Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een voorlopige voorziening worden getroffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist. Van belang daarbij is dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet bindt.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het spoedeisend belang in dit geval voldoende vast is komen te staan, nu de zogeheten najaarskermis waarvoor de evenementenvergunning is verleend vanaf 4 oktober 2017 zal plaatsvinden en voor die tijd nog niet op het bezwaar zal zijn beslist.
3. Ter zitting is gebleken dat de kermis een jaarlijks terugkerend evenement op deze locatie betreft. De kermis is verdeeld over twee aansluitende pleinen in de wijk Floriande in Hoofddorp, het Drongelenplein en het Genderenplein. Verzoekster woont in Woonvoorziening [naam woonvoorziening] aan de [locatie] , gelegen direct aan het Drongelenplein, alwaar het merendeel van de kermisattracties zal worden geplaatst. Dit betreft een plein van ongeveer 40-50 meter breed. De afstand van de woonvoorziening, en de kamer van verzoekster, tot het begin van de kermis bedraagt 10 meter. In Woonvoorziening [naam woonvoorziening] wonen bewoners met een verstandelijke beperking, die vaak ook als gevolg van autisme extra gevoelig zijn voor prikkels door bijvoorbeeld licht en geluid. Ook in het geval van verzoekster is daarvan sprake.
4. Verzoekster kan zich niet verenigen met de kermis op deze locatie. Volgens verzoekster is verweerder bij zijn besluitvorming ten onrechte voorbijgegaan aan de belangen van de omwonenden, in het bijzonder de belangen van de bewoners van Woonvoorziening [naam woonvoorziening] . In het verleden is de overlast door onder meer licht en geluid extreem gebleken. Er was sprake van ondragelijk geluid en voortdurend extreme lichtflitsen in de woning van de verzoekster en de andere woningen in de woonvoorziening. Niet alleen bij verzoekster, maar ook bij de andere bewoners van Woonvoorziening [naam woonvoorziening] heeft dit tot extra onrust geleid, met daarbij een toename van agressie en uitbarstingen, zo heeft verzoekster - onder verwijzing naar een inmiddels door de locatiemanager van Woonvoorziening [naam woonvoorziening] namens andere bewoners ingediende bezwaarschrift - naar voren gebracht. Bij eerdere kermissen heeft verweerder nagelaten te handhaven en te controleren, terwijl voldoende duidelijk is dat in het verleden stelselmatig in strijd met verleende evenementenvergunningen is gehandeld, onder meer met betrekking tot de geluidsnormen en met betrekking tot de locaties van de attracties. Verzoekster heeft daarom voorafgaand aan vergunningverlening aandacht gevraagd voor de gevolgen van de kermis voor de bewoners van Woonvoorziening [naam woonvoorziening] . Ook andere omwonenden en de locatiemanager van de woonvoorziening (die eveneens ter zitting aanwezig was) hebben dat gedaan. Verweerder heeft evenwel het evenement vergund en uit het bestreden besluit blijkt in het geheel niet dat verweerder genoemde feiten en omstandigheden bij de besluitvorming heeft betrokken. Verzoekster heeft er tot slot op gewezen dat er een alternatieve locatie beschikbaar is, waar de kermis eerder dit jaar ook heeft plaatsgevonden.
5. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat geen van de in artikel 1:8 van de APV opgenomen weigeringsgronden zich in dit geval voordoet, nu overlast niet als weigeringsgrond in bedoeld artikel wordt genoemd. Verweerder heeft voorts nader toegelicht dat in het bestreden besluit inderdaad niet expliciet aandacht is besteed aan de belangen van de omwonenden, waaronder de bewoners van Woonvoorziening [naam woonvoorziening] . Verweerder beoogt evenwel de overlast te beperken door het stellen van voorschriften, waaronder het voorschrift dat het langtijdgemiddelde geluidsniveau niet meer mag bedragen dan 75 dB(A), het voorschrift dat de luidsprekers zich uitsluitend binnen een kermisattractie mogen bevinden en naar beneden gericht moeten zijn en het voorschrift dat de verlichting zo moet worden opgesteld dat deze geen overlast aan omwonenden veroorzaakt. Verder stelt verweerder dat er bij aanvang van de kermis wordt gecontroleerd of aan de voorschriften wordt voldaan en dat er daarna gedurende de kermis naar aanleiding van eventuele meldingen of klachten zo nodig verder worden gecontroleerd. Volgens verweerder heeft er voorafgaand aan de vergunningverlening overleg plaatsgevonden met vergunninghouder over de mogelijkheid van een andere inrichting van de kermis om de overlast te beperken, maar daartoe is vergunninghouder niet bereid. Overigens is een andere inrichting van de kermis ook vrijwel niet mogelijk, gezien de beperkte beschikbare ruimte. Ook tot het verplaatsen van de kermis naar een andere locatie is vergunninghouder niet bereid. Verweerder heeft daarom beslist op de aanvraag zoals deze voorlag en de gevraagde vergunning verleend.
6. Ingevolge artikel 2:25, eerste lid, van de APV is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
7. Ingevolge artikel 1:8, eerste lid, van de APV kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:
b. de openbare veiligheid;
d. de bescherming van het milieu.
8. Volgens vaste jurisprudentie strekt het in artikel 1:8 van de APV neergelegde
vergunningsstelsel ter bescherming van specifiek genoemde belangen en kan de evenementenvergunning daarom alleen geweigerd worden op één van de in dat artikel genoemde weigeringsgronden. Hoewel overlast niet langer uitdrukkelijk wordt genoemd als weigeringsgrond, betekent dat - anders dan verweerder stelt - niet dat overlast geen grond kan vormen om een gevraagde evenementenvergunning te weigeren. De APV heeft immers van oudsher tot doel de openbare orde en overlast te reguleren. Hoewel niet meer uitdrukkelijk genoemd moet het voorkomen van overlast worden geacht te zijn vervat in de in artikel 1:8 van de APV genoemde weigeringsgronden, onder meer de openbare orde, waar het bijvoorbeeld betreft het voorkomen van ongeregeldheden en strafbare feiten, en de bescherming van het milieu, waar het alle soorten van overlast betreft die gerelateerd zijn aan de omgeving, zoals geluidsoverlast, geurhinder en overlast veroorzaakt door afval, en waarmee dus wordt beoogd het woonklimaat van omwonenden te beschermen. Hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht houdt derhalve wel degelijk verband met de in artikel 1:8, eerste lid, van de APV genoemde weigeringsgronden.
9. Ter beoordeling staat of verweerder, bij afweging van belangen, gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot verlening van een evenementenvergunning voor de onderhavige kermis. Deze bevoegdheid betreft een discretionaire
bevoegdheid van verweerder en bij de uitoefening daarvan moet verweerder alle in aanmerking komende belangen tegen elkaar afwegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van die belangenafweging terughoudend moeten opstellen.
10. Als vaststaand kan worden aangenomen dat een evenement als de onderhavige kermis altijd tot op zekere hoogte overlast geeft voor de direct omwonenden. Daar dienen deze omwonenden dan ook rekening mee te houden en dergelijke overlast zal, mits goed gereguleerd, in beginsel geen grond vormen voor weigering van een evenementenvergunning. Verweerder heeft dat ook onderkend en heeft met het oog daarop voorschriften en beperkingen aan de vergunning verbonden. Verweerder heeft evenwel bij de besluitvorming niet kenbaar en in het bijzonder aandacht besteed aan de omstandigheid dat in dit geval niet alleen sprake is van “reguliere” omwonenden, maar ook van een specifieke en bijzonder kwetsbare groep omwonenden, namelijk de bewoners van Woonvoorziening [naam woonvoorziening] . Onweersproken is gesteld dat de kermis, met name het licht en geluid dat door de kermis wordt veroorzaakt, voor deze bewoners vanwege hun gevoeligheid daarvoor ingrijpende gevolgen heeft. Daarbij is sprake van een flink aantal kermisattracties die zich
- vanwege de beperkte beschikbare ruimte op het plein - op zeer korte afstand tot hun woningen bevinden. Anders dan normaal gesproken het geval zal zijn, kan van deze bewoners niet worden verwacht dat zij zich aan de (overlast door de) kermis onttrekken door zich bijvoorbeeld tijdelijk elders te vestigen. Zij zijn vanwege hun beperking immers gebonden aan de woonvoorziening. Namens deze omwonenden is voorafgaand aan de besluitvorming herhaaldelijk gevraagd om aandacht te schenken aan hun belangen, en hoewel verweerder dat ook heeft toegezegd en verzoekster heeft medegedeeld een eerder ingediend bezwaarschrift als zienswijze bij de besluitvorming te zullen betrekken, heeft verweerder dit vervolgens nagelaten. Een afweging van belangen met daarbij aandacht voor het voorshands zwaarwegende belang aan de kant van de omwonenden, waaronder verzoekster, heeft derhalve niet plaatsgevonden. Hoewel verweerder ter zitting voorts heeft toegezegd de naleving van de voorschriften te zullen controleren en waar nodig te zullen handhaven, wordt daarmee naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval onvoldoende aan de belangen van de omwonenden tegemoet gekomen, nu de door hen ondervonden overlast niet slechts het gevolg is van overtreding van de voorschriften, maar vooral het gevolg is van het plaatsvinden van de kermis in deze vorm op deze locatie als zodanig. Voorts kan in dit verband niet voorbij worden gegaan aan het feit dat sprake is van een geschikte alternatieve locatie voor de kermis, namelijk bij het eveneens in de wijk Floriande gelegen Sportcomplex Koning Willem-Alexander, waar dezelfde kermis eerder dit jaar naar tevredenheid - ook van de vergunninghouder - is georganiseerd, zo heeft verweerder ter zitting verklaard. Onder die omstandigheden, met name nu de vereiste belangenafweging ontbreekt, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het bestreden besluit een zorgvuldige voorbereiding ontbeert en dat verweerder zonder nadere motivering niet in redelijkheid kon besluiten tot vergunningverlening voor de kermis in deze vorm op deze locatie. Dit leidt tot het voorlopig oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
11. Hoewel niet uit te sluiten valt dat verweerder één en ander kan herstellen in bezwaar, ziet de voorzieningenrechter in het zwaarwegende belang van verzoekster en de overige bewoners van de woonvoorziening, in combinatie met het feit dat de kermis al op zeer korte termijn zal plaatsvinden, aanleiding om het verzoek toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,-. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: 1 punten voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1.