ECLI:NL:RBNHO:2017:9413

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4199
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs na bezwaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een toelaatbaarheidsverklaring voor voortgezet speciaal onderwijs. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. N.W. Groenhart, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de directie van de vereniging Samenwerkingsverband VO Zuid-Kennemerland, dat op 18 juli 2017 een toelaatbaarheidsverklaring heeft afgegeven voor hun kind, [naam], voor de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2018. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen, omdat hun kind sinds de start van het schooljaar thuis zit en zij vrezen dat de toelaatbaarheidsverklaring het vinden van een reguliere school negatief zal beïnvloeden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van spoedeisend belang, ondanks het verweer van verweerder dat er geen spoedeisend belang zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2, 3:9 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat niet voldaan is aan de vereisten van de TVO-procedure voor de aanvraag van de toelaatbaarheidsverklaring. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het belang van verzoekers bij schorsing van het besluit zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij handhaving van de toelaatbaarheidsverklaring. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/4199
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 oktober 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekers] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. N.W. Groenhart),
en
de directie van de vereniging Samenwerkingsverband VO Zuid-Kennemerland,verweerder
(gemachtigden: mr. M.G. Hofman en J. Vermeer).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder een toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs toegewezen voor [naam ] ( [naam ] ), voor de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2018.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2017. Verzoeker [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden en vergezeld door [naam 1] .

Overwegingen

1.1
[naam ] is geboren op [geboortedatum] en is ingeschreven op het Rudolf Steiner College, dat deel uitmaakt van de Stichting Voortgezet Vrijeschoolonderwijs Noord-Holland en lid is van het Samenwerkingsverband VO Zuid-Kennemerland. [naam ] volgde in het schooljaar 2016-2017 het tweede leerjaar van vmbo-t met leerwegondersteuning, waarbij voor hem een trajectvoorziening is getroffen. In dit kader zijn periodiek multidisciplinaire overleggen (MDO’s) gehouden, waarin de voortgang van [naam ] is besproken en de aandachtspunten zijn geëvalueerd.
1.2
Voor zover verslagen zijn gemaakt van deze MDO’s blijkt daaruit dat op 10 februari 2017 is gesproken over de mogelijkheid om [naam ] naar het +VO te laten gaan. Vervolgens is op 23 maart 2017 geconstateerd dat [naam ] een duidelijke groei in zijn gedrag doormaakt waardoor +VO niet meer nodig is. Op 16 mei 2017 is geconstateerd dat de ingezette verbetering in het gedrag van [naam ] zich voortzet, maar dat anderzijds zijn werkhouding terugzakt. Afgesproken is om in het volgende MDO op 10 juli 2017 onder meer een plan van aanpak te maken voor het komende schooljaar, om [naam ] in september optimaal te laten starten met het voorlaatste examenjaar.
1.3
Uit het bij de aanvraag toelaatbaarheidsverklaring behorende Ontwikkelingsperspectief (OPP) blijkt dat de afdelingsleider naar aanleiding van een incident, eind mei 2017 heeft besloten dat het RSC niet de ondersteuning kan bieden die [naam ] nodig heeft en hij en moeder op zoek gaan naar een andere school. Uit de aanvraag blijkt voorts dat de benaderde reguliere en zorg vmbo-t scholen in Haarlem en omgeving hebben aangegeven dat zij ook niet kunnen voorzien in de ondersteuningsbehoefte van [naam ] , waardoor de optie speciaal voortgezet onderwijs voor [naam ] overblijft.
1.4
Niet op 10 juli, maar op 6 juli 2017 heeft een MDO plaatsgevonden waarbij [naam 1] (consulent van het Samenwerkingsverband), [naam 2] (trajectbegeleider) en de moeder van [naam ] aanwezig waren. Het doel van dat MDO was het bespreken van de opties voor een andere school voor [naam ] en het nemen van een besluit. In dit MDO is de overstap naar het Altra college (speciaal onderwijs) besproken al dan niet na een niet verlengde proefperiode van 2-3 maanden op De Paulus (regulier onderwijs).
1.5
Het RSC heeft de moeder van [naam ] gevraagd om akkoord te geven op een aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs. Zij heeft haar akkoord onder protest gegeven. Vervolgens heeft het RSC bij verweerder een aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring voorgezet speciaal onderwijs voor [naam ] ingediend. Verweerder heeft de aanvraag ter toetsing voorgelegd aan de commissie Toewijzen vanuit onderwijs- en ondersteuningsbehoefte (TVO-commissie), waarna op 18 juli 2017 een toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs is toegewezen.
