Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde] ,
ZIJ DIE (OVERIGENS) VERBLIJVEN IN DE ONROERENDE ZAAK AAN DE [adres],
1.De procedure
- de dagvaarding van 5 september 2017;
- de door de gemeente bij brieven van 28 en 29 september 2017 gestuurde producties tot en met 51;
- de door [gedaagde] bij brief van 28 september 2017 gestuurde producties tot en met 18;
- de mondelinge behandeling van 2 oktober 2017;
- het tijdens de behandeling tegen de niet verschenen gedaagden verleende verstek;
- de pleitnota van de gemeente;
- de pleitnota van [gedaagde] .
2.De feiten
(…)
(…)
Gebruiker wendt de ruimte aan om, met de nadruk op kwaliteit en niveau, zelfstandig beeldende kunst professioneel aan het publiek te tonen en mogelijkerwijs te verkopen, een informatieve en aantrekkelijk plek te creëren voor belangstellenden, kenners en verzamelaars;
met vriendelijke groet, NautaDutilh N.V.” en in “
i.o.” ondertekend door een onbekende persoon.
3.Het geschil
4.De beoordeling
i/odoor iemand is ondertekend waarvan niet te achterhalen is wie dat is. De opzegging zou daarom onbevoegd zijn gedaan. Dat verweer faalt. NautaDutilh is de rechtsbijstandverlener van de gemeente. Niet valt in te zien waarom de opzeggingsbrief de naam van een bepaalde (natuurlijke) persoon zou moeten bevatten. Te meer niet omdat [gedaagde] wist dat de gemeente door dit advocatenkantoor werd en wordt bijgestaan. Ook uit het verdere handelen van de gemeente blijkt dat deze opzeggingen namens de gemeente zijn gedaan, waardoor een eventueel gebrek in de vertegenwoordigingsbevoegdheid van NautaDutilh is gedekt. Uit de brief van 2 juni 2017 van mr. Friedberg namens [gedaagde] blijkt bovendien dat [gedaagde] heeft begrepen dat de opzegging namens de gemeente is gedaan. Dat hij in die brief de rechtsgeldigheid van de opzegging betwist, doet hieraan niet af.
.Dat hij een recht van eerste koop kreeg, zoals [gedaagde] lijkt te stellen, is dan ook niet aannemelijk geworden.
het leveren van een bijdrage aan het culturele klimaat en de culturele uitstraling van Den Helder”, zoals bij het laatste gedachtestreepje van artikel 14 is verwoord. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de twee overeenkomsten huurovereenkomsten zijn.
middenstandsbedrijfsruimte(artt. 7:290 e.v. BW) of zogenaamde
overige bedrijfsruimteals bedoeld in artikel 7:230a BW. Indien vastgesteld moet worden dat de overeenkomsten betrekking hebben op
overige bedrijfsruimte, zou dat namelijk betekenen dat [gedaagde] als huurder binnen twee maanden na het tijdstip waartegen de ontruiming is aangezegd de rechter moest verzoeken om de termijn voor ontruiming te verlengen. Die termijn van twee maanden lijkt te zijn gepasseerd zonder dat [gedaagde] een dergelijk verzoek heeft gedaan.
816,00