ECLI:NL:RBNHO:2017:719

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
C/15/233367 / HA ZA 15-689
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder van Stichting Derdengelden en onrechtmatige beslaglegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 februari 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Qualified Legal Services BV (eiseres) en een gedaagde, die als bestuurder van de Stichting Derdengelden wordt aangesproken voor vermeende onrechtmatige handelingen. De eiseres vorderde een verklaring voor recht dat de gedaagde tekort is geschoten in zijn verplichtingen als bestuurder, wat heeft geleid tot schade voor de eiseres. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet aansprakelijk was, omdat niet was aangetoond dat de betalingen die door de advocaat van de gedaagde waren gedaan, onrechtmatig waren. De rechtbank concludeerde dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde zijn taken als bestuurder niet naar behoren had vervuld. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en de gedaagde werd in het gelijk gesteld in zijn tegenvordering, waarbij de rechtbank oordeelde dat de door de eiseres gelegde beslagen onrechtmatig waren. De rechtbank veroordeelde de eiseres tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde. In de vrijwaringszaak tegen de Rabobank werd de vordering van de gedaagde afgewezen, omdat hij niet was veroordeeld in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 1 februari 2017
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/15/233367 / HA ZA 15-689 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QUALIFIED LEGAL SERVICES BV,
gevestigd te Rijswijk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen
[gedaagde/eiser],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. Th.C. van Schagen te Haarlem,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/15/239121 / HA ZA 16-86 van
[gedaagde/eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. Th.C. van Schagen te Haarlem,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A. (voorheen Coöperatieve Rabobank Bollenstreek U.A.),
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.A.M. Schram te Haarlem.
Partijen zullen hierna QLS, [gedaagde/eiser] en Rabobank genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 maart 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 29 september 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 maart 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 29 september 2016.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten in alle zaken

3.1.
[gedaagde/eiser] is als advocaat via de besloten vennootschap [naam] B.V. werkzaam bij het kantoor [naam] te Schiphol-Rijk.
3.2.
Mr. [A.] (hierna: [A.]) is advocaat geweest. Zijn advocatenpraktijk oefende hij zelfstandig uit via de besloten vennootschap Case Advocaten B.V. (hierna: Case Advocaten). Case Advocaten heeft tussen 2011 en 2013 ook geopereerd onder de handelsnamen Juriza, Juriza Advocatuur, Juriza Advocaten en Juriza Incasso.
3.3.
Ten behoeve van haar praktijk heeft Case Advocaten op 2 december 2009 de Stichting Beheer Derdengelden Case Advocaten (hierna: de Stichting Derdengelden) opgericht. Van 2 december 2009 tot 31 december 2012 was [gedaagde/eiser] naast [A.] bestuurder van de Stichting Derdengelden. Overeenkomstig de boekhoudverordening van de Nederlandse orde van Advocaten waren zij uitsluitend gezamenlijk bevoegd de Stichting Derdengelden te vertegenwoordigen.
3.4.
In juni 2011 heeft de Stichting Derdengelden een bankrekening geopend bij Rabobank met rekeningnummer 1099.88.760 (hierna: de Derdengeldrekening). Het eerste bankafschrift dateert van 27 juli 2011. In de statuten van de Stichting Derdengelden is het twee handtekeningen vereiste vastgelegd. Dit betekent dat voor transacties via de Derdengeldrekening zowel een handtekening van [A.] als van [gedaagde/eiser] was vereist.
3.5.
De tenaamstelling van de Derdengeldrekening bij Rabobank luidt sinds september 2011 (ook) “St. Derdengelden Juriza”.
3.6.
Bij faxbrieven van 17 oktober 2011, 25 oktober 2011 en 31 oktober 2011, heeft [A.] opdracht gegeven aan Rabobank voor het uitvoeren van betalingen vanaf de Derdengeldenrekening, welke opdrachten door [gedaagde/eiser] voor akkoord zijn ondertekend. De faxbrieven van 25 oktober en 31 oktober 2011 vermelden onder meer:
“(…)
Naar aanleiding van de door mijn kantoor bij u aangehouden derdenrekening, waarvan de heer [gedaagde/eiser] nog niet over een online keypas beschikt (die wel is aangevraagd) verzoek ik u vandaag ten laste van de derdengeldrekening over te maken een bedrag van (…).