1.6
Bij brief van 8 september 2017 heeft het RSC aan verzoekers laten weten voornemens te zijn [naam ] van school te verwijderen en besloten [naam ] in het kader van de verwijderingsprocedure te schorsen. Daarover hebben verzoekers een klacht ingediend bij de geschillencommissie passend onderwijs, waarop ten tijde van de behandeling ter zitting nog niet was beslist.
2.1
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat gehandeld dient te worden als ware de toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs niet afgegeven. Verzoekers hebben voor wat betreft het spoedeisend belang aangevoerd dat [naam ] vanaf de aanvang van het schooljaar thuis zit. Schorsing van het bestreden besluit betekent dat er geen toelaatbaarheidsverklaring meer is en er dan in het kader van de verwijderingsprocedure, bij het eventueel zoeken naar een andere school, niet vanuit kan worden gegaan dat [naam ] is aangewezen op speciaal onderwijs.
2.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van spoedeisend belang. De beslissing op bezwaar wordt medio november verwacht. Voorts acht verweerder het niet ondenkbaar dat in overleg toch nog een reguliere school gevonden wordt die het mogelijk acht invulling te geven aan de extra ondersteuningsbehoefte van [naam ] , ondanks de toegewezen toelaatbaarheidsverklaring voor speciaal onderwijs dat slechts een ‘toegangsticket’ tot het speciaal onderwijs biedt.
2.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoekers, ondanks het standpunt van verweerder, enig spoedeisend belang niet worden ontzegd. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat de toegewezen toelaatbaarheidsverklaring voor speciaal onderwijs het vinden van een school voor regulier onderwijs negatief beïnvloedt.
3.1
Verzoekers betogen dat niet is voldaan aan de in de TVO-procedure gestelde criteria voor de aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs. Zij voeren hiertoe aan dat het overleg van 6 juli 2017 niet gekwalificeerd kan worden als een MDO-T, omdat daarvoor tenminste is vereist dat de zorgcoördinator, de mentor, de afdelingsleider en de psycholoog van [naam ] aanwezig zijn en dat inhoudelijk wordt beoordeeld waarom een aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs de enige weg is. Uit het gespreksverslag van 6 juli 2017 volgt niet dat dit tijdens het overleg is besproken. Voorts is niet overwogen of een andere vorm van ondersteuning in regulier onderwijs passend is. Ook heeft verweerder niet aan kunnen nemen dat met verzoekers overeenstemming bestond over de aanvraag. Daarnaast betogen verzoekers dat het advies van de TVO-commissie niet bij het bestreden besluit bekend is gemaakt en dat ook niet bekend is wie in welke hoedanigheid aan de TVO-commissie waarin de aanvraag voor [naam ] is behandeld hebben deelgenomen. Daarbij is een beoordeling van de situatie op basis van alleen de aanvraag en bijgevoegde stukken onvoldoende om tot een deskundig oordeel te komen.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit tot stand is gekomen na het volgen van de TVO-procedure. De aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring is op volledigheid, navolgbaarheid en transparantie getoetst door de TVO-commissie, welke bestaat uit orthopedagogen en maatschappelijk deskundigen, en deze commissie is tot de conclusie gekomen dat [naam ] toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs.
3.3
Op grond van artikel 17, twaalfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (Wvo) draagt het samenwerkingsverband er zorg voor dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs of de toelaatbaarheid van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de aard van de noodzakelijke deskundigheid.
Op grond van artikel 17a, zesde lid, van de Wvo heeft het samenwerkingsverbond in elk geval tot taak:
a. het vaststellen van een ondersteuningsplan
(..)
c. het beoordelen of leerlingen aangewezen zijn op het leerwegondersteunend onderwijs, of toelaatbaar zijn tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven
(..)
Op grond van artikel 17a, achtste lid, sub c, van de Wvo omvat het ondersteuningsplan in elk geval de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, en de procedure voor het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs en het toelaatbaar verklaren van leerlingen tot het praktijkonderwijs, voor zover de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het elfde lid, daarin niet voorziet.
3.4
Volgens het door verweerder vastgestelde Ondersteuningsplan Passend Onderwijs 2014-2018 (verder: ondersteuningsplan) en de door verweerder vastgestelde TVO-procedure voor toewijzen van bovenschoolse ondersteuning vanuit onderwijs- en ondersteuningsbehoeften (verder: de TVO-procedure), toetst een TVO-commissie de toewijzingsprocedure voor een toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs. De TVO-commissie bestaat uit een onafhankelijke voorzitter en een of meerdere deskundigen van verweerder. Andere deskundigen worden op basis van de benodigde deskundigheid geraadpleegd.
De TVO-commissie van verweerder geeft schriftelijk advies/toewijzing aan de school waarin onder meer vermeld staat:
  • het advies met onderbouwing;
  • de startdatum van de toewijzing;
  • de einddatum van de toewijzing;
  • het overeengekomen bekostigingsniveau van de ondersteuning;
  • eventuele (vervolg)afspraken.
