In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een toelaatbaarheidsverklaring voor voortgezet speciaal onderwijs. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. N.W. Groenhart, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de directie van de vereniging Samenwerkingsverband VO Zuid-Kennemerland, dat op 18 juli 2017 een toelaatbaarheidsverklaring heeft afgegeven voor hun kind, [naam], voor de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2018. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen, omdat hun kind sinds de start van het schooljaar thuis zit en zij vrezen dat de toelaatbaarheidsverklaring het vinden van een reguliere school negatief zal beïnvloeden.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van spoedeisend belang, ondanks het verweer van verweerder dat er geen spoedeisend belang zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2, 3:9 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat niet voldaan is aan de vereisten van de TVO-procedure voor de aanvraag van de toelaatbaarheidsverklaring. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het belang van verzoekers bij schorsing van het besluit zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij handhaving van de toelaatbaarheidsverklaring. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekers.