ECLI:NL:RBNHO:2017:7110

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
5846765
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van goederen in kort geding met betrekking tot retentierecht en huurovereenkomst voor paardenstalling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, hebben eisers, bestaande uit [eiser], [eiseres 1] en [eiseres 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], met als doel de afgifte van hun eigendommen die door gedaagden worden achtergehouden. De eisers hebben een huurovereenkomst gesloten voor de stalling van hun paarden, maar hebben deze opgezegd. Gedaagden hebben vervolgens de toegang tot de stalling en de persoonlijke eigendommen van eisers afgesloten, waarbij zij zich beroepen op een retentierecht vanwege een vermeende vordering op eisers voor gemaakte kosten. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 april 2017, waarbij beide partijen in persoon verschenen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagden niet op een rechtsgeldige basis hun verplichting tot afgifte van de eigendommen kunnen opschorten. De vordering tot afgifte van de eigendommen is toegewezen, met een dwangsom voor het geval gedaagden niet binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan deze verplichting voldoen. Daarnaast zijn de vorderingen van gedaagden tot betaling van schadevergoeding en huur over de opzegtermijn afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De proceskosten zijn voor iedere partij zelf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 5846765 \ KG EXPL 17-37 (rvk)
Uitspraakdatum: 2 mei 2017
Vonnis in kort geding in de zaak van:

1.[eiser] en [eiseres 1]

beiden wonende te [woonplaats 1]
2.
[eiseres 2]
wonende te [woonplaats 2]
eisers in de zaak van de vordering /verweerders in de zaak van de tegenvordering
verder gezamenlijk te noemen [eisers] . en [eiseres 2] , dan wel [eiser] , [eiseres 1] en [eiseres 2] afzonderlijk
gemachtigde: mr. J.C.I. Veerman, advocaat te Volendam
tegen

1.[gedaagde 1]

2.
[gedaagde 2]
beiden wonende te [woonplaats 3]
gedaagden in de zaak van de vordering /eisers in de zaak van de tegenvordering
verder gezamenlijk te noemen: [gedaagden] . dan wel [gedaagde 1] en [gedaagde 2] afzonderlijk
gemachtigde: mr. P.F.M. Deijkers, advocaat te [woonplaats 1]

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] . en [eiseres 2] hebben [gedaagden] . op 31 maart 2017 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. [eiser] , [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn in persoon verschenen, vergezeld door hun gemachtigde. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn eveneens in persoon verschenen, vergezeld door hun gemachtigde. De gemachtigde van [eisers] . en [eiseres 2] heeft gebruik gemaakt van pleitnotities en nog stukken overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben [gedaagden] . bij brief van 14 april 2017 op de dagvaarding gereageerd, nog stukken toegezonden en een tegenvordering ingesteld. Op de zitting hebben [gedaagden] . hun tegenvordering verminderd.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn eigenaar van een stal te [woonplaats 3] . Zij verhuren in deze stal ruimte(s) om paarden in onder te brengen.
2.2.
[eisers] . en [eiseres 2] zijn mondeling een huurovereenkomst aangegaan met [gedaagden] . voor de stalling van hun paarden in de stal van [gedaagden] . De verschuldigde huurprijs bedroeg in eerste instantie € 100,- per maand. Daarnaast waren [eisers] . en [eiseres 2] een vergoeding verschuldigd aan [gedaagden] . voor het vlas en hooi dat voor de paarden werd gebruikt.
2.3.
Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagden] . een paardenverblijf (paddock) zouden bouwen en dat [eisers] . en [eiseres 2] bij wijze van bijdrage in de kosten van de bouw van de paddock tijdelijk een hogere huur (€ 150,-) zouden voldoen.
2.4.
[eisers] . en [eiseres 2] hebben op 11 februari 2017 hun huurovereenkomsten met [gedaagden] . opgezegd.
2.5.
[gedaagde 1] heeft vervolgens de kasten in de stal waar [eisers] . en [eiseres 2] hun persoonlijke eigendommen bewaarden, afgesloten. [eisers] . en [eiseres 2] kunnen niet meer bij hun eigendommen.
2.6.
[gedaagden] . hebben in een Whats-app bericht van diezelfde dag het volgende aan [eiser] geschreven:
‘(…)
Dit is een zeer trieste en onverwachte wending van ons samen zijn. Wij vinden het ontzettend jammer maar het betreurt ons niet dat wij zo hebben gereageerd; een week nadat wij op jullie verzoek paddocks hebben gebouwd voor € 3.000,-.
