ECLI:NL:RBNHO:2017:7802

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
21 september 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5739
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en rechtsgeldigheid van beëindiging onder bewind

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die onder bewind staat, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Eiseres had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, die door verweerder met ingang van 12 september 2016 was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich had moeten vergewissen of de bewindvoerder van eiseres instemde met de intrekking van de uitkering, zoals vereist door de artikelen 1:438 en 1:439 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank concludeerde dat de door eiseres ondertekende verklaring tot beëindiging van de uitkering niet rechtsgeldig was, omdat de bewindvoerder niet op de hoogte was gesteld van deze beëindiging.

Desondanks besloot de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat eiseres niet had voldaan aan haar inlichtingen- en medewerkingsplicht op grond van artikel 17 van de Participatiewet. De rechtbank oordeelde dat eiseres, door de voortijdige beëindiging van de huisbezoeken en haar verklaringen over de gezamenlijke huishouding met haar ex-partner, niet had voldaan aan de verplichtingen die op haar rustten. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/5739

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Baadoudi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: J. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering aan eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 12 september 2016 ingetrokken. Dat betekent dat het recht op bijzondere bijstand in de kosten van beschermingsbewind ook met ingang van 12 september 2016 wordt ingetrokken.
Bij besluit van 13 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was de bewindvoerder van eiseres, mevrouw [bewindvoerder] , aanwezig.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres staat sinds 14 april 2016 onder bewind. Zij ontvangt sinds 14 februari 2012 een uitkering op grond van de Pw naar de alleenstaande ouder norm. In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek is eiseres bij brief van 2 augustus 2016 verzocht nadere gegevens te verstrekken. Omdat zij niet alle stukken heeft overgelegd is zij in de gelegenheid gesteld deze alsnog over te leggen op uiterlijk 30 augustus 2016. Op 26 augustus 2016 is onaangekondigd een huisbezoek bij eiseres afgelegd, dat eiseres voortijdig heeft beëindigd. Op 12 september 2016 is wederom onaangekondigd een huisbezoek afgelegd, waarbij eiseres na het zien van 2 ruimtes heeft verklaard dat zij het huisbezoek wil stoppen, omdat de situatie anders is dan de gemeente in zijn systeem heeft. Daarnaast heeft zij een verklaring beëindiging uitkering getekend. Daarbij heeft zij een bedenktijd van drie dagen gekregen. Omdat eiseres binnen die termijn niet heeft gereageerd, heeft verweerder het primaire besluit genomen. Op 20 september 2016 heeft eiseres een nieuwe aanvraag voor een uitkering op grond van de Pw ingediend.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres ten tijde van het huisbezoek van 26 augustus 2016, waaraan zij niet wilde meewerken, uitvoerig is gewezen op de mogelijke gevolgen van haar beslissing en in de gelegenheid is gesteld om haar beslissingen te overdenken. Na overleg met het Sociaal Wijkteam is besloten de uitkering van eiseres nog niet te beëindigen maar nogmaals een huisbezoek af te leggen op 12 september 2016. De medewerkers handhaving hebben zich gelegitimeerd en de reden van het bezoek aangegeven. Deze keer gaf eiseres toestemming. De medewerkers handhaving hebben twee ruimtes bezichtigd. In de tweede ruimte is wasgoed gevonden van de ex-partner van eiseres. Eiseres heeft verklaard dat haar ex-partner zijn spullen na de scheiding niet heeft weggehaald en dat hij ook bij haar eet. De medewerkers handhaving hebben eiseres vervolgens geconfronteerd met het gegeven dat de feitelijke woonsituatie niet conform haar opgave is en dat dit gevolgen kan hebben voor haar recht op bijstand. Daarop heeft eiseres het huisbezoek stopgezet en een verklaring beëindiging uitkering ondertekend. Eiseres heeft drie dagen bedenktijd gekregen maar daar geen gebruik van gemaakt. Ook haar bewindvoerder, die op 12 september 2016 op de hoogte is gebracht van de ondertekening door eiseres en de gevolgen die dit kan hebben, heeft niet aangegeven dat eiseres wil terugkomen op haar verklaring. De stelling dat de verklaring van eiseres niet juist zou zijn nu zij onder bewind staat, volgt verweerder niet. Dat eiseres onder bewind staat, betekent niet dat zij handelingsonbekwaam is; zij is ook niet onder curatele gesteld. Voorts is verweerder van mening dat eiseres niet onder druk is gezet. De handhavers hebben steeds uitgelegd wat de procedure is en welke gevolgen bepaalde keuzes voor eiseres kunnen hebben.