(…)”
3.7.
De in de faxbrieven genoemde keypas, betreft de zogenaamde Rabo Online Keypas (verder: Keypas). Dit is een bankpas waarmee, in combinatie met een pincode, digitaal goedkeuring kan worden gegeven aan betalingen. Betalingen van de Derdengeldrekening dienden te worden geaccordeerd door bevestiging met twee Keypassen en bijbehorende pincodes.
3.8.
De Keypas bedoeld voor [gedaagde/eiser] heeft Rabobank op enig moment aan het kantoor van de Stichting Derdengelden laten versturen. Dit was tevens het kantooradres van Case Advocaten. De pincode die bij de voor [gedaagde/eiser] bedoelde Keypas hoorde is eveneens naar dit adres verstuurd.
3.9.
[A.] heeft als advocaat onder meer werkzaamheden voor Ayuda Automatisering en Detachering B.V. (hierna: Ayuda) verricht. Enig aandeelhouder en enig bestuurder van Ayuda is Falcon Investment Group B.V. Enig aandeelhouder en enig bestuurder van Falcon Investment Group B.V. is [B.] (hierna: [B.]).
3.10.
Bij e-mail van 16 november 2012 om 11.27 uur heeft [B.] het volgende aan [A.] meegedeeld:
“Hierbij bevestig ik hetgeen zojuist besproken en overeengekomen;
Per omgaande maak ik in privé een bedrag over naar de derdengeldrekening van Juriza Advocaten voor een bedrag van € 105.000,-. Dit is enkel en alleen bedoeld ter aanwending en voldoening van de crediteuren van Ayuda zoals in de bijlage vermeldt. Andere crediteuren worden (logischerwijs!) nadrukkelijk uitgesloten. De regeling behelst dat iedere crediteur genoegen neemt met (ca.) 50% van de totale openstaande hoofdsom welke gelijk is aan het bedrag van € 105.000,- zoals door jou zojuist berekend ter afwending van een teloorgang van Ayuda.
Indien de regeling(en) komt te vervallen en/of crediteuren hiermee geen genoegen nemen waardoor Ayuda alsnog zal omvallen dan wel zou kunnen omvallen zal Juriza Advocaten dit bedrag per omgaande retour storten naar ondergetekende in privé.
Vandaag zullen de overgebleven crediteuren welke nog niet akkoord zijn wederom worden benaderd ten einde ook met hen bovenstaand akkoord te bereiken waarna Juriza Advocaten dit terstond aan crediteuren zal overmaken waarna het uiterlijk maandag 19 november 2012 zal zijn betaald aan desbetreffende crediteuren.( dit ter voorkoming van verdere ellende)
Gezien de administratieve afhandeling graag een bankoverzicht en eventuele overige vanuit Juriza Advocaten verstrekken zodat ik in privé alsmede Ayuda zaken op juiste wijze kan administreren, verwerken en afboeken.
(anders kan de administratie en de accountant er echt geen soep van maken)
Alle (derden) beslagen welke sommige van de in de bijlage vermelde crediteuren hebben gelegd zullen eveneens per omgaande worden opgeheven zodat ook de normale cashflow en/of liquiditeitsstroom van Ayuda weer op gang zal komen.
Het bedrag zal worden overgeboekt naar rekeningnummer 10.99.88.760 ten name van St. Derdengelden Juriza.
Graag je akkoord.”
3.11.
[B.] heeft op 16 november 2012 een bedrag van € 105.000,- gestort op de Derdengeldrekening onder vermelding van: “
Betreft: Spoedoverboeking
Storting tbv aflossing cred. Ayuda zoals vermeld en overeenin email dd 16112012.JDV”.
3.12.
Bij e-mail van 16 november 2012 te 15.22 uur heeft [A.] het volgende aan [B.] meegedeeld:
“Drie dw dossiers nog geen toestemming. [C.] maandagochtend is nu met zijn klant aan het stoeien. Bel zo”.
3.13.
[B.] heeft hierop dezelfde dag om 15.25 uur bij e-mailbericht als volgt gereageerd:
“Wat nu dan? 3 geen toestemming maar met de rest wel de afspraak dat er vandaag zou worden betaald.”