Over deze paddocks hebben wij gezamenlijk financiële afspraken gemaakt. Uiteraard en zo was ook de bedoeling, zouden jullie niet de gehele investering doen omdat ook ander stalgebruikers gebruik moeten kunnen maken van de paddocks.
Jullie plotselinge vertrek laat ons nu achter met een flinke kostenpost, een post waar wij gezamenlijk afspraken over hebben gemaakt, zowel mondeling als via WhatsApp. Wij willen jullie tegemoetkomen met een schadeloosstelling van € 500,- per persoon. Dit dekt bij lange na niet de lading maar afspraak is afspraak!
Tot die tijd houden wij ons aan ons retentierecht om jullie spullen hier te behouden.
Het is jammer dat het op deze manier moet, graag vernemen wij van jullie een reactie. (…)’
2.7.
[eisers] . hebben hierop als volgt gereageerd:
‘(…)
Op zaterdag 11 februari 2017 omstreeks 11.00 uur heb ik u mondeling meegedeeld dat ik mijn paard elders wil gaan stallen dan op de huidige plek te weten, [adres] te [vestigingsplaats] . (…)
Uw reactie was verbaal en fysiek zeer bedreigend. U begon te schreeuwen en te schelden. Ondanks diverse pogingen om met u een constructief gesprek te voeren leidde dit tot niks. U was niet voor rede vatbaar. Dit was jammer omdat ik niet met u heb kunnen bespreken onder welke voorwaarden wij wilden vertrekken. Ik had het geen probleem gevonden om langer te blijven staan tot u een andere huurder had gevonden. Helaas heb ik nooit de gelegenheid had om dit kenbaar te maken.
Later werden er door uw partner mevrouw [gedaagde 2] diverse dreigende telefonische berichten gestuurd. Deze gebeurtenissen gaf aanleiding om te besluiten vanwege onze eigen veiligheid en die van ons paard, te vertrekken.
Diezelfde dag omstreeks 13.30 uur kwam ik mijn paard ophalen. U, de heer [gedaagde 1] , ging door het lint. Er was geen land met u te bezeilen, u heeft mij verbaal, fysiek bedreigd en letterlijk van uw terrein afgeslagen. Om uw woorden kracht bij te zetten vond u het nodig om met een balk hout mij van het leven te bedreigen.
U heeft goederen die mijn eigendom zijn met grof geweld in uw bezit genomen onder de noemer van retentierecht.
Graag wijs ik u op de volgende punten:
- Het stallingsgeld voor de gehele maand februari 2017 is vooraf contant betaald.
- Er is geen sprake van één maand opzegtermijn, dit omdat zowel mondeling dan wel contractueel hiervoor niets is afgesproken.
- U kunt geen kosten verhalen van de door u aangelegde paddocks, daar wij een afspraak hebben voor een verhoging van de stalprijs, welke ik al sinds december 2016 betaald heb. Echter tot op de dag van vertrek waren deze nog niet gebruiksklaar.
U kunt geen kosten verhalen voor het niet leeg opleveren van de box stalling, u heeft immers alles afgesloten en mij van uw erf afgeslagen. Ik ben bereid om de box schoon en leeg achter te laten als u daar mij toe laat. Ik verneem van u wanneer dit mogelijk is.
Er resteert nog een verschuldigd bedrag te betalen voor het gebruikte hooi en vlas van de maand februari. U houdt dit bij op een white board, hiervan is een foto gemaakt. Het gebruik hiervan wordt altijd achteraf betaald. Het verschuldigde bedrag is als volgt opgebouwd:
Te betalen
2 x vlas a € 4,50 € 9,-
6 x hooi a €4,50 € 27,-
Totaal € 36,-
Te ontvangen
Niet genoten stallingsdagen februari 17 dagen
Vertrek 11 februari
Stallingsprijs € 150,- per maand
(150 : 28 dagen) € 5,36 x 17 € 92,12 -/-
Totaal te ontvangen € 56,12
Ik verzoek u voor 28 februari 2017 het totaal verschuldigde bedrag ad. € 56,12 over te maken op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [eiser] ovv stallingsgeld.
Het retentierecht wat u heeft uitgevoerd is onrechtmatig. Graag verneem ik van u waar en wanneer ik mijn eigendommen kan ophalen, dit dient te geschieden voor 21 februari 2017. Geeft u hier geen gehoor aan dat zal ik alle schade die hier uit voort vloeit op u verhalen.
Verder voeg ik de sleutels van het toegangshek bij. (…)’
2.8.
[eisers] . en [gedaagden] . hebben over en weer bij de politie aangifte gedaan van bedreiging.
