ontvankelijk zouden zijn op de voet van artikel 6:10 van de Awb. Ten tijde van het instellen van de beroepen was het bestreden besluit immers al wel tot stand gekomen.
8. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten.
Eisers sub 1 en eisers sub 2 hebben afzonderlijk beroep ingesteld op dezelfde gronden tegen hetzelfde besluit. Zij zijn ter zitting van de rechtbank vertegenwoordigd door dezelfde gemachtigde. De rechtbank merkt de zaken dan ook aan als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), op grond waarvan de zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van dat besluit worden beschouwd als één zaak. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op in totaal € 990,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en in 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van derde-partij, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 668,00 aan eisers te vergoeden, waarvan € 334,00 aan eisers sub 1 en € 334,00 aan eisers sub 2;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 990,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzitter, mr. D.M. de Feijter en mr. drs. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.