3.14.
Blijkens een bankafschrift van de Stichting Derdengelden d.d. 30 november 2012 hebben op 20 november 2012 de volgende betalingen van de Derdengeldrekening plaatsgevonden:
- een bedrag van € 20.000,- aan [B.] onder vermelding van:
“Restant conform afspraak”.
- een bedrag van € 25.000,- aan Case Advocaten onder vermelding van:
“Verrekening nota’s Ayuda. Zie overzicht’’
- een bedrag van € 10.660,93 aan Hanemeyer de Boer en Partners;
- een bedrag van € 3.105,59 aan Goldstein;
- een bedrag van € 6.000,- aan AGC;
- een bedrag van € 2.500,- aan Advocatencollectief Oud Charlois;
- een bedrag van € 5.500,- aan Moree Gelderblom Advocaten;
- een bedrag van € 12.791,11 aan GCM Advocaten;
- een bedrag van € 4.170,68 aan Sternrent;
- een bedrag van € 2.891,51 aan [E.];
- een bedrag van€ 8.550,- aan Mr. [D.];
- een bedrag van € 1.200,- aan Korenhof en Partners;
- een bedrag van € 2.914,32 aan Graydon.
3.15.
Bij wijzigingsformulier van 24 april 2013 heeft [gedaagde/eiser] bij de Kamer van Koophandel gemeld dat hij per 31 december 2012 is uitgetreden als bestuurder van de Stichting Derdengelden.
3.16.
Bij vonnis van deze rechtbank van 3 december 2013 is Case Advocaten failliet verklaard, met benoeming van mr. D. Sluis (verder: de curator) als curator.
3.17.
Bij brief van 12 februari 2014 heeft [gedaagde/eiser] aan Rabobank verzocht om hem in het bezit te stellen van de kopieën van alle bankmutaties over de periode dat hij als bestuurder van de Stichting Derdengelden stond ingeschreven.
3.18.
Bij beslissing van 14 april 2014 is [A.] door de Raad van Discipline te Amsterdam van het tableau geschrapt.
3.19.
Ayuda is op 1 juli 2014 failliet verklaard.
3.20.
[B.] heeft [gedaagde/eiser] in oktober 2014 voor het eerst aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade.
3.21.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 januari 2015 is de Stichting Derdengelden Case Advocaten op verzoek van de curator ontbonden, met aanstelling van de curator als vereffenaar.
3.22.
De vordering die [B.] stelt te hebben op de Stichting Derdengelden, haar bestuurders, en [gedaagde/eiser], heeft zij bij (ongedateerde) akte van cessie gecedeerd aan QLS.
3.23.
Na daartoe verkregen verlof heeft QLS ter verzekering van een door QLS gestelde vordering van € 97.750,- ten laste van [gedaagde/eiser] conservatoir derdenbeslag gelegd op de praktijkvennootschap van [gedaagde/eiser], onder de ABN AMRO Bank N.V. en onder ING Bank B.V. Daarnaast heeft QLS conservatoir beslag gelegd op het woonhuis van [gedaagde/eiser] te [woonplaats].
3.24.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 6 november 2015 zijn de derdenbeslagen opgeheven, omdat - samengevat – het woonhuis van [gedaagde/eiser] voldoende overwaarde vertegenwoordigt om als zekerheid te dienen voor de gestelde vordering van QLS. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter QLS op straffe van een dwangsom verboden om kantoorgenoten en medewerkers van het kantoor van [gedaagde/eiser] te benaderen en te informeren dan wel mededelingen te doen over het geschil tussen [gedaagde/eiser] en QLS.
3.25.
[A.] is door [gedaagde/eiser] in een afzonderlijke procedure eveneens in vrijwaring opgeroepen. Hij heeft in die vrijwaringsprocedure verstek laten gaan.

4.Het geschil

in de hoofdzaak in conventie

4.1.
QLS vordert:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde/eiser] tekort is geschoten in de vervulling van zijn verplichtingen als bestuurder van de Stichting Derdengelden en om die reden onrechtmatig heeft gehandeld jegens [B.];
II. veroordeling van [gedaagde/eiser] tot betaling van € 85.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. veroordeling van [gedaagde/eiser] tot betaling van buitengerechtelijke kosten ad € 1.725,-;
IV. veroordeling van [gedaagde/eiser] in de kosten van deze procedure, waaronder de beslagkosten en de nakosten.
4.2.