2.9.
[eiser] is nog aan vlas en hooi verschuldigd € 36,- en [eiseres 2] nog € 22,50.

3.De vordering

3.1.
Jong c.s. en [eiseres 2] vorderen dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening:
I. [gedaagden] . hoofdelijk veroordeelt tot:
afgifte van de eigendommen van [eisers] . zoals beschreven in productie E7;
afgifte van de eigendommen van [eiseres 2] zoals beschreven in productie E8;
betaling aan [eisers] . van € 243,88 inzake geleden schade / niet genoten huurgenot, te vermeerderen met € 48,40 buitengerechtelijke incassokosten;
betaling aan [eiseres 2] van € 315,09 inzake geleden schade / niet genoten huurgenot, te vermeerderen met € 57,18 buitengerechtelijke incassokosten, althans een in goede justitie te nemen beslissing;
II. bepaalt dat [gedaagden] ., indien niet binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan het onder I. a en I. b gevorderde is voldaan, hoofdelijk een dwangsom zijn verschuldigd van € 250,- per dag met een maximum van € 2.500,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
III. [gedaagden] . veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eisers] . en [eiseres 2] leggen aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagden] . zonder rechtsgrond eigendommen van [eisers] . en [eiseres 2] onder zich houden en weigeren deze eigendommen terug te geven. Daarnaast hebben [eisers] . en [eiseres 2] schade geleden doordat zij diverse zaken, die noodzakelijk waren voor de verzorging en het kunnen (laten) berijden van hun paarden, opnieuw hebben moeten aanschaffen omdat [gedaagden] . weigerden die eigendommen terug te geven. Het onrechtmatig achterhouden van die eigendommen en het weigeren die eigendommen terug te geven, maakt dat [gedaagden] . aansprakelijk zijn voor de schade die [eisers] . en [eiseres 2] daardoor hebben geleden.
3.3.
Daarnaast hebben [eisers] . en [eiseres 2] de huur over de maand februari 2017 betaald terwijl zij het gehuurde vanaf 11 februari 2017 niet meer hebben kunnen gebruiken omdat [gedaagden] . a) hen de toegang tot het gehuurde heeft verboden en b) de kasten met daarin hun eigendommen hadden afgesloten. De schade die [eisers] . en [eiseres 2] daardoor hebben geleden, dient door [gedaagden] . te worden vergoed.
3.4.
[eisers] . en [eiseres 2] maken eveneens aanspraak op de aangezegde incassokosten aangezien [gedaagden] . niet binnen de termijn van 15 dagen na ontvangst van de brief 16 maart 2017 tot betaling zijn overgegaan.
3.5.
Gelet op de weigerachtige houding van [gedaagden] . om tot teruggave van de eigendommen van [eisers] . en [eiseres 2] over te gaan, is een dwangsom geïndiceerd.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagden] . betwisten de vordering. Zij voeren aan – samengevat – dat er geen spoedeisend belang bestaat met betrekking tot het teruggeven van de eigendommen en dat bovendien de vorderingen niet eenvoudig zijn vast te stellen en daarom niet geschikt zijn om in een kort geding te beoordelen. [gedaagden] . doen voorts een beroep op het recht van retentie omdat zij een vordering op [eisers] . en [eiseres 2] hebben in verband met een verschuldigde tegemoetkoming van € 500,- in de kosten van de aangelegde paddock. Voorts hebben [gedaagden] . van [eisers] . nog de huur over de opzegtermijn (de maand maart 2017) van € 150,- tegoed alsmede € 36,- voor gebruikt vlas en hooi. Van [eiseres 2] hebben [gedaagden] . eveneens nog de huur over de opzegtermijn (de maand maart 2017) van € 150,- tegoed, alsmede € 22,50 voor gebruikt vlas en hooi. Voorts hebben [eisers] . en [eiseres 2] nog een sleutel van de poort in bezit die zij weigeren af te geven.
4.2.
[gedaagden] . hebben een tegenvordering ingesteld. Zij vorderen van [eisers] . betaling (na vermindering van eis) van een bedrag van € 686,- en van [eiseres 2] een bedrag van € 672,50.
4.3.
[gedaagden] . leggen aan de vorderingen ten grondslag dat zij recht hebben op een schadeloosstelling van € 500,- van zowel [eisers] . als [eiseres 2] als tegemoetkoming in de kosten van de aanleg van de paddocks. Afgesproken was dat [eisers] . en [eiseres 2] door middel van een tijdelijke huurverhoging zouden bijdragen in de investering van [gedaagden] . voor de bouw van de paddocks. [eisers] . en [eiseres 2] hebben echter geen uitvoering gegeven aan die afspraak, maar zij hebben de huur opgezegd. Op grond van de geldende opzegtermijn zijn [eisers] . en [eiseres 2] bovendien ieder nog gehouden de huur over de maand maart 2017 ad € 150,- te voldoen.
4.4.
[eisers] . zijn daarnaast nog aan vlas en hooi verschuldigd € 36,- en [eiseres 2] nog € 22,50.
4.5.
[eisers] . hebben tegen de tegenvordering verweer gevoerd.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
De vorderingen in kort geding kunnen alleen worden toegewezen als [eisers] . en [eiseres 2] daarbij een spoedeisend belang hebben.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
De kantonrechter zal hieronder puntsgewijs op de vorderingen van [eisers] . en [eiseres 2] ingaan.
afgifte eigendommen
5.4.
[eisers] . en [eiseres 2] vorderen de afgifte van de eigendommen die [gedaagden] . onder zich houden. [gedaagden] . hebben aangevoerd dat het spoedeisend belang ontbreekt omdat [eiser] en [eiseres 2] kunnen ook zonder teruggave van hun eigendommen hun paarden kunnen berijden. De kantonrechter is echter van oordeel dat aangezien [eiser] en [eiseres 2] afgifte van hun eigendommen verlangen, daarmee het spoedeisend belang reeds is gegeven. Niemand hoeft te dulden dat zijn of haar eigendommen door een ander zonder titel worden gehouden.
5.5.
[gedaagden] . hebben voorts aangevoerd dat zij hun verplichting tot afgifte van de eigendommen mogen opschorten totdat hun vorderingen (tot betaling van huur, tegemoetkoming in de kosten van de bouw van de paddocks, gebruikt vlas en hooi en de afgifte van de sleutel van de toegangspoort) zijn voldaan.
5.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagden] . hebben niet kunnen aangeven op welke wettelijke grondslag (zoals artikel 3:290 van het Burgerlijke Wetboek (BW) vereist) zij een retentierecht baseren. Een verhuurder heeft een dergelijk retentierecht in ieder geval niet. Voor zover zij zich er op beroepen dat zij hun verplichting tot afgifte mogen opschorten op grond van artikel 6:52 van het BW, is de kantonrechter van oordeel dat er onvoldoende samenhang bestaat tussen de verplichting om de huurtermijnen te betalen en de verplichting tot afgifte van de eigendommen. Datzelfde geldt voor de gestelde verschuldigde tegemoetkoming in de kosten van de aanleg van de paddocks en de afgifte van de sleutels van de poort waarvan [gedaagden] . stellen dat [eisers] . en [eiseres 2] deze nog in hun bezit hebben. De conclusie is dat het beroep van [gedaagden] . op een retentierecht faalt.
5.7.
[eisers] . en [eiseres 2] hebben bij dagvaarding elk een lijst (productie E7 en E8) overgelegd waarop de zaken vermeld staan die zich nog bij [gedaagden] . zouden bevinden. Aangezien [gedaagden] . ter zitting hebben verklaard niet te hebben geïnventariseerd welke zaken van [eisers] . en [eiseres 2] zich in de afgesloten kasten bevinden, gaat de kantonrechter er van uit dat [gedaagden] . nog beschikken over de goederen zoals die zijn vermeld op de lijsten van producties E7 en E8. Het overleggen van twee foto’s door [gedaagden] ., waarop tassen met spullen zijn te zien (productie 4 bij conclusie van antwoord) is onvoldoende om serieuze twijfel te zaaien. De goederen die zijn vermeld op de lijsten E7 en E8 moeten derhalve worden afgegeven.
5.8.
Het voorgaande maakt dat de vordering tot afgifte toewijsbaar is. Gelet op de onenigheid tussen partijen ziet de kantonrechter aanleiding de gevorderde dwangsommen eveneens toe te wijzen.
schadevergoeding
5.9.
De gevorderde voorziening betreft de betaling van een geldsom. Hierbij is –in kort geding- terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat op grond van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
5.10.
[eisers] . en [eiseres 2] hebben gesteld dat zij een spoedeisend belang hebben bij toewijzing omdat zij financieel in de problemen komen door de aanschaf van de hoogstnoodzakelijke benodigdheden (onder andere hoofdstel en bit) en omdat zij te maken hebben met dubbele huur. Daarmee hebben [eisers] . en [eiseres 2] echter onvoldoende feitelijk toegelicht dat zij het uitblijven van (een relatief in omvang beperkte) schadevergoeding niet – voor enige tijd – kunnen dragen zonder in de financiële problemen te komen. De gevorderde schadevergoeding kan daarom niet worden toegewezen.
vergoeding gederfd huurgenot
5.11.
Om een zelfde reden als hierboven onder 5.10 gegeven is de gevorderde vergoeding wegens gederfd huurgenot niet toewijsbaar, nog daargelaten dat de vordering niet eenvoudig is vast te stellen – waarover uitgebreider wordt overwogen onder 5.16.
buitengerechtelijke incassokosten
5.12.
Omdat de gevorderde schadevergoeding en de vergoeding wegens gederfd huurgenot worden afgewezen, zal de daaraan gekoppelde gevorderdere vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, eveneens worden afgewezen.
proceskosten
5.13.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
de tegenvordering
5.14.
[gedaagden] . hebben hun vordering tot vergoeding van de schade aan hun gazon, ter zitting ingetrokken. Daarop hoeft dus niet beslist te worden.
bijdrage paddock
5.15.
[gedaagden] . vorderen van [eisers] . en [eiseres 2] elk een bedrag van € 500,- als tegemoetkoming in de kosten van de aanleg van de paddock. De kantonrechter overweegt dat de onderbouwing dat deze paddocks zijn gebouwd ten behoeve van [eisers] . en [eiseres 2] en dat deze kort na de afronding van de bouw zijn vertrokken en
dusniet hebben voldaan aan de gemaakte afspraken om tijdelijk een hogere huur te voldoen, zowel kan duiden op een vordering op grond van wanprestatie, maar ook op een vordering op grond van onrechtmatige daad. Ook nadat dit aan de orde is gekomen op de zitting, hebben [gedaagden] . niet duidelijk gemaakt wat de grondslag van hun vordering is. Nu er ook verder onvoldoende aanknopingspunten zijn om de grondslag van de vordering op te baseren, zal de vordering op dit punt worden afgewezen.
huur over de opzegtermijn (maand maart 2017)
5.16.
[gedaagden] . stellen ter onderbouwing van hun vordering dat er een opzegtermijn van een maand geldt en dat dit ook gebruikelijk is in de paardenwereld. [eisers] . en [eiseres 2] hebben gemotiveerd weersproken dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gesproken is over een opzegtermijn. Zij weerspreken ook dat een opzegtermijn van een maand gebruikelijk is. De kantonrechter overweegt dat een procedure als deze zich niet leent voor uitvoerige bewijsvoering. Omdat beide partijen hun stellingen hebben gemotiveerd en aldus die van de ander hebben weersproken en er ook overigens geen doorslaggevende aanknopingspunten (zoals een getekende overeenkomst) zijn om aan te nemen dat één van beide partijen gelijk heeft, zal (uitvoerige) bewijslevering moeten plaatsvinden. Nu het kort geding zich daar niet voor leent, zal de vordering worden afgewezen.
vlas en hooi
5.17.
[gedaagden] . vorderen van [eisers] . en [eiseres 2] voor gebruikt vlas en hooi respectievelijk € 36,- en € 22,50. [eisers] . en [eiseres 2] hebben de verschuldigdheid van deze bedragen erkend. Een eventueel beroep op verrekening slaagt niet omdat de vordering van [eisers] . en [eiseres 2] (de onverschuldigd betaalde huur) niet eenvoudig is vast te stellen, zodat artikel 6:136 van het BW aan die verrekening in de weg staat. Gelet hierop zullen deze vorderingen worden toegewezen.
5.18.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagden] ., omdat zij grotendeels ongelijk krijgen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagden] . – hoofdelijk – tot afgifte van de eigendommen van [eisers] . zoals beschreven in productie E7 bij dagvaarding en tot afgifte van de eigendommen van [eiseres 2] zoals beschreven in productie E8 bij dagvaarding, op straffe van verbeurte van een dwangsom € 250,- per dag met een maximum van € 2.500,-, indien [gedaagden] . niet binnen zeven dagen na betekening van het vonnis hieraan voldoen;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering(en) voor het overige af;
de tegenvordering
6.5.
veroordeelt [eisers] . tot betaling aan [gedaagden] . van € 36,-;
6.6.
veroordeelt [eiseres 2] tot betaling aan [gedaagden] . van € 22,50;
6.7.
veroordeelt [gedaagden] . hoofdelijk, in die zin dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eisers] . en [eiseres 2] worden vastgesteld op een bedrag van € 200,- aan salaris van de gemachtigde van [eisers] . en [eiseres 2] ;
6.8.
wijst de vordering(en) voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Swildens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter