ECLI:NL:RBNHO:2017:8119

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
C/15/241334/ HA ZA 16-208
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over wilsbekwaamheid en legitieme portie in nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, staat de wilsbekwaamheid van de erflater centraal. De eiseres, een dochter van de erflater, vordert de nietigheid van het testament dat op 29 augustus 2014 is opgemaakt, omdat zij stelt dat haar vader ten tijde van het passeren van het testament wilsonbekwaam was. De erflater had in de maanden voorafgaand aan zijn overlijden drie testamenten laten opmaken, waarbij de eiseres in het laatste testament als erfgename werd uitgesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater ernstig ziek was, maar dat dit niet automatisch betekent dat hij wilsonbekwaam was op het moment van het opmaken van het testament. De rechtbank heeft de stellingen van de eiseres over de geestelijke toestand van de erflater niet overtuigend geacht, vooral omdat de eiseres in de laatste maanden van zijn leven geen contact met hem heeft gehad. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiseres wel recht heeft op haar legitieme portie in de nalatenschap, ondanks dat zij onterfd is. De vordering tot inzage in relevante gegevens met betrekking tot de nalatenschap is toegewezen, evenals de dwangsom voor het niet naleven van deze inzageverplichting. De reconventionele vordering van de gedaagde, die stelde dat de eiseres een bedrag van € 9.701,90 moest inbrengen in de nalatenschap, is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/241334/ HA ZA 16-208
Vonnis van 18 januari 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.R. Starink te Beverwijk,
tegen
[gedaagde],
in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van de heer [A.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S. Bayraktar te Heemstede.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 juni 2016
  • de akte overleggen producties zijdens [gedaagde] van 5 september 2016
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], is één van de drie kinderen van [A.] (hierna: erflater), die op [datum] is overleden. De andere twee kinderen van erflater zijn: [B.] (geboren op [geboortedatum] en [C.] (geboren op
[geboortedatum]).
De moeder van [eiseres], mevrouw [D.], is niet de moeder van [B.] en
[C.]. [gedaagde], partner van [B.], is door erflater als executeur benoemd.
2.2.
Blijkens het Centraal Testamenten Register zijn er voorafgaand aan het overlijden van erflater in een periode van een half jaar drie testamenten gepasseerd. Twee ten overstaan van notaris J.Ch. Janssens te Bloemendaal op 12 mei 2014 en op 19 juni 2014 en één ten overstaan van notaris M.A. Swart te Zandvoort op 29 augustus 2014. In het laatste testament is [eiseres] als erfgename in de nalatenschap uitgesloten omdat er ernstige twijfels zijn dat erflater haar vader is.
2.3.
De laatste drie maanden van zijn leven heeft erflater, die aan kanker leed, doorgebracht in een hospice. In die periode heeft hij geen contact meer gehad of willen hebben met [eiseres] en/of haar moeder. De andere twee dochters van erflater en [gedaagde] hebben toen wel contact met hem gehad.
2.4.
Bij brief van 5 maart 2015 heeft notaris M.A. Swart aan de raadsman van [eiseres] bericht:
“(…) Op 29 augustus 2014 heeft de heer [A.], ten overstaan van mij, bij testament over zijn nalatenschap beschikt. De heer [eiseres] heeft helder, duidelijk en weloverwogen zijn wilsbeschikkingen aan mij kenbaar gemaakt en heeft de reikwijdte daarvan overzien. Ik heb dan ook geen enkele reden gehad om aan te nemen dat dit anders zou zijn.”
2.5.
Bij brief van 15 april 2015 heeft de raadsman van [eiseres] zich jegens [gedaagde] beroepen op de nietigheid van het testament van 29 augustus 2014. Voorts heeft de raadsman in die brief aangegeven dat indien het testament geldig zou blijken te zijn, [eiseres] als legitimaris aanspraak maakt op haar legitieme portie in de nalatenschap.
2.6.
Bij e-mail van 28 april 2015 heeft [gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur aan de raadsman van [eiseres] geschreven:
“(…) Zowel in het testament van 19 juni 2014 als in het laatste testament van 29 augustus 2014 is de wilsbekwaamheid van de heer [A.] uitvoerig onder de loep genomen. Er was geen enkele twijfel dat de heer [eiseres] wilsonbekwaam was. De heer [eiseres] heeft na zijn ziekenhuisopname tijdelijk bij mevr. [D.] (de moeder van [eiseres]) verbleven maar wilde graag naar een Hospice. Helaas gaf zij geen toestemming en ontstond er meerdere keren ruzie. (…) De situatie werd zo ernstig dat er een intakemedewerkster van Hospice Bardo is gekomen. Zij heeft besloten dat het hier om een crisissituatie ging en dat de heer [eiseres] daar niet veilig was. (…) De heer [eiseres] was er van overtuigd dat hij de nacht vóór de intake vergiftigd is geweest door mevr. [D.] en heeft dit ook aan bovengenoemde medewerksters verteld. (…) Hij is erg geschrokken van de bekentenis van mevr. [D.] dat [eiseres] zijn dochter niet was en daarmee ook nog na financieel gedupeerd te zijn was hij ook nog in zijn eer aangetast. Na de eerste week hospice, waar de heer [eiseres] zienderogen opknapte, heeft hij er op gestaan om aangifte te doen en zijn testament te herzien. (…) Betreft de afwikkeling van zijn nalatenschap kan ik u mededelen dat er geen vermogen is voor de erfgenamen. Ik heb destijds € 1.000 moeten storten uit eigen middelen op zijn rekening om de lopende kosten (huur en verblijfskosten Bardo etc.) te kunnen voldoen. De erfgenamen te weten [B.] en [C.] zijn te kort gekomen omdat er reeds ca. € 9.000 destijds is toebedeeld aan [eiseres]. Deze € 9.000 moet nog worden ingebracht door [eiseres] en vervolgens worden verdeeld over betreffende erfgenamen. (…)”
2.7.
Erflater had (als opener) op 17 februari 1997 een spaarrekening op naam van [eiseres] (als rekeninghouder) geopend. In de overeenkomst met de bank is vermeld:
“Het saldo van de spaarrekening wordt bij deze terstond geschonken aan de rekeninghouder (…).Elke overmaking/storing door de opener(s) op de spaarrekening is een schenking terstond aan de rekeninghouder (…).”Het saldo van die rekening ad € 9.701,90 is op 1 juli 2013 overgeschreven naar een rekening op naam van [D.], de moeder van [eiseres].

