ECLI:NL:RBNHO:2017:9908

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
C/15/257816 / HA ZA 17-289
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen invordering dwangbevel door de Ontvanger van de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 december 2017 uitspraak gedaan in een verzet tegen de invordering van dwangbevelen door de Ontvanger van de Belastingdienst. De eiser, een ondernemer, had verzet aangetekend tegen de invordering van een openstaande belastingschuld van € 136.988,-, die was ontstaan door aanslagen inkomstenbelasting, omzetbelasting, loonheffing en zorgverzekeringswet over de jaren 2014 tot en met 2016. De eiser had meerdere keren om uitstel van betaling verzocht, maar deze verzoeken waren door de Ontvanger afgewezen omdat de benodigde informatieformulieren niet correct waren ingevuld en ingediend.

De rechtbank oordeelde dat de Ontvanger terecht had gehandeld volgens de Leidraad Invordering, die voorschrijft dat bij betalingsproblemen van de belastingplichtige een betalingsregeling kan worden getroffen, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet voldeed aan deze voorwaarden, zoals het bieden van zekerheid voor de openstaande schuld en het nakomen van lopende fiscale verplichtingen. De rechtbank benadrukte dat de Ontvanger een zwaarwegend belang heeft om te handelen conform de Leidraad, vooral met het oog op precedentwerking en de geloofwaardigheid van de belastingdienst.

