4.11.Ten aanzien van de door de notaris in acht te nemen zorgvuldigheid bij het opstellen van het testament merkt de rechtbank allereerst op dat die zorgplicht wel gold jegens vader en moeder, maar niet jegens [A] . Anders dan waarvan [A] in zijn stellingen uitgaat, hoefde de notaris bij het opstellen van het gewijzigde testament geen rekening te houden met de belangen van [A] . De zorgplicht strekte er in dit geval toe dat de notaris zich ervan vergewiste dat de verklaring van de ouders dat zij hun zoon wilden onterven, overeenstemde met hun wil. De notaris diende te toetsen of vader en moeder begrepen wat de rechtsgevolgen zouden zijn van hun keuze.
De notaris verklaarde als beëdigde getuige bij de rechter-commissaris het volgende:
“(…) Ik heb inderdaad heel korte notities gemaakt en die heb ik een paar weken geleden nog doorgekeken. Daar staat in dat de zus belde, dat haar vader in het ziekenhuis lag en dat vader iets wil regelen in verband met zijn zoon die in hun huis woonde en dat de vader voor dat huis iets wilde regelen. En dat het niet zo was dat ik direct naar het ziekenhuis moest, dat het geen haast had en dat vader weer naar huis zou komen. (…)
U maakt uit productie 1 bij verweerschrift op dat ik op 13 april 2006 en 20 april 2006 op huisbezoek bij de ouders ben geweest. (…)
Het eerste huisbezoek was de bespreking van de wensen voor het testament en daar heb ik dus aantekeningen gemaakt. Het tweede huisbezoek was het bespreken van het testament, dat heb ik toen uitgebreid uitgelegd en dat is toen getekend, zonder dat ik daarbij verder aantekeningen heb gemaakt. (…)
Ik weet nog dat er in de notitie staat dat er een langstlevende testament moest komen en dat de erfgenaam de dochter was en dat dhr. [A] geen erfgenaam was, dus werd onterfd. Er staat ook op dat als dhr. [A] een beroep zou doen op zijn legitieme, dat zou moeten worden verrekend met achterstallige huur of vergoeding voor de woning. (…) Maar er was verder niemand behalve ik en vader en moeder. Dat weet ik zeker. (…)
Bij het eerste huisbezoek is besproken dat de ouders in de verbouwde schuur of stal woonden naast de woning en de zoon in het ouderlijk huis woonde. De ouders waren er in feite boos over dat er door de zoon niet betaald werd voor bewoning van dat huis.
Op vragen van mr. Sijstermans antwoord ik als volgt.
U vraagt in welke toestand ik de moeder aantrof bij beide huisbezoeken, welke indruk zij maakte ook qua geestelijke gesteldheid. Goed, zij begreep mij goed. Ik heb zaken toegelicht over de opbouw en inhoud van het testament en daarbij maakte zij op mij de indruk dat zij dat prima begreep. Dat kwam door de manier waarop zij reageerde, bijvoorbeeld haar antwoorden. Gevraagd naar concrete herinneringen, weet ik nog dat dhr. [A] op een gegeven moment achter langs liep en dat moeder toen zei “Oh notaris, als [eiser] binnen komt, dan mag hij niet weten dat u hier bent.” Dus moeder wist heel goed dat ik de notaris was en waar wij het over hadden.
U vraagt of het klopt dat ik tijdens de bezoeken direct vragen aan moeder heb gericht en moeder die ook heeft beantwoord. Ja, aan vader en moeder allebei. Moeder gaf feitelijk ook antwoorden en zei ook dingen en vertelde dingen. Het was niet alleen vader die sprak namens beiden. Het was wel zo dat vader het meest het woord voerde.
U vraagt of ik op enig moment getwijfeld heb aan de geestestoestand van moeder. Nee, absoluut niet. Anders zou ik haar het testament niet hebben laten tekenen. (…)
U vraagt of ik meer heb meegekregen over de relatie van moeder en vader met dhr. [A] . Het gesprek ging feitelijk met name daarover. Dat de ouders veel moeite hadden met de situatie dat de zoon in het huis woonde en nooit ook maar iets wilde betalen eigenlijk. En dat de ouders daar feitelijk wel genoeg van hadden.
U vraagt of ik buiten het feit dat [E] de afspraak heeft geregeld, indicatie heb gehad dat er beïnvloeding was door de dochter. Nee, absoluut niet. De enige betrokkenheid van [E] was dat zij mij dus als eerste belde en dat zij vervolgens de afspraak heeft gemaakt dat ik op huisbezoek zou gaan.
Ik heb alleen contact met [E] gehad in dat eerste telefoongesprek en nog een keer bij het telefonisch maken van een afspraak voor het eerste huisbezoek. (…)
Op vragen van mr. Ros antwoord ik als volgt.
U houdt mij voor dat in de Tuchtkamer-stukken staat dat ik heb verklaard dat ik in het gesprek met [E] verschillende mogelijkheden heb voorgehouden. U vraagt of ik dus wel inhoudelijk met [E] over de mogelijkheden voor de ouders heb gesproken. Ik weet nog dat ik daar heel kort in het eerste gesprek over heb gesproken in het algemeen. Dat ging dan over wat in het algemeen geldt over wat je in het testament kan regelen, over de mogelijkheid van een kleiner erfdeel of onterven.
U vraagt of ik moeder ook afzonderlijk heb gesproken. Nee, alleen met beiden samen.
Het eerste huisbezoek zal ongeveer een uur geduurd hebben. Het tweede zal iets langer geduurd hebben, want ik heb eerst alles nog eens uitgebreid uitgelegd en vervolgens hebben zij getekend. Ik heb daar echt tijd voor uitgetrokken.
In de Tuchtkamer-stukken staat volgens u dat er aan moeder meermalen door mij is gevraagd of zij het begreep en dat in de Tuchtkamer-stukken niet staat dat ik dat ook aan vader heb gevraagd. Ik heb dat inderdaad aan moeder gevraagd, maar ik heb dat ook aan vader gevraagd. Het was een gesprek met hen beiden.”