In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 december 2017 uitspraak gedaan in een verzet tegen de invordering van dwangbevelen door de Ontvanger van de Belastingdienst. De eiser, een ondernemer, had verzet aangetekend tegen de invordering van een openstaande belastingschuld van € 136.988,-, die was ontstaan door aanslagen inkomstenbelasting, omzetbelasting, loonheffing en zorgverzekeringswet over de jaren 2014 tot en met 2016. De eiser had meerdere keren om uitstel van betaling verzocht, maar deze verzoeken waren door de Ontvanger afgewezen omdat de benodigde informatieformulieren niet correct waren ingevuld en ingediend.
De rechtbank oordeelde dat de Ontvanger terecht had gehandeld volgens de Leidraad Invordering, die voorschrijft dat bij betalingsproblemen van de belastingplichtige een betalingsregeling kan worden getroffen, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet voldeed aan deze voorwaarden, zoals het bieden van zekerheid voor de openstaande schuld en het nakomen van lopende fiscale verplichtingen. De rechtbank benadrukte dat de Ontvanger een zwaarwegend belang heeft om te handelen conform de Leidraad, vooral met het oog op precedentwerking en de geloofwaardigheid van de belastingdienst.
Uiteindelijk wees de rechtbank de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die op € 1.522,00 werden begroot. De uitspraak bevestigde dat de executie van de dwangbevelen niet onrechtmatig was, ook al was de openstaande schuld vele malen hoger dan de te verwachten executieopbrengst. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderingsgevallen waren die de belangen van de eiser boven die van de Ontvanger zouden moeten stellen.