Uiteindelijk wees de rechtbank de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die op € 1.522,00 werden begroot. De uitspraak bevestigde dat de executie van de dwangbevelen niet onrechtmatig was, ook al was de openstaande schuld vele malen hoger dan de te verwachten executieopbrengst. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderingsgevallen waren die de belangen van de eiser boven die van de Ontvanger zouden moeten stellen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/257816 / HA ZA 17-289
Vonnis van 6 december 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. B.J. Davidse te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST,
zetelend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
advocaat mr. C. Rijckenberg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Ontvanger genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 juni 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 oktober 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] drijft een eenmanszaak onder de naam [Naam].
2.2.
Door de Ontvanger zijn over de periode van 2014 tot en met 2016 aan [eiser] dwangbevelen uitgevaardigd in verband met aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting, omzetbelasting, loonheffing en zorgverzekeringswet. Het totaalbedrag van deze aanslagen is € 136.988,-.
2.3.
In juli 2016 heeft [eiser] om uitstel van betaling verzocht. De Ontvanger heeft bij brief van 6 juli 2016 een vragenformulier aan de advocaat van [eiser] gestuurd. De Ontvanger heeft dit formulier niet ingevuld retour ontvangen. Op 5 september 2016 werd het verzoek om uitstel van betaling afgewezen.
2.4.
Na deze afwijzing heeft [eiser] opnieuw om uitstel van betaling verzocht. Bij brief van 30 september 2016 heeft de Ontvanger opnieuw een vragenformulier aan de advocaat van [eiser] gestuurd. De Ontvanger heeft ook dit formulier niet ingevuld retour ontvangen. Op 27 oktober 2016 is het uitstelverzoek opnieuw afgewezen.
2.5.
De Ontvanger heeft opnieuw dwangbevelen uitgevaardigd, waarna door de Ontvanger op 17 januari 2017 executoriaal beslag is gelegd op de bedrijfsinventaris van de eenmanszaak. De executoriale verkoop werd bepaald op 1 maart 2017.
2.6.
Op 28 februari 2017 is per e-mail opnieuw een verzoek tot het verkrijgen van uitstel c.q. betalingsregeling en een verzoek tot kwijtschelding door [eiser] gestuurd aan de Ontvanger. [eiser] had bij de verzoeken de informatieformulieren toegevoegd maar deze waren niet compleet ingevuld en niet voorzien van de benodigde bijlagen waaronder een concreet betalingsvoorstel. De verzoeken zijn onder verwijzing naar artikel 25.1.14 van de Leidraad Invordering (hierna: de Leidraad) buiten behandeling gelaten.
2.7.
De advocaat van [eiser] heeft laten weten een verzetdagvaarding uit te brengen. De Ontvanger heeft naar aanleiding hiervan de invordering aangehouden. De geplande executieverkoop van 1 maart 2017 heeft geen doorgang gevonden.
2.8.
Op 8 maart 2017 is de verzetdagvaarding aan de Ontvanger betekend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – om bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis de Ontvanger te verbieden om verdere invorderingsmaatregelen te nemen voor de aanslagen met nummers 132332085A016060, 132332085A016070, 132332085F015300, 132332085F016240, 132332085H5002, 132332085H5601, 132332085H6001, 132332085W50014 en 201618782801294, met veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag - kort gezegd - dat de Ontvanger ten onrechte geen betalingsregeling treft en dat de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen disproportioneel is.
3.3.
De Ontvanger voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is op juiste wijze en tijdig ingesteld, zodat [eiser] in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat hij heeft getracht een betalingsregeling te treffen, maar dat deze regeling niet is geaccepteerd door de Ontvanger. Vervolgens stelt [eiser] dat hij wel de bereidheid heeft de vorderingen te betalen, maar niet over voldoende middelen beschikt en dat daarom verdere invordering krachtens openbare verkoop van de inboedel een te zwaar middel is.
4.3.
De Ontvanger stelt zich op het standpunt dat wanneer de belastingschuldige de belasting – geheel of gedeeltelijk – niet kan voldoen, de Ontvanger dan aan de belastingschuldige
op diens verzoekuitstel
kanverlenen. Een betalingsregeling wordt in ieder geval niet toegestaan als de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling volgens de Ontvanger geen uitkomst zal bieden, dan wel de betalingsregeling een zogenaamd “open eind” karakter heeft, waardoor deze zich over een voor de Ontvanger onaanvaardbare termijn uitstrekt, vergelijk artikel 25.1.3, 25.4.1 en 25.6.1 van de Leidraad.
4.4.
Het beleid van de Ontvanger inzake betalingsregelingen voor ondernemers, zoals [eiser], is opgenomen in artikel 25.6.2 van de Leidraad. Op grond van dit beleid worden aan een betalingsregeling (onder meer) de voorwaarden verbonden dat:
zekerheid wordt gesteld voor de volledige openstaande belastingschuld;
de betalingsregeling geen looptijd van meer dan twaalf maanden mag hebben, gerekend vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag;
de lopende fiscale verplichtingen worden bijgehouden.
4.5.
De Ontvanger stelt zich onweersproken op het standpunt dat hij de eerdere verzoeken van [eiser] om uitstel c.q. een betalingsregeling heeft afgewezen dan wel buiten behandeling heeft gelaten omdat [eiser] niet de vereiste informatieformulieren ter beoordeling van het verzoek heeft ingestuurd, dan wel het verzoek niet op juiste wijze en/of onvolledig heeft ingediend.
4.6.
Voorts stelt de Ontvanger dat het recht op een betalingsregeling c.q. kwijtschelding in het geval van [eiser] niet bestaat omdat (i) de betalingsproblemen van [eiser] structureel van aard zijn en een regeling zich over een voor de Ontvanger onaanvaardbare termijn uitstrekt aangezien de maximale looptijd van 12 maanden gerekend vanaf de laatste vervaldag van de oudste aanslag (2 mei 2015) reeds is verstreken (artikel 23.6.1 van de Leidraad), (ii) [eiser] de lopende fiscale verplichtingen niet nakomt (artikel 25.6.2 van de Leidraad), (iii) [eiser] geen fiscale zekerheid kan stellen voor de gehele openstaande schuld (artikel 25.6.2 van de Leidraad) en (iv) [eiser] als ondernemer niet in aanmerking komt voor kwijtschelding (van een sanering conform de bepalingen van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 is geen sprake).
4.7.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat de Ontvanger heeft gehandeld overeenkomstig de toepasselijke Leidraad Invordering. Uitgangspunt is dat de Ontvanger met het oog op precedentwerking en met het oog op haar geloofwaardigheid een zwaarwegend belang heeft om te handelen overeenkomstig de Leidraad Invordering. Voorts dient als uitgangspunt dat de bevoegdheid van de Ontvanger om tot uitwinning over te gaan een zwaarwegend belang vertegenwoordigt, dat slechts in uitzonderingsgevallen zal mogen wijken voor de op zichzelf aanzienlijke belangen van de belastingschuldige. Het belang dat de Ontvanger bij de executie heeft gaat verder dan alleen de te verwachten geldelijke opbrengst. Het betreft hier immers een voor de Ontvanger onmisbaar instrument tot invordering, ten behoeve van de Rijksschatkist en daarmee van het algemeen belang. Het feit dat de openstaande schuld vele malen hoger is dan de te verwachten executieopbrengst maakt de executie niet onrechtmatig. Dit betekent dat de Ontvanger gerechtigd is de executie door te zetten, ook indien de te verwachten opbrengst van de beslagen zaken gering is.
4.8.
Van een uitzonderingsgeval als hierboven bedoeld, waarin de belangen van de Ontvanger moeten wijken voor die van de belastingplichtige, is in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Daartoe heeft [eiser] onvoldoende gesteld. Daarbij acht de rechtbank tevens van belang dat door [eiser] niet weersproken is dat hij niet voldoet aan tal van voorwaarden van de Leidraad Invordering. [eiser] heeft immers geen zekerheid aangeboden en de maximaal toegestane looptijd van twaalf maanden, te rekenen vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag, overschreden. Gezien het bovenstaande is er geen sprake van dat de Ontvanger ten onrechte geen betalingsregeling heeft getroffen en dat de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen disproportioneel zou zijn.
4.9.
De vorderingen van [eiser] worden derhalve afgewezen.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
904,00(2 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.522,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 1.522,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 1440