QLS legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [A.] betalingen heeft gedaan van de Derdengeldrekening, waaronder aan schuldeisers van Ayuda en aan Case Advocaten. Voor geen van deze betalingen bestond echter toestemming. De schuldeisers mochten slechts worden betaald nadat een crediteurenakkoord was bereikt met alle schuldeisers. Evenmin bestond toestemming voor verrekening met openstaande facturen. [gedaagde/eiser] is als bestuurder van de Stichting Derdengelden aansprakelijk voor de aldus door [B.] geleden schade. Hij heeft immers niet voldaan aan zijn taak als bestuurder van de Stichting Derdengelden om de overschrijvingen en het verloop van de Derdengeldrekening te controleren. Bovendien is niet voldaan aan het tweehandtekeningenvereiste (welk vereiste volgt uit de Verordening op de advocatuur en de statuten van de Stichting Derdengelden) en ook daarvan kan [gedaagde/eiser] een ernstig persoonlijk verwijt worden gemaakt. [gedaagde/eiser] heeft zijn taak als bestuurder onbehoorlijk vervult en heeft aldus jegens [B.] onrechtmatig gehandeld, zodat hij aansprakelijk is voor de hierdoor bij [B.] ontstane schade. De schade bestaat uit het bedrag van € 105.000,- dat [B.] op de Derdengeldrekening heeft gestort ten behoeve van het crediteurenakkoord, minus het bedrag van € 20.000,- dat op 20 november 2012 aan hem is teruggestort. Deze schade dient vermeerderd te worden met rente en kosten. [B.] heeft deze vordering aan QLS gecedeerd, waarvan aan [gedaagde/eiser] mededeling is gedaan, aldus nog steeds QLS.
4.3.
[gedaagde/eiser] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de hoofdzaak in reconventie
4.5.
[gedaagde/eiser] vordert:
Een verklaring voor recht dat de door QLS ten laste van [gedaagde/eiser] gelegde conservatoire (derden)beslagen onrechtmatig zijn gelegd;
Een verklaring voor recht dat QLS jegens [gedaagde/eiser] aansprakelijk is voor de hierdoor ontstane schade, nader op te maken bij staat;
QLS te veroordelen in de proceskosten.
4.6.
[gedaagde/eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de namens QLS gelegde beslagen disproportioneel zijn en slechts bedoeld waren om [gedaagde/eiser] zo zwaar mogelijk te treffen. [gedaagde/eiser] heeft zich genoodzaakt gezien in een (spoed) kort geding opheffing van de beslagen te vorderen. De voorzieningenrechter heeft alle derdenbeslagen direct opgeheven. Het beslag heeft [gedaagde/eiser] en zijn kantoor financieel vleugellam gemaakt, waardoor zij aanzienlijke schade hebben geleden, waarvoor QLS aansprakelijk is. De schade kan op dit moment nog niet exact worden vastgesteld, aldus nog steeds [gedaagde/eiser].
4.7.
QLS voert verweer.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.9.
[gedaagde/eiser] vordert dat Rabobank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt veroordeeld:
I. tot betaling van al hetgeen waartoe [gedaagde/eiser] in de hoofdzaak zal worden veroordeeld, vermeerderd met de toegewezen rente en kosten;
II. om, op straffe van een dwangsom, aan [gedaagde/eiser] kopieën te overleggen van:
  • de bankafschriften waaruit het rekeningverloop van de Derdengeldrekening blijkt over de periode 2009 tot en met 2012;
  • kopieën van de handtekeningenkaarten;
  • kopieën van alle met mr. [A.] dan wel de Stichting Derdengelden gevoerde correspondentie;
  • alle relevante stukken die kunnen dienen ter beoordeling van deze zaak;
III. tot betaling van de kosten van deze procedure en de kosten van gedaagde in de procedure in de hoofdzaak (de rechtbank leest: de kosten die [gedaagde/eiser] in de hoofdzaak maakt).
4.10.