3.5
Volgens het ondersteuningsplan (p. 32) vindt binnen de school de voorbereiding plaats voor het proces om te komen tot de aanvraag voor bovenschoolse ondersteuning. De voorbereiding bestaat uit dossieropbouw en eventueel aanvullend onderzoek, een MDO, benodigde toestemming en het invullen van een digitaal aanmeldformulier. Een MDO is een multidisciplinair overleg met de school, ouders, de leerling zelf en andere direct betrokkenen. Voor toewijzing van een toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs wordt een MDO-T georganiseerd door de school. Hierbij sluit een technisch voorzitter vanuit verweerder aan om het proces te ondersteunen. In het MDO-T wordt bekeken welke vorm van ondersteuning voor de leerling het meest passend en gewenst zal zijn en wordt een besluit geformuleerd met betrekking tot de gewenste ondersteuning.
3.6
Volgens de TVO-procedure wordt aan de hand van vier criteria getoetst of aan de voorbereiding om te komen tot een aanvraag is voldaan:
Vaststellen inzet ondersteuning: de school heeft, samen met de ouders en ketenpartners, alle ondersteuning geboden die verwacht kan worden en/of heeft aanvullend onderzoek laten doen, het ondersteuningstraject zorgvuldig doorlopen en geregistreerd.
Verslag MDO-T: aanmelding kan alleen plaatsvinden als een MDO-T heeft plaatsgevonden met de school, ouders, de leerling zelf en andere direct betrokkenen. Een consulent passend onderwijs van het samenwerkingsverband heeft het voorzitterschap tijdens dit overleg. Het MDO-T formuleert een besluit m.b.t. gewenste ondersteuning.
Benodigde toestemming: school, ouders en leerling hebben gezamenlijk besloten tot een aanmelding bij de TVO-commissie en hebben de aanvraag schriftelijk ondertekend.
Een volledig ingevuld digitaal aanmeldformulier van het samenwerkingsverband en een ontwikkelingsperspectief (OPP).
3.7
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet voldaan aan het tweede criterium zoals opgenomen in de TVO-procedure om te komen tot een aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs. Het MDO op 6 juli 2017 kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gekwalificeerd worden als een MDO-T, aangezien [naam ] zelf en andere direct betrokkenen, zoals de mentor, de zorgcoördinator en de psycholoog, die tijdens de eerdere MDO-s wel aanwezig waren, niet tijdens het overleg van 6 juli 2017 aanwezig waren. Dat voor [naam ] speciaal voortgezet onderwijs overblijft lijkt gelet op het OPP eind mei 2017 al door de afdelingsleider te zijn beslist.
Daarnaast bestaat twijfel of is voldaan aan het eerste criterium nu het organiseren van het door verweerder benoemde MDO-T van 6 juli 2017 en het indienen van een aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs, geen logische stap lijkt te zijn gelet op hetgeen tijdens de daaraan voorafgaande MDO’s is besproken. Zo is tijdens de eerdere MDO’s het +VO nog aan de orde geweest.
Onduidelijk is welke rol de voor de voorzieningenrechter niet kenbare ‘incidenten’ in de gevolgde procedure hebben gespeeld.
Voorts blijkt uit het dossier niet of de TVO-commissie een schriftelijk advies aan verweerder heeft uitgebracht, en zo ja hoe dat advies luidt en welke deskundig(n) dat advies heeft/hebben uitgebracht. Dit betekent dat niet inzichtelijk is waarom de TVO-commissie voor [naam ] een toelaatbaarheidsverklaring speciaal voortgezet onderwijs heeft toegewezen. Uit de mededeling in het bestreden besluit dat de commissie de aanvraag toetst op volledigheid, transparantie en navolgbaarheid en dat op grond van die toetsing de toelaatbaarheidsverklaring wordt toegewezen blijkt ook niet dat verweerder zich ervan heeft vergewist dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het bestreden besluit genomen in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2, 3:9 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De aangevoerde bezwaren hebben derhalve kans van slagen. Nu de uitkomst van de bezwaarprocedure nog onduidelijk is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [naam ] bij schorsing van het bestreden besluit zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij handhaving van de toegewezen toelaatbaarheidsverklaring. Onder deze omstandigheden dient het verzoek om voorlopige voorzienig te worden toegewezen.
De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit schorsen totdat op het bezwaar van verzoekers is beslist. Dit betekent dat gehandeld dient te worden als ware de toelaatbaarheidsverklaring niet toegewezen.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit totdat op het bezwaar van verzoekers is beslist;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.