3.De vordering in conventie en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert:
I. primair: een verklaring voor recht dat het op 29 augustus 2014 door notaris M.A. Swart verleden testament nietig is wegens een geestelijke stoornis van erflater;
II. subsidiair: een verklaring voor recht dat [eiseres] aanspraak kan maken op haar legitieme portie;
III. primair en subsidiair: veroordeling van [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis inzage te verstrekken door alle relevante bescheiden en financiële gegevens met betrekking tot de nalatenschap in het geding te brengen teneinde het aandeel van [eiseres] daarin te kunnen bepalen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per week, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[eiseres] stelt daartoe dat uit de door haar geschetste (en hierna nog te bespreken) feiten en omstandigheden volgt dat erflater ten tijde van het passeren van het laatste testament wilsonbekwaam was en dat het om die reden ex artikel 3:34 lid 2 BW nietig is. Subsidiair, voor zover het testament in stand zou blijven, doet [eiseres] als dochter van erflater een beroep op haar legitieme. Ten slotte voert [eiseres] aan dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur gehouden is zodanige gegevens te verschaffen dat [eiseres] in staat is haar aandeel in de nalatenschap althans haar legitieme te bepalen.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering en voert daartoe aan dat erflater ten tijde van het passeren van het laatste testament wel degelijk wilsbekwaam was en dat ook de passerend notaris geen enkele reden had om daaraan te twijfelen. [gedaagde] betwist niet dat [eiseres] aanspraak kan maken op haar legitieme, maar voert aan dat de nalatenschap negatief was, zodat er niets is wat [eiseres] nog zou kunnen ontvangen.

4.De vordering in reconventie en het verweer

4.1.
[gedaagde] vordert veroordeling van [eiseres] tot het inbrengen van een bedrag van
€ 9.701,90 in de nalatenschap van erflater, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten inclusief de nakosten, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
4.2.
[gedaagde] voert daartoe aan dat blijkens het testament [eiseres] in het geval zij een beroep zou kunnen doen op haar legitieme portie, verplicht is om in die nalatenschap in te brengen het reeds door erflater geschonken banktegoed van circa € 9.000,-.
4.3.
[eiseres] betwist de vordering en voert aan dat een dergelijke verplichting niet is opgenomen in de versie van het testament dat zij van de notaris heeft ontvangen. [eiseres] voert voorts aan dat zij het gespaarde bedrag ooit heeft ontvangen: dit is met toestemming van erflater overgemaakt naar de bankrekening van [D.].

5.De beoordeling

In conventie en in reconventie
5.1.
De vorderingen in conventie en die in reconventie hangen zozeer met elkaar samen dat deze gelijktijdig zullen worden behandeld.
5.2.
Uit artikel 3:34 BW volgt dat een testament dat is opgemaakt terwijl de testateur onder invloed van een geestelijke stoornis verkeerde, nietig is. Evenwel moet degene die zich beroept op die geestelijke stoornis stellen en zo nodig bewijzen dat:
i) de geestelijke stoornis een redelijke waardering van de bij de uiterste wil betrokken belangen belette en
ii) het testament onder invloed van die stoornis tot stand is gekomen.
De rechter dient bij de toetsing hiervan terughoudendheid te betrachten nu het vooral de taak van de notaris is om ten tijde van het passeren van het testament te controleren of de testateur op dat moment wilsbekwaam is. Dat betekent dat aan de stellingen van [eiseres] omtrent de wilsonbekwaamheid van erflater hoge eisen gesteld mogen worden.
5.3.
[eiseres] heeft in dat verband gewezen op de volgende omstandigheden:
- erflater heeft in een periode van een half jaar voor zijn overlijden tot drie maal toe een testament laten opmaken, terwijl het laatste testament circa twee weken voor zijn overlijden is opgemaakt notabene door een andere notaris dan de notaris die dat daarvoor had gedaan;
- erflater was ten tijde van het passeren van het laatste testament ernstig ziek en daardoor waren ook zijn geestelijke vermogens beperkt, hetgeen ook wel blijkt uit de omstandigheid dat hij vlak voor opname in het hospice meende te zijn vergiftigd;
- de passerend notaris heeft het zogenoemde stappenplan niet gebruikt;
- de andere twee kinderen van erflater oefenden sterke druk op hem uit.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn verweer dat erflater wilsbekwaam was ten tijde van het passeren van het laatste testament, verwezen naar de brief van de notaris van
5 maart 2015. Voorts heeft hij ter comparitie verklaard dat hij erflater in het hospice meerdere malen heeft bezocht en dat erflater tot op het laatst helder van geest was en goed wist wat hij wilde.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de door [eiseres] aangevoerde omstandigheden los van elkaar maar ook in samenhang bezien, haar stelling dat erflater ten tijde van het passeren van het laatste testament niet wilsbekwaam was, niet kunnen dragen. Vast staat dat [eiseres] erflater in de laatste drie maanden van zijn leven niet heeft kunnen bezoeken en dus ook niet uit eigen wetenschap kan verklaren over zijn geestelijke toestand ten tijde van het passeren van het laatste testament. Dat erflater ten tijde van zijn opname in het hospice mogelijk verward was, blijkend uit zijn vrees te zijn vergiftigd, maakt nog niet dat hij ten tijde van het passeren van het laatste testament, geruime tijd later, wilsonbekwaam was. Ook de omstandigheid dat erflater terminaal ziek was, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat hij wilsonbekwaam was toen hij het laatste testament tekende. Uit de verklaringen van [gedaagde] en van de passerend notaris blijkt veeleer het tegendeel: [eiseres] was helder en overzag de consequenties van zijn besluiten. Het stappenplan waarnaar [eiseres] verwijst, moet alleen door de notaris worden toegepast indien deze aanleiding heeft om te veronderstellen dat erflater niet wilsbekwaam was en, zoals uit zijn verklaring blijkt, die aanleiding had de notaris nu juist niet. De omstandigheid dat erflater in een periode van een half jaar voor zijn overlijden meerdere malen een nieuw testament heeft opgemaakt, zegt mogelijk iets over de veranderlijkheid van zijn wil maar niet dat erflater wilsonbekwaam was.
Ten slotte valt weliswaar niet uit te sluiten dat erflater onder sterke druk van zijn andere twee dochters heeft gestaan, maar ook daaruit valt niet zonder meer af te leiden dat erflater niet wilsbekwaam was.
5.5.
Zoals hiervoor overwogen, moet voor een geslaagd beroep op nietigheid vast komen te staan dat sprake was van een geestelijke stoornis bij erflater en dat hij onder invloed daarvan zijn laatste testament heeft opgemaakt. Weliswaar kan uit de door [eiseres] aangevoerde omstandigheden (mogelijk) worden afgeleid dat erflater onder invloed van zijn andere twee dochters en de bij hem ontstane gedachte dat [eiseres] zijn dochter niet was, zijn laatste testament heeft opgemaakt, maar daarmee is van een geestelijke stoornis of van het onder invloed daarvan opmaken van het testament nog niet gebleken. De conclusie is dan ook dat het beroep op nietigheid faalt.
5.6.