[gedaagde/eiser] legt aan zijn vordering sub I. – samengevat – ten grondslag dat de Rabobank onzorgvuldig, en daarmee onrechtmatig, jegens hem heeft gehandeld door de regels met betrekking tot het tweehandtekeningenvereiste niet in acht te nemen. Immers, Rabobank heeft de opdrachten van [A.] uitgevoerd zonder toestemming van [gedaagde/eiser]. Rabobank heeft daarmee gehandeld in strijd met haar contractuele (zorg)plicht jegens de Stichting Derdengelden en in strijd met de Algemene Bankvoorwaarden. Rabobank heeft nooit een Keypas verstrekt aan [gedaagde/eiser] en hem ook nooit verwittigd van het feit dat er sprake was van systeemwijziging voor autorisatie.
Zonder de onrechtmatige handelingen van Rabobank zouden er geen onbevoegd verrichte betalingen zijn gedaan, aldus [gedaagde/eiser].
4.11.
Aan zijn vordering sub II. legt [gedaagde/eiser] – samengevat – ten grondslag dat hij niet beschikt over de voor hem benodigde informatie betreffende het bankverkeer met de Stichting Derdengelden, zoals de bankafschriften, de rekening-courant overeenkomst, de kopie-handtekeningenkaart, de correspondentie met mr. [A.], etc., terwijl hij deze stukken nodig heeft om meer duidelijkheid te verkrijgen.
4.12.
Rabobank voert verweer.
4.13.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak in conventie

5.1.
Bij de beoordeling van de vordering in de hoofdzaak in conventie stelt de rechtbank voorop dat alle partijen ervan uitgaan dat [A.] betalingen van de Derdengeldrekening heeft gedaan zonder goedkeuring van [gedaagde/eiser], door met zijn persoonlijke Keypas en met gebruikmaking van de voor [gedaagde/eiser] bedoelde Keypas en bijbehorende pincodes betalingsopdrachten te geven. De rechtbank zal daar dan ook eveneens van uitgaan.
Aansprakelijkheid [gedaagde/eiser]
5.2.
QLS verwijt [gedaagde/eiser] dat hij tekort is geschoten in de uitoefening van zijn functie als bestuurder van de Stichting Derdengelden aangezien hij niet heeft voldaan aan zijn taak als bestuurder van de Stichting Derdengelden om de overschrijvingen en het verloop van de Derdengeldrekening te controleren. Nu [gedaagde/eiser] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervult, heeft hij jegens [B.] onrechtmatig gehandeld, zodat hij aansprakelijk is voor de hierdoor bij [B.] ontstane schade, aldus QLS.
5.3.
[gedaagde/eiser] betwist de vordering en voert daartoe aan dat QLS niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de betalingen die [A.] in opdracht van [B.] heeft verricht onrechtmatig waren en dat [B.] aanspraak zou kunnen maken op terugbetaling. Daarnaast betwist [gedaagde/eiser] dat hij als bestuurder aansprakelijk kan worden gehouden, aangezien van enig onrechtmatig handelen van zijn kant geen sprake is en bovendien de causaliteit tussen de beweerde schending van de zorgplicht en de beweerdelijk foute betalingen geheel ontbreekt. Voorts betwist hij de rechtsgeldigheid van de cessie van de vordering van [B.] aan QLS. Ten slotte is volgens [gedaagde/eiser] sprake van eigen schuld/rechtsverwerking aan de zijde van [B.], nu [gedaagde/eiser] pas in oktober 2014 aansprakelijk is gesteld en [A.] inmiddels met onbekende bestemming is vertrokken. Daarbij heeft [B.] niet voldaan aan de klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 BW nu niet binnen bekwame tijd is geprotesteerd tegen het beweerde gebrek in de prestatie, aldus [gedaagde/eiser].
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde/eiser] als bestuurder van de Stichting Derdengelden aansprakelijk kan worden gehouden, als uitgangspunt geldt dat in geval van benadeling van een schuldeiser van een rechtspersoon door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering, naast de aansprakelijkheid van de rechtspersoon mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de rechtspersoon haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt.
5.5.
