ECLI:NL:RBNHO:2017:8286

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
16/4604
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhaving van last onder dwangsom voor renovatie van rijksmonument

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Eiseres, eigenaar van twee monumentale panden, was gelast om renovatie- en onderhoudswerkzaamheden uit te voeren conform een eerder verleende omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de last onder dwangsom terecht was opgelegd, omdat eiseres niet had voldaan aan de voorwaarden van de omgevingsvergunning. Eiseres had de ramen van de panden niet in de oorspronkelijke staat hersteld, zoals vereist door de vergunning. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de ramen in de oorspronkelijke toestand moesten worden hersteld, wat betekende dat scheefgezakte ramen niet opnieuw recht moesten worden geplaatst. Eiseres betoogde dat de huidige situatie niet in strijd was met de vergunning, maar de rechtbank oordeelde dat zij op de hoogte had moeten zijn van de vereisten en dat de goedkeuring van de tekeningen niet betekende dat de uitvoering ook correct was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die handhaving onredelijk maakten. De rechtbank wees erop dat de financiële situatie van eiseres geen reden was om van handhaving af te zien, gezien het belang van het behoud van het rijksmonument.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/4604

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: L. Meijer en M. Heule)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. P.L. Bos en drs. M. Taverne).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder - voor zover hier van belang - eiseres gelast de renovatie- en onderhoudswerkzaamheden aan de panden op de percelen [adressen] overeenkomstig de op 19 maart 2014 verleende omgevingsvergunning uit te voeren. Eiseres dient de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden, uiterlijk op 1 september 2016, op straffe van een dwangsom van € 20.000,- voor de eerste geconstateerde overtreding, € 30.000,- voor de tweede geconstateerde overtreding en € 40.000,- voor de derde geconstateerde overtreding. Het maximum te verbeuren dwangsommen is derhalve € 90.000,-.
Bij besluit van 6 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder - voor zover hier van belang - het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit verweerder gedeeltelijk gegrond verklaard en de opgelegde last onder dwangsom gewijzigd. Verweerder heeft eveneens bij dit besluit de begunstigingstermijn verlengd tot en met 1 maart 2017.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 2 juni 2017 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 10 weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres bezit twee monumentale panden op de percelen. Het betreft een rijksmonument. Bij besluit van 19 maart 2014 is een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verleend (de omgevingsvergunning) voor de renovatie en het onderhoud van deze monumentale panden. Eiseres heeft opdracht gegeven de daarmee verband houdende werkzaamheden te laten uitvoeren, die hun aanvang hebben genomen. Naar aanleiding van controles door toezichthouders ter plaatse heeft verweerder eerder in november 2015 tweemaal een last onder dwangsom opgelegd. Deze zijn beide ingetrokken. Omdat verweerder naar aanleiding van hernieuwde controles vond dat de werkzaamheden niet overeenkomstig de omgevingsvergunning uitgevoerd werden, heeft verweerder bij het primaire besluit wederom een last onder dwangsom opgelegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de last gewijzigd. De last is onderverdeeld in 7 onderdelen. Eiseres wordt - onder meer gelast om de ramen - die verweerder nader heeft gespecificeerd in een bijlage - te vervangen door ramen die voldoen aan de bestaande detaillering en afmetingen (onderdeel 1) en de ramen in de zij- en voorgevel uit te voeren in de kleurstelling overeenkomstig de omgevingsvergunning (onderdeel 2). Hiertegen is het beroep van eiseres gericht, zoals namens haar ter zitting ook is bevestigd. Tegen de overige vijf onderdelen van de last richt het beroep zich niet.
2.1.
Met betrekking tot onderdeel 1 van de last (de ramen) is in de eerste plaats in geschil of sprake is van een overtreding en of verweerder derhalve bevoegd is daartegen handhavend op te treden.
2.2.
Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte onderdeel 1 in de last heeft opgenomen. De in dat onderdeel aan de orde zijnde ramen heeft eiseres namelijk in de oorspronkelijke toestand uit 1915 gehandhaafd en derhalve bij de vervanging daarvan geplaatst hoe deze vroeger ook nieuw zijn geplaatst. Bij plaatsing betroffen het immers rechte ramen en deze zijn eerst in de loop van de tijd scheefgezakt. Na plaatsing van deze ramen stelt verweerder zich ten onrechte opeens op het standpunt dat met “oorspronkelijk” wordt bedoeld de toestand zoals die was voordat de renovatiewerkzaamheden waren begonnen. Dat houdt in dat de scheefgezakte ramen in die hoedanigheid terug moeten worden geplaatst. De detaillering, profilering en afmetingen van de ramen zijn echter overeenkomstig de door eiseres geïnterpreteerde oorspronkelijke toestand op tekening uitgewerkt, die verweerder vervolgens zonder opmerkingen heeft goedgekeurd. Eiseres heeft de gemeente hierover uitvoerig geïnformeerd. Verweerder heeft derhalve niet juist gehandeld en hij had duidelijker moeten zijn in zijn informatievoorziening.
2.3.
Verweerder betoogt dat uit de omgevingsvergunning, de daarbij behorende werkomschrijving en de Monumenten Richtlijnen van de gemeente Haarlem 2009, voldoende blijkt dat met “oorspronkelijk” de toestand wordt bedoeld zoals die was voordat de renovatie- en onderhoudswerkzaamheden waren begonnen. Ramen die geen rechte lijn hadden voor de werkzaamheden behoren na de werkzaamheden derhalve ook geen rechte lijn te hebben. Dit is thans wel het geval. Indien dit onduidelijk was, had eiseres informatie kunnen inwinnen bij verweerder. Dat het herstellen van de ramen in de oorspronkelijke toestand veel duurder is dan het plaatsen van rechte ramen en eiseres nu extra kosten zal moeten maken is, gelet op het belang dat is gediend met het behoud van het monument, van onvoldoende gewicht om de huidige situatie te laten voorbestaan.
2.4.
Tussen partijen staat vast dat het eiseres met de verleende omgevingsvergunning is toegestaan de ramen in oorspronkelijke toestand te herstellen. Partijen zijn verdeeld over de vraag wat onder oorspronkelijke toestand moet worden verstaan. De rechtbank volgt verweerder bij de beantwoording van die vraag in zijn standpunt dat onder oorspronkelijke toestand de toestand moet worden verstaan zoals die was (direct) voordat de renovatie- en onderhoudswerkzaamheden waren begonnen. Ramen die voor aanvang van de werkzaamheden geen rechte lijn hadden, behoorden die daarna dus ook niet te hebben. De rechtbank is - overigens evenals de adviescommissie voor bezwaarschriften - van oordeel dat dit uit de stukken van verweerder, zoals de omgevingsvergunning, de bij de omgevingsvergunning behorende werkomschrijving en de Monumenten Richtlijnen van de gemeente Haarlem 2009, ook voldoende duidelijk blijkt. Eiseres moest derhalve op de hoogte zijn van wat er van haar bij het vervangen van de ramen werd verwacht. Overigens had eiseres vanwege de manier waarop de ramen nu zijn geplaatst kunnen weten dat dit niet overeenkomstig de oorspronkelijke toestand is gebeurd. Om de rechte ramen passend te maken in de scheefgezakte kozijnen is immers het raamhout op sommige plekken aangepast, waardoor er een extra handeling nodig was. Hierdoor is er bij sommige ramen sprake van in breedte oplopend raamhout, zowel aan de onder- als aan de bovenzijde, waardoor er - zoals de rechtbank op basis van de beschikbare foto’s ook heeft kunnen vaststellen - sprake is van een duidelijk waarneembare scheefstand, op sommige plaatsen zelfs van meerdere centimeters. Eiseres behoorde te weten dat dit niet de bedoeling was. Dat verweerder deze situatie met de goedkeuring van de tekeningen heeft toegestaan, volgt de rechtbank niet. Op de bewuste tekeningen is niet alleen uitgegaan van rechte ramen, maar ook van rechte onderzijden en bovenzijden, derhalve van gelijke verhoudingen, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht. Op deze wijze heeft eiseres het plaatsen van de ramen evenwel niet uitgevoerd. Derhalve is sprake van een overtreding en heeft verweerder de bevoegdheid handhavend op te treden.
2.5.
De beroepsgrond treft derhalve geen doel.
3. Ten aanzien van onderdeel 2 (het schilderwerk) is niet in geschil dat sprake is van een overtreding, zoals namens eiseres ter zitting is bevestigd. Eiseres erkent dat de kleurstelling van de kozijnen niet is uitgevoerd conform de omgevingsvergunning.
4.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:586, volgt dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.2.
Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte onderdeel 2 in de last heeft opgenomen. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunning door derden is verzorgd, is het eiseres pas later duidelijk geworden dat in deze vergunning wordt verwezen naar de kleurstelling van de ramen, zoals die op een foto van rond 1915 is te zien. In de omgevingsvergunning staat zelf geen kleur opgenomen, maar alleen de verwijzing naar die foto. In de werkomschrijving staan echter duidelijk andere, en door eiseres gebruikte, kleuren genoemd en verweerder heeft deze werkomschrijving ook in zijn bezit. Ook is er bij de werkzaamheden op wel meer onderdelen afgeweken van de omgevingsvergunning en is dat goedgekeurd door verweerder. De gekozen kleurstelling is niet uniek in Haarlem en geeft volgens eiseres een rustig beeld. Met betrekking tot beide onderdelen van de last heeft eiseres erop gewezen dat het voor haar financieel niet mogelijk is om aan de last te voldoen. De kosten voor het vervangen van de ramen en het schilderwerk zullen aanzienlijk zijn.
4.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het eindresultaat onaanvaardbaar is. De kleurstelling van de kozijnen is een wezenlijk onderdeel van een monument. De huidige kleurstelling, in combinatie met de extreme scheefstand van sommige kozijnen, maakt volgens verweerder dat sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de historische en monumentale waarden van het pand.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van zicht op legalisatie, omdat verweerder heeft medegedeeld niet te willen meewerken aan legalisatie onder afwijking van de omgevingsvergunning. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2012:BX1029, volstaat in beginsel het enkele feit dat verweerder aangeeft niet bereid te zijn medewerking te verlenen aan legalisatie voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. In dit geval is dat niet anders.
4.5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in de door eiseres gestelde bijzondere omstandigheden geen reden hoefde te zien om af te zien van handhaving. De rechtbank volgt verweerder daarvoor in zijn hierboven onder 4.3 weergegeven standpunt. Daarbij acht de rechtbank met verweerder tevens van belang dat in het geval van een rijksmonument dat zich op een prominente zichtlocatie aan het Spaarne bevindt, het aangezicht en het behoud van de monumentale en historische waarden van zwaarwegend belang zijn. Dat eiseres financieel niet in staat zou zijn aan de last te voldoen, levert volgens vaste rechtspraak geen bijzondere omstandigheid op en moet voor haar rekening blijven.
4.6.
De beroepsgrond faalt.
5. Ter zitting is namens eiseres nog gewezen op de duur van de haar geboden begunstigingstermijn. Mede gelet op haar financiële omstandigheden acht zij zich niet in staat om binnen de geboden termijn aan de last te voldoen. De rechtbank overweegt in dat verband dat een begunstigingstermijn ertoe dient de overtreder in staat te stellen aan de last te voldoen zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank ziet in dit geval geen grond voor het oordeel dat de geboden begunstigingstermijn in redelijkheid niet toereikend is om aan de last te kunnen voldoen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres reeds sinds het nemen van het primaire besluit op 22 februari 2016 op de hoogte is van de last en dat verweerder hangende de procedure de begunstigingstermijn meermalen heeft verlengd, laatstelijk tot 10 weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Eiseres heeft derhalve ruim de tijd gehad om zich op voldoening aan de last in te stellen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2017.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op: