ECLI:NL:RBNHO:2017:845

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
2 februari 2017
Zaaknummer
C/15/240253 / HA ZA 16-146
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiser in vorderingen tegen voormalig executeur van nalatenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 februari 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde, die in zijn hoedanigheid van executeur betrokken was bij de nalatenschap van [A.]. Eiser vorderde onder andere inzage in administratieve bescheiden van de nalatenschap van zijn grootmoeder, [C.], en betaling van zijn erfdeel. Gedaagde voerde verweer en stelde dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen, omdat hij geen executeur meer was. De rechtbank oordeelde dat gedaagde zijn werkzaamheden als executeur had voltooid en het beheer over de nalatenschap had overgedragen aan de erfgenamen. Hierdoor kon hij niet meer in die hoedanigheid worden gedagvaard. De rechtbank verwierp het betoog van eiser dat gedaagde zijn taak niet had volbracht, omdat de taak van de executeur eindigt wanneer deze zijn werkzaamheden heeft voltooid. Eiser werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen en werd veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van gedaagde werden begroot op € 2.673,00. De vordering in reconventie van gedaagde werd als niet ingesteld beschouwd, omdat deze was verminderd tot nihil.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/240253 / HA ZA 16-146
Vonnis van 8 februari 2017 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.H. Rodenburg te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde],
in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [A.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.H. Heerebout te Nieuw-Vennep.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 juli 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 januari 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De moeder van [eiser] is in 1945 geboren uit het huwelijk van de heer [B.] en mevrouw [C.]. Dit huwelijk is in 1946 door echtscheiding ontbonden. Mevrouw [C.] is vervolgens in 1947 hertrouwd met de heer [A.] (verder: [A.]).
In 2005 overleed mevrouw [C.], onder achterlating van de moeder van [eiser] als een van de erfgenamen.
2.2.
Het erfdeel van de moeder van [eiser] in de nalatenschap van [C.] bedroeg na vermindering van successierecht € 80.149,00, welk bedrag [A.] ingevolge de testamentaire boedelverdeling renteloos schuldig mocht blijven en ook schuldig is gebleven.
2.3.
Vervolgens overleed in 2005 ook de moeder van [eiser]. [eiser] is voor de helft gerechtigd in de nalatenschap van zijn moeder.
2.4.
In 2013 overleed [A.]. [gedaagde] is bij testament benoemd tot executeur in de nalatenschap van [A.], waarbij hem alle rechten zijn toegekend die erflater volgens de wet aan een executeur kan toekennen.
2.5.
In een brief van 7 juni 2015 schrijft [gedaagde] aan de advocaat van [eiser] onder meer het volgende:
“In goed overleg met Notariskantoor Gosisingh en Van Os (…) ben ik z’n 8 maanden na het overlijden overgegaan tot volledige uitbetaling van de nalatenschap aan de enige in het testament genoemde erfgenamen. Er zijn dus geen goederen of gelden uit de nalatenschap meer in mijn bezit.
Eerst daarna meldde zich de Heer [eiser] bij mij.”

3.De vordering in conventie

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
3.1.1.
[gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] afschrift, subsidiair inzage te verschaffen in de administratieve bescheiden behorende tot de nalatenschap van zijn grootmoeder ([C.]), waaronder in ieder geval begrepen de afschriften van haar bankrekening(en), de pensioenoverzichten en de aangiftes en aanslagen voor de inkomstenbelasting inzake de grootmoeder over het jaar 2005;
3.1.2.
[gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] een volmacht te verstrekken waarmee deze de ontbrekende afschriften en stukken en informatie terzake van de onderhavige nalatenschap kan opvragen bij de bank en andere instanties die informatie kunnen verstrekken over de samenstelling en afwikkeling van de nalatenschap van zijn grootmoeder;
3.1.3.
bepaalt dat de kosten gemoeid met het opvragen van de bankafschriften en andere stukken en informatie over de samenstelling en afwikkeling van de nalatenschap van de grootmoeder van [eiser] voor rekening van [gedaagde], subsidiair voor rekening van de nalatenschap komen;
3.1.4.
voor recht verklaart dat de vordering van [eiser] op de nalatenschap van [A.] bedraagt een bedrag van € 44.236,--, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
3.1.5.
[gedaagde] veroordeelt om over te gaan tot uitbetaling van het erfdeel van [eiser] in de nalatenschap van zijn grootmoeder, alsmede de wettelijke rente over de vordering van [eiser] vanaf de datum van opeisbaarheid dan wel, subsidiair vanaf de datum van de dagvaarding tot de datum der algehele voldoening;
3.1.6.
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 500,-- per dag, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft te voldoen aan de veroordelingen;
3.1.7.
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding.

4.Het verweer in conventie

4.1.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De vordering in reconventie

5.1.
[gedaagde] heeft ter zitting zijn vordering in reconventie verminderd tot nihil.

6.De beoordeling

in conventie

6.1.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen omdat [eiser] hem heeft gedagvaard in zijn hoedanigheid van executeur, terwijl hij geen executeur meer is. Dit betoog van [gedaagde] slaagt. Daarvoor is het volgende redengevend.
6.2.
Artikel 4:144 BW bepaalt voor zover hier van belang dat de executeur tot taak heeft de goederen der nalatenschap te beheren en de schulden der nalatenschap te voldoen die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan. Voorts bepaalt artikel 4:149 BW dat de taak van de executeur onder meer eindigt wanneer hij zijn werkzaamheden als zodanig heeft voltooid. Een executeur die zijn taak, met het oog waarop hem het beheer was opgedragen, heeft volbracht, is bevoegd zijn beheer te beëindigen door de goederen ter beschikking van de erfgenamen te stellen (artikel 4:150 BW).
Aangezien [gedaagde] zijn werkzaamheden als executeur circa acht maanden na het overlijden van [A.] heeft voltooid en daarna het beheer over de goederen van de nalatenschap aan de erfgenamen heeft overgedragen, is hij thans geen executeur meer en kan hij niet meer in die hoedanigheid worden gedagvaard.
6.3.
Het betoog van [eiser] dat de executeur zijn werkzaamheden niet zou hebben voltooid omdat deze de vordering van [eiser] op de nalatenschap van [A.] nog niet heeft voldaan wordt verworpen. Uit artikel 4:149 BW volgt immers dat de taak van de executeur eindigt als deze zijn werkzaamheden waaronder in dit geval ook het beheer feitelijk heeft beëindigd.
6.4.
[eiser] zal gelet op het voorgaande in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 885,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.673,00
6.5.
Het verzoek van [gedaagde] om terug te komen op het dictum in het vonnis in incident van 13 juli 2016 wordt geweigerd, omdat het verzoek niet ziet op een bindende eindbeslissing, als bedoeld in HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800, maar op een einduitspraak in een tussenvonnis, dat alleen in hoger beroep kan worden vernietigd.
in reconventie
6.6.
Aangezien [gedaagde] zijn vordering heeft verminderd tot nihil verstaat de rechtbank deze als niet ingesteld. Aan een proceskostenveroordeling komt de rechtbank niet toe, nu [eiser] deze niet heeft verzocht.

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie
7.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
7.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.673,00,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
7.4.
verstaat de vordering als niet in gesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 735