Alvorens toe te komen aan de vraag of sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid dient echter eerst te worden vastgesteld of sprake is van een onbetaald gebleven vordering van de schuldeiser. De rechtbank is met [gedaagde/eiser] van oordeel dat QLS dit onvoldoende heeft aangetoond, nu niet is gebleken dat de door [A.] ten laste van de Derdengeldrekening verrichte betalingen als onrechtmatig zijn te kwalificeren. Hiertoe is redengevend dat QLS onvoldoende heeft onderbouwd dat de betalingen door [A.] aan de schuldeisers van Ayuda en aan [A.] zelf, zonder toestemming van [B.] zijn verricht. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.6.
Vast staat dat [B.] het bedrag van € 105.000,- naar de Derdengeldrekening heeft overgemaakt opdat [A.] hiermee schuldeisers van Ayuda zou kunnen voldoen. [B.] heeft ter zitting bevestigd dat dit bedrag gelijk was aan 50% van de openstaande vorderingen van de in de bijlage vermelde crediteuren van Ayuda die [A.] zou voldoen. Vast staat voorts dat [B.] vervolgens op 20 november 2012 een bedrag van € 20.000,- retour heeft ontvangen. Aldus moet het voor [B.] duidelijk zijn geweest dat niet alle crediteuren zoals bedoeld in eerder genoemde e-mail correspondentie waren betaald. In dat geval zou van enige (terug) betaling aan [B.] immers geen sprake kunnen zijn geweest. Niet gesteld of gebleken is dat [B.] vervolgens bij [A.] in de periode tussen 20 november 2012 en oktober 2014 (het moment waarop [A.] voor het eerst is aangemaand door [B.]) geklaagd heeft over het feit dat niet het volledige bedrag van € 105.000,- aan hem was terugbetaald en evenmin dat hij daartegen anderszins bezwaar heeft gemaakt. Hieruit volgt dat [B.] vooraf dan wel achteraf met de door [A.] verrichtte betalingen heeft ingestemd. Voor zover juist zou zijn dat de afspraak tussen [B.] en [A.], zoals weergegeven in de email correspondentie van 16 november 2012, inhield dat [B.] slechts toestemming gaf voor betalingen aan de crediteuren onder de voorwaarde dat een crediteurenakkoord tot stand was gekomen, is deze afspraak daarna kennelijk gewijzigd. Dit blijkt overigens ook uit de omschrijving bij de overboeking naar [B.], waarin is vermeld
“Restant conform afspraak”.
5.7.
QLS heeft nog betoogd dat [B.] gelet op de retournering van € 20.000 veronderstelde dat een crediteurenakkoord tot stand was gekomen en hij er pas later achter kwam dat dit niet het geval was. Ook dit betoog faalt. Zoals hierboven onder 5.6 is vermeld heeft [B.] ter zitting verklaard dat het door hem betaalde bedrag van € 105.000,- was gebaseerd op de helft van de achterstallige crediteurenpositie van Ayuda, welke helft aan de crediteuren zou worden aangeboden. Uit het feit dat [B.] vervolgens € 20.000,- retour heeft ontvangen en het feit dat [A.] nota’s had verrekend ten bedrage van € 25.000,-, volgt dat na aftrek van voornoemde bedragen hooguit € 60.000 resteerde voor voldoening van de crediteuren, zodat [B.] heeft moeten begrijpen dat het crediteurenakkoord niet tot stand was gekomen. Ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband nog op dat het uitblijven van een crediteurenakkoord niet tot het faillissement van Ayuda heeft geleid. Het eerst medio 2014 uitgesproken faillissement is niet door de crediteuren, maar door werknemers van Ayuda aangevraagd.
5.8.
Nu niet is gebleken dat [B.] jegens de Stichting Derdengelden aanspraak kan maken op terugbetaling van het (restant)bedrag van € 85.000,- , kan de vraag of [gedaagde/eiser] in deze een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt, in het midden blijven.
5.9.
De vorderingen van QLS zullen worden afgewezen. Hetgeen partijen in dit verband verder nog hebben aangevoerd kan als met het voorgaande reeds behandeld, dan wel als niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
5.10.
QLS zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde/eiser] worden begroot op:
- griffierecht 876,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.664,00
in de hoofdzaak in reconventie
5.11.
[gedaagde/eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de gelegde beslagen onrechtmatig zijn geweest en uitsluitend bedoeld waren om [gedaagde/eiser] zo zwaar mogelijk te treffen. De overwaarde van het woonhuis van [gedaagde/eiser] was circa tweemaal zo hoog als de vordering waarvoor verlof was verkregen. Dit kon eenvoudig worden afgeleid uit de gegevens in de openbare registers. De voorzieningenrechter heeft dan ook de derdenbeslagen opgeheven en alleen het beslag op het woonhuis is blijven liggen.
Doordat [gedaagde/eiser] en zijn kantoor door de beslagen financieel vleugellam zijn gemaakt heeft [gedaagde/eiser] schade geleden. Omdat nog niet kan worden vastgesteld wat de exacte omvang is van de schade zal deze moeten worden opgemaakt bij staat, aldus [gedaagde/eiser].
5.12.
QLS betwist dat sprake was van onrechtmatig gelegde beslagen. QLS voert daartoe aan dat zij niet bekend was met de verhaalspositie van [gedaagde/eiser]. QLS wist eenvoudigweg niet hoe hoog de hypothecaire schuld was en wat de waarde van de woning was. Het beperken van het beslag had in overleg gekund, maar de advocaat van [gedaagde/eiser] wilde het kort geding ter opheffing van de beslagen doorzetten zonder QLS te informeren over de manier waarop het beslag doel had getroffen. Pas ter gelegenheid van het kort geding ter opheffing van de beslagen werd meegedeeld op welke wijze de beslagen doel hadden getroffen. Had [gedaagde/eiser] dit eerder meegedeeld dan had QLS de derdenbeslagen al eerder opgeheven. Zij had immers enkel tot doel haar verhaalspositie veilig te stellen en niet om schade toe te brengen, aldus QLS.
5.13.
Vooropgesteld dient te worden dat naar vaste jurisprudentie degene die beslag legt, handelt op eigen risico en, bijzondere omstandigheden daargelaten, de door het beslag geleden schade dient te vergoeden, indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd, zulks ook in het geval dat hij op verdedigbare gronden van zijn vorderingsrecht overtuigd is en niet lichtvaardig heeft gehandeld (zie onder meer Hoge Raad 13 januari 1995, NJ 1997, 366).
5.14.
Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat de vordering waarvoor QLS beslag heeft gelegd ongegrond was. Het beslag was daarmee onrechtmatig. De eerste gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar. Nu het beslag onrechtmatig was, is QLS daarmee tevens aansprakelijk voor schade die [gedaagde/eiser] dientengevolge lijdt. [gedaagde/eiser] betoogt dat de door hem geleden schade onder meer bestaat uit beleggingsverliezen en het niet kunnen betalen van hypotheekrente. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat [gedaagde/eiser] als gevolg van de beslagleggingen schade heeft geleden. De tweede gevorderde verklaring voor recht is daarmee eveneens toewijsbaar.
5.15.
QLS zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde/eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat € 894,- (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 894,-).
Totaal € 894,-.
in de vrijwaringszaak
5.16.
Nu [gedaagde/eiser] in de hoofdzaak niet is veroordeeld, dienen de vorderingen in vrijwaring te worden afgewezen, waarbij de rechtbank ten aanzien van het gevorderde sub II nog opmerkt dat [gedaagde/eiser], gelet op de door Rabobank overgelegde producties, inmiddels de beschikking heeft over een groot deel van de door hem gevorderde stukken, zodat ook in dat opzicht het belang aan het gevorderde is komen te ontvallen.
5.17.
[gedaagde/eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht 1.929,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.717,00
5.18.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt QLS in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van [gedaagde/eiser] tot op heden begroot op € 2.664,00,
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad
in de hoofdzaak in reconventie
6.4.
verklaart voor recht dat de door QLS gelegde beslagen onrechtmatig zijn,
6.5.
verklaart voor recht dat QLS jegens [gedaagde/eiser] aansprakelijk is voor de door de gelegde beslagen ontstane schade, nader op te maken bij staat,
6.6.
veroordeelt QLS in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde/eiser] tot op heden begroot op € 894,-,
6.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak in vrijwaring
6.9.
wijst de vorderingen af,
6.10.
veroordeelt [gedaagde/eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 3.717,00,
6.11.
veroordeelt [gedaagde/eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde/eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.12.
verklaart dit vonnis in de vrijwaringszaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede, mr. M. Goedhuis-Visser en mr. M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 299