Tegen de subsidiaire vordering van [eiseres] is geen verweer gevoerd, zodat deze voor toewijzing gereed ligt. In deze procedure moet, nu van het tegendeel niet is gebleken, ervan worden uitgegaan dat [eiseres] de afstammeling van erflater is en door de wet als erfgenaam tot de nalatenschap is geroepen. Uit dien hoofde kan zij, als legitimaris ex artikel 4:63 BW, aanspraak maken op de legitieme portie.
5.7.
Ook de vordering tot het verstrekken van inzage in relevante gegevens is toewijsbaar. Uit artikel 4:78 BW volgt immers dat de legitimaris die niet erfgenaam is (i.c. [eiseres]) jegens (onder meer) de executeur aanspraak kan maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die zij voor de berekening van haar legitieme portie behoeft en dat de executeur haar desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen verstrekt. Onder die bescheiden behoort in elk geval een deugdelijke boedelbeschrijving die [gedaagde] uit hoofde van zijn executeurschap hoe dan ook had moeten maken (zie artikel 4:146 BW). Met het uitsluitend over leggen van enkele bankafschriften is niet aan de verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 4:78 en 4:146 BW voldaan. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen zoals na te melden.
5.8.
De reconventionele vordering ziet op een gift van circa € 9.000,- die [eiseres] van erflater zou hebben gekregen. [gedaagde] stelt dat [eiseres] gehouden is tot inbreng van dat bedrag in de nalatenschap. Op dit punt is verwarring ontstaan omdat partijen ieder een andere versie van het laatste testament in het geding hebben gebracht. In het door [eiseres] in het geding gebrachte exemplaar staat:
ONTERVINGTen derde:Ik sluit [eiseres], geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] en haar afstammelingen, uit als erfgename(n) in mijn nalatenschap. Ik onterf voornoemde [eiseres] omdat er ernstige twijfels zijn dat ik haar biologische vader ben.”
In het door [gedaagde] overgelegde exemplaar is aan voornoemde passage nog het volgende toegevoegd:
“Indien mocht blijken dat [eiseres] een beroep kan doen op haar legitieme portie in mijn nalatenschap, dan verplicht ik haar in mijn nalatenschap in te brengen de reeds door mij aan haar geschonken (spaar)banktegoeden van circa negenduizend euro (€ 9.000,00).”
Voor het overige zijn de beide testamenten woordelijk gelijk. Notaris F.G.M. van der Valk (opvolger van mr. M.A. Swart) heeft desgevraagd op 1 september 2016 aangegeven dat het door [gedaagde] overgelegde exemplaar (met de inbrengclausule) het op 29 augustus 2014 bij mr. Swart gepasseerde testament is. Die verklaring sluit ook aan op de omstandigheid dat dat exemplaar, anders dan de door [eiseres] overgelegde versie, is voorzien van een repertoriumnummer, op alle pagina’s is geparafeerd en is ondertekend door notaris Swart en erflater.
5.9.
De hiervoor bedoelde inbrengbepaling heeft in deze geen betekenis nu op grond van het bepaalde in artikel 4:229 BW uitsluitend erfgenamen tot inbreng verplicht kunnen zijn. [eiseres] is door erflater echter onterfd en derhalve geen erfgenaam. De omstandigheid dat [eiseres] aanspraak heeft gemaakt op de legitieme maakt dit niet anders: die aanspraak is een verbintenisrechtelijke vordering op de nalatenschap en maakt [eiseres] niet tot erfgenaam. Voorts geldt dat voor zover [eiseres] al tot enige inbreng gehouden zou zijn, deze inbreng ex artikel 4:233 BW nooit groter kan zijn dan het aan haar toekomende aandeel in de nalatenschap. Het voorgaande maakt tevens dat de discussie tussen partijen over de vraag of [eiseres] het gespaarde bedrag van € 9.000,- al dan niet heeft ontvangen, irrelevant.
De vordering worden afgewezen.
5.10.
In de omstandigheid dat partijen in conventie en reconventie over en weer deels in het gelijk / ongelijk zijn gesteld, de aard van de procedure en de relatie tussen partijen ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

In conventie
6.1.
verklaart voor recht dat [eiseres] aanspraak kan maken op haar legitieme portie in de nalatenschap van [A.];
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] inzage in alle relevante bescheiden en financiële gegevens met betrekking tot de nalatenschap van [A.] te verlenen teneinde haar in staat te stellen haar legitieme portie te bepalen op straffe van een dwangsom van € 500,- per week voor elke week dat [gedaagde] nalaat aan deze veroordeling gevolg te geven, zulks met een maximum van
€ 10.000,00;
In reconventie
6.3.
wijst de vordering af;
In conventie en in reconventie
6.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2017. [1]

Voetnoten

1.type: