ECLI:NL:RBNHO:2017:7720

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
15/014629-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 21 september 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder die op 2 juli 2016 in Zuidoostbeemster een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, reed met een te hoge snelheid op een smalle en donkere weg, waardoor hij de controle over zijn voertuig verloor en frontaal tegen een boom botste. Bij dit ongeval kwam de bijrijder, een 18-jarige vriend van de verdachte, om het leven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen, wat heeft geleid tot het fatale ongeval. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van twee jaar op, waarvan de uitvoering voorwaardelijk werd gesteld met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaar. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/014629-17
Uitspraakdatum: 21 september 2017
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 september 2017 in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie
mr. A.S. Heij en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. H. Bakker, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primairhij op of omstreeks 2 juli 2016 te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnnend) bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Chrysler type Stratus, kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Oostdijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, aldaar te rijden:
- met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende omstandigheden zoals zeer donker en smalle rijbaan) toegestaan of verantwoord was en/of
- met een snelheid die zo hoog was dat hij niet in staat is gebleken om a) zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of b) zijn motorrijtuig voortdurend onder controle te houden en/of
- onder invloed van een zodanig hoeveelheid alcoholhoudende drank (bier) dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat was,
immers verdachte is -rijdend als hiervoor omschreven- bij een bocht naar, gezien zijn rijrichting, rechts, met dat motorrijtuig (rechts) naast de weg terecht gekomen en/of (vervolgens) (met hoge snelheid) frontaal opgebotst of aangereden tegen een boom, ten gevolge waarvan een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ) werd gedood,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
SubsidiairA.
hij op of omstreeks 2 juli 2016 te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, tussen 0,8 en 1,2 milligram, in elk geval meer dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem/haar voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
B.
hij op of omstreeks 2 juli 2016 te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster als (beginnend) bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Chrysler, type Stratus, kenteken
[kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Oostdijk, aldaar heeft gereden
- met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende omstandigheden zoals zeer donker en smalle rijbaan) toegestaan of verantwoord was en/of
- met een snelheid die zo hoog was dat hij niet in staat is gebleken om a) zijn motorvoertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of b) zijn motorvoertuig voortdurend onder controle te houden,
immers verdachte is -rijdend als hiervoor omschreven- bij een bocht naar, gezien zijn rijrichting, rechts, met dat motorvoertuig (rechts) naast de weg terecht gekomen en/of (vervolgens) (met hoge snelheid) frontaal opgebotst of aangereden tegen een boom,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat volgens de officier van justitie bewezen kan worden verklaard dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, nu niet kan worden bewezen dat verdachte het ongeval kan worden verweten; het causale verband tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval kan niet worden vastgesteld. De raadsman heeft - samengevat - betoogd, dat geen duidelijke oorzaak van het ongeval is vastgesteld en dat het enkele feit dat verdachte op een zogenoemd landweggetje heeft gereden met een snelheid die grenst aan de maximumsnelheid, ook als dat onder invloed van alcohol gebeurt, niet automatisch de gevolgtrekking kan rechtvaardigen dat het ongeval dan wel daardoor zal zijn veroorzaakt.
Volgens de raadsman kan het subsidiair ten laste gelegde feit wel worden bewezen, met dien verstande dat ten aanzien van onderdeel A vrijspraak zal moeten volgen van het verwijt dat het ademalcoholgehalte van verdachte tussen 0,8 en 1,2 milligram was, aangezien die uitslag een (berekende) schatting van het NFI betreft en die uitslag niet berust op het (met strikte waarborgen omklede) onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW 1994 te kunnen komen, moet worden bewezen dat een verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (
Hoge Raad 1 juni 2004, NJ 2005/252).
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte, als beginnend bestuurder van een personenauto en onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol (naar deskundige schatting 4 tot 6 keer de toegestane hoeveelheid), op 2 juli 2016 omstreeks 01.45 uur op de Oostdijk in Zuidoostbeemster frontaal tegen een boom is aangereden. Als gevolg van deze aanrijding, waardoor de personenauto in brand is gegaan, is de bijrijder van het door verdachte bestuurde voertuig gedood. Uit de Verkeers Ongevals Analyse (VOA) blijkt dat op de plaats van het ongeval geen zichtbare rem- en/of blokkeersporen zijn aangetroffen. Voorts heeft de rechtbank op de foto’s van het uitgebrande voertuig waargenomen dat de voorkant van dit voertuig volledig was ingedeukt. Het kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders zijn dan dat verdachte met een aanzienlijke snelheid tegen de boom is aangereden. Verdachte heeft verklaard dat hij met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur over de Oostdijk heeft gereden. De rechtbank acht dit een hogere snelheid dan die op dat moment ter plaatse verantwoord was. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de Oostdijk ’s nachts een smalle, donkere en (zeer) onoverzichtelijke weg is. De rechtbank heeft dit ook waargenomen op de foto op pagina 75 van het dossier. Zelf heeft verdachte verklaard dat hij de Oostdijk kent als “een donkere weg met veel bochten”. Vast staat dat het ongeval heeft plaatsgevonden kort na een bocht. Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet anders zijn dan dat verdachte als gevolg van de snelheid waarmee hij reed en zijn forse alcoholgebruik – waarvan algemeen bekend is dat dit het reactievermogen doet afnemen – in/na een bocht zijn voertuig niet meer onder controle heeft kunnen houden en de macht over het stuur is verloren, waardoor hij naast de weg terecht is gekomen en frontaal tegen een boom is aangereden.
De rechtbank is van oordeel dat op geen enkele wijze is gebleken van een andere aanwijsbare, maar van buiten komende oorzaak waardoor verdachte met zijn personenauto van de weg is geraakt en daarna tegen een boom is gebotst.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het handelen van verdachte dient te worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig rijgedrag, en dat het aan de schuld van verdachte is te wijten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] werd gedood.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Primairhij op 2 juli 2016 te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster, als verkeersdeelnemer, namelijk als beginnend bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, merk Chrysler, type Stratus, kenteken [kenteken] , daarmede rijdende over de weg, de Oostdijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig aldaar te rijden:
- met een hogere snelheid dan ter plaatse, gelet op de toen geldende omstandigheden zoals zeer donker en smalle rijbaan, verantwoord was en
- met een snelheid die zo hoog was dat hij niet in staat is gebleken om zijn motorrijtuig voortdurend onder controle te houden en
- onder invloed van een zodanig hoeveelheid alcoholhoudende drank (bier) dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat was,
immers verdachte is -rijdend als hiervoor omschreven- bij een bocht naar, gezien zijn rijrichting, rechts, met dat motorrijtuig rechts naast de weg terecht gekomen en vervolgens met hoge snelheid frontaal opgebotst tegen een boom, ten gevolge waarvan een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ) werd gedood,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Wat betreft de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid van artikel 175, derde lid, WVW 1994 constateert de rechtbank dat in de tenlastelegging ten onrechte is vermeld dat verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede (in plaats van derde) lid WVW 1994. Gelet op de tekst van de tenlastelegging, ook die van het subsidiair ten laste gelegde feit, is duidelijk dat sprake is van een kennelijke misslag. De rechtbank heeft deze misslag verbeterd.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, van deze wet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig (240) uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich voor wat betreft de strafmaat gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door zeer onvoorzichtig te rijden een eenzijdig verkeersongeval veroorzaakt, waarbij de bijrijder, zijn goede vriend, de 18-jarige [slachtoffer] , om het leven is gekomen. Verdachte verkeerde ten tijde van het ongeval onder invloed van een voor hem als beginnend bestuurder forse hoeveelheid alcohol.
Verdachte heeft schuld aan dit ongeval. Als verdachte zich in het verkeer anders had gedragen, had het ongeval niet plaatsgevonden en was [slachtoffer] , die in de bloei van zijn leven was, niet overleden. Door het gedrag van verdachte is onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] , zoals daarvan onder andere uit de door de vader van [slachtoffer] ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring is gebleken. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
Gelet op de mate van schuld en het feit dat bij het ongeval een dodelijk slachtoffer is gevallen, acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. De rechtbank heeft daarbij gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 27 juli 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank weegt verder mee dat het ongeval ook een grote impact heeft gehad, en thans nog heeft, op verdachte. Verdachte is, na het ongeval, bij bewustzijn gekomen in een brandende auto en heeft geprobeerd om, naast zichzelf, ook [slachtoffer] uit de auto te redden. Verdachte zal als veroorzaker van het ongeval moeten leren leven met de gevolgen van zijn verkeersgedrag, waarbij niet uit het oog moet worden verloren dat verdachte deze gevolgen nimmer heeft gewild. Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte gebukt gaat onder schuldgevoel en dat hij verantwoordelijkheid voor zijn handelen wil nemen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tenslotte rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en het gegeven dat hij thans – nadat het in de periode na het ongeval bergafwaarts met hem is gegaan – zijn leven weer enigszins op de rit heeft gekregen, zoals blijkt uit het door [jongerenwerker] , jongerenwerker bij Clup Welzijn, aan de rechtbank toegezonden stuk.
De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden aanleiding af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, echter van oordeel dat wel een voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Dit om de ernst van het feit te benadrukken en een signaal af te geven dat verkeersgedrag als het onderhavige, met een dodelijk slachtoffer als gevolg, in beginsel wordt bestraft met onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
Bijkomende straf
De rechtbank acht tevens passend en geboden dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1
Vordering benadeelde partij [nabestaande]
De benadeelde partij [nabestaande] , nabestaande van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 38,59 ingediend tegen verdachte wegens kosten van lijkbezorging die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast is een bedrag van € 116,90 als vergoeding van proceskosten gevorderd.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit , door de handelingen van verdachte, kosten van lijkbezorging heeft moeten maken.
De rechtbank is van oordeel dat deze kosten in zodanig verband staan met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend. Deze kostenpost, die door de raadsman niet is weersproken, zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op € 116,90.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij]
Ter terechtzitting van 7 september 2017 is door de benadeelde partij [benadeelde partij] mondeling een vordering tot schadevergoeding van € 3.000,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit:
  • Kosten auto € 1.950,-
  • Goederen in de auto € 1.050,-
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit, waarbij de auto van de benadeelde partij is uitgebrand, door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade ten aanzien van de post kosten auto in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Deze schadepost, die door de raadsman niet is weersproken, zal dan ook worden toegewezen. De materiële schade ten aanzien van de post goederen in de auto is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. In zoverre zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 1.950,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
drie (3) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
 Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
tweehonderd (200) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door honderd (100) dagen hechtenis.
 Ontzegt aan verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
twee (2) jaren.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 38,59 (zegge: achtendertig euro en negenenvijftig cent), bestaande uit vergoeding voor de kosten van lijkbezorging, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Bootsman, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 116,90, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 38,59 (zegge: achtendertig euro en negenenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
1 daghechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.950,- (zegge: negentienhonderdvijftig euro), bestaande uit vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Verf, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.950,- (zegge: negentienhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
29 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. M.E. Francke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Spoelstra,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
21 september 2017.
mr. L.A. Spoelstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.