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij niet uit vrije wil heeft verzocht om beëindiging van haar bijstandsuitkering per 12 september 2016. Eiseres werd door het bezoek van de medewerkers handhaving volledig verrast en ook gedwongen om direct een beslissing te nemen onder dreiging van een terugvordering. Tijdens het huisbezoek van verweerder is zij ten onrechte onder druk gezet om de uitkering te beëindigen omdat de medewerkers handhaving van mening waren dat eiseres een gezamenlijke huishouding zou voeren met haar ex-partner. Tegen eiseres zou zijn gezegd dat als zij de lopende uitkering niet zou beëindigen om samen met haar ex-partner een gezamenlijke uitkering aan te vragen, een groot geldbedrag zou worden teruggevorderd. Dit is een onrechtmatige handelwijze.
Voorts heeft eiseres jegens de handhavers nadrukkelijk te kennen gegeven dat zij een beschermingsbewindvoerder heeft waardoor zijzelf handelingsonbevoegd is met betrekking tot haar vermogen en inkomen. Daar valt een uitkering ook onder. Eiseres kon de uitkering dus niet beëindigen zonder instemming met de bewindvoerder. Indien de handhavers conform hun toezegging de verklaring beëindiging uitkering direct aan eiseres (en haar bewindvoerder) hadden gemaild was direct duidelijk dat eiseres zelf de uitkering had beëindigd en dat er een bedenktijd was van drie dagen. Samengevat stelt eiseres dat de beslissing tot beëindiging van de uitkering genomen is onder onaanvaardbare druk en haar werd geen tijd geboden om zich te bezinnen dan wel (telefonisch) te overleggen met haar bewindvoerder.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Eiseres heeft zelf, zonder voorafgaande overleg met haar bewindvoerder, de verklaring beëindiging uitkering getekend. Niet betwist is dat verweerder ten tijde van het tweede huisbezoek wist dat eiseres onder bewind stond. Dat betekent dat verweerder zich er op grond van artikel 1:438, tweede lid, van het Burgerlijke Wetboek (BW), in samenhang met artikel 1:439, eerste lid, van het BW, van had moeten vergewissen of de bewindvoerder van eiseres met de intrekking van de uitkering instemt. De rechtbank wijst in dit kader ook op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017: 1123). Dat een aanvraag om een uitkering volgens verweerder vaak door een onder bewind gestelde persoon zelf wordt ingediend, maakt het voorgaande niet anders. De rechtsgeldigheid daarvan staat hier niet ter discussie.
4.2
Het standpunt van verweerder ter zitting dat de bewindvoerder op de hoogte was van het feit dat eiseres zelf een verklaring heeft ondertekend om haar uitkering te beëindigen volgt de rechtbank niet. Ter zitting heeft de bewindvoerder desgevraagd toegelicht dat haar tijdens het telefonische contact met een medewerker handhaving op 12 september 2016 is meegedeeld dat bij eiseres sprake is van een gezamenlijke huishouding en dat daarom de uitkering wordt beëindigd. Hij heeft volgens de bewindvoerder niet aan haar meegedeeld dat eiseres een verklaring beëindiging uitkering heeft ondertekend noch dat ze drie dagen bedenktijd had. Ook heeft ze vervolgens enkel de door eiseres getekende verklaring toestemming huisbezoek ontvangen.
4.3
In het onderzoeksverslag van de medewerkers handhaving van 16 september 2016 staat onder punt 7 dat de bewindvoerder op 12 september 2016 heeft gebeld en heeft gevraagd om informatie ter zake het tweede huisbezoek. Vervolgens staat er in het onderzoeksverslag: “
Rapporteur legt haar de aanleiding uit, het feit dat we belanghebbende de eerste keer niet beëindigd hebben maar nogmaals een huisbezoek hebben gedaan. En dat belanghebbende zelf toegeeft dat de situatie zoals deze bij ons bekend is niet klopt. Belanghebbende heeft dit verklaard, en de verklaring is vrijwillig ondertekend.” Hieruit blijkt niet dat aan de bewindvoerder is medegedeeld dat eiseres zelf de uitkering heeft beëindigd door ondertekening van een verklaring beëindiging uitkering noch dat verweerder zich ervan heeft vergewist dat de bewindvoerder met die beëindiging door eiseres instemde. Daarbij wijst de rechtbank erop dat eiseres bij het tweede huisbezoek ook een verklaring toestemming huisbezoek heeft ondertekend waarin is opgenomen dat zij verklaart dat ze het huisbezoek wil stoppen omdat de situatie anders is dan de gemeente in het systeem heeft. Dit komt overeen met hetgeen de rapporteur aldus het onderzoeksverslag aan de bewindvoerder heeft medegedeeld. Alleen deze verklaring toestemming huisbezoek is vervolgens aan eiseres en haar bewindvoerder toegestuurd; de verklaring beëindiging intrekking niet.
4.4
Het voorgaande betekent dat de door eiseres ondertekende verklaring beëindiging niet rechtsgeldig is. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Niettemin ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
4.5
Op 26 augustus 2016 vond het eerste huisbezoek plaats dat door eiseres voortijdig is beëindigd. Daarbij is eiseres gewezen op de mogelijke gevolgen van de voortijdige beëindiging. Het tweede onaangekondigde huisbezoek vond plaats op 12 september 2016. Eiseres is hierbij opnieuw gewezen op de mogelijke gevolgen als zij niet meewerkt aan het huisbezoek. Dit huisbezoek is opnieuw voortijdig door eiseres beëindigd. De reden die eiseres voor de voortijdige beëindiging van het huisbezoek heeft gegeven is dat de situatie anders is dan de gemeente in zijn systeem heeft. Daarbij heeft eiseres voorts verklaard dat haar ex-partner er regelmatig is en er ook verblijft. Bovendien heeft eiseres verklaard dat als het huisbezoek wordt verricht, men alle spullen van haar ex-partner tegenkomt, zij de was doet voor haar ex-man, dat hij bij haar eet en doucht, dat al zijn persoonlijke spullen sinds de scheiding in 2012 nog in de woning liggen en dat hij alle spullen van eiseres mag gebruiken. Verder heeft eiseres verklaard dat ze hem gaat inschrijven om samen een uitkering aan te vragen.
4.6
Uit het voorgaande volgt dat eiseres de beide huisbezoeken voortijdig heeft beëindigd en dat eiseres is gewezen op de mogelijke gevolgen daarvan. Dat betekent dat eiseres niet heeft voldaan aan haar inlichtingen- en medewerkingsplicht die op grond van artikel 17 van de Participatiewet op haar rust, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Daarbij komt dat uit hetgeen eiseres heeft verklaard, volgt dat sprake was van een gezamenlijke huishouding. Deze verklaring is wel rechtsgeldig. Dat eiseres daarbij onder druk is gezet acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiseres zich overvallen voelde door het huisbezoek en de informatie (mogelijke gevolgen) die door de medewerkers handhaving aan haar zijn medegedeeld. Dat betekent echter niet dat de medewerkers handhaving ongeoorloofde druk hebben uitgeoefend. Ook op dit punt heeft eiseres haar inlichtingenplicht derhalve geschonden, hetgeen ertoe heeft geleid dat haar ten onrechte een uitkering naar de alleenstaande ouder norm is verleend. Verweerder was derhalve bevoegd de uitkering aan eiseres met ingang van 12 september 2016 in te trekken.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb verweerder opdragen het betaalde griffierecht te vergoeden.
6. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 990,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op € 46,- aan eiseres te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht, in verband met het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 990,- te betalen aan eiseres, in verband met het beroep;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.