ECLI:NL:RBNHO:2018:10144

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
C/15/271785 / HA ZA 18-191
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op relatieve onbevoegdheid van de rechtbank ex artikel 7 aanhef en onder b eerste streepje van de Verordening Brussel I bis

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Noord-Holland, is er een incident aanhangig gemaakt door HODN PLANTATOR, die betoogde dat de rechtbank niet relatief bevoegd was om kennis te nemen van de vorderingen van SIMBA VEGETABLES B.V. De eiser in het incident, HODN PLANTATOR, stelde dat de aflevering van de goederen had plaatsgevonden buiten het arrondissement van de rechtbank Noord-Holland, en dat de rechtbank zich daarom onbevoegd diende te verklaren. SIMBA VEGETABLES B.V. voerde aan dat de hoofdlevering had plaatsgevonden in Zwaagdijk-Oost, en dat de rechtbank dus wel bevoegd was. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen om HODN PLANTATOR in de gelegenheid te stellen te reageren op de door SIMBA overgelegde producties.

Na beoordeling van de ingediende stukken, waaronder vrachtbrieven en facturen, concludeerde de rechtbank dat de hoofdlevering in economische zin had plaatsgevonden in 's-Heerenhoek, en niet in Zwaagdijk-Oost. De rechtbank oordeelde dat de plaats van hoofdlevering bepalend is voor de relatieve bevoegdheid van de rechtbank. Aangezien de waarde van de leveringen in 's-Heerenhoek aanzienlijk hoger was dan die in Zwaagdijk-Oost, werd vastgesteld dat de rechtbank Noord-Holland relatief onbevoegd was. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, voor verdere behandeling.

De beslissing van de rechtbank werd op 21 november 2018 openbaar uitgesproken door mr. A.C. Haverkate, die de rechtbank in het incident onbevoegd verklaarde om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/271785 / HA ZA 18-191
Vonnis in incident van 21 november 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SIMBA VEGETABLES B.V.,
gevestigd te Medemblik,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. E.C.W. de Haas te Veghel,
tegen
[eiser] , HODN PLANTATOR,
wonende te [woonplaats]
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. B. Sujecki te Amsterdam.
Partijen zullen hier Simba respectievelijk [eiser] genoemd worden.

1.De procedure

In het incident

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 19 september 2018;
  • de akte uitlating producties van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De verdere beoordeling

In het incident

2.1
Bij voormeld vonnis werd overwogen dat [eiser] heeft gesteld dat de rechtbank niet relatief bevoegd is om van de vorderingen van Simba kennis te nemen, omdat de aflevering van de goederen heeft plaatsgevonden in ‘s-Heerenhoek, Emmeloord, Sexbierum en
‘s-Gravenpolder. Volgens [eiser] liggen al deze plaatsen niet in het arrondissement van de rechtbank Noord-Holland, waardoor de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren: in het arrondissement van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, heeft geen aflevering van goederen plaatsgevonden.
Simba heeft in haar conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident aangevoerd dat vier leveranties hebben plaatsgevonden te Zwaagdijk-Oost en zij heeft als bewijs daarvan als productie 7 de pro forma-nota’s alsmede de bijbehorende facturen en CMR- vrachtbrieven aan haar conclusie gehecht. Volgens Simba betekent dit dat de rechtbank Noord-Holland bevoegd is om kennis te nemen van het geschil.
Nu [eiser] nog geen gelegenheid had gehad om te reageren op de door Simba overgelegde productie 7, waarvan deel uitmaken een aantal CMR-vrachtbrieven waaruit zou blijken dat diverse afleveringen hebben plaatsgevonden te Zwaagdijk-Oost, heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen bij akte op deze productie van Simba te reageren.
2.2
In zijn akte uitlating producties heeft [eiser] – kort samengevat - gesteld dat Simba in totaal elf vrachtbrieven samen met de daarbij behorende pro-forma facturen alsook de definitieve facturen heeft overgelegd. Volgens [eiser] blijkt uit een onderzoek van deze vrachtbrieven dat de hoofdlevering niet in Zwaagdijk-Oost heeft plaatsgevonden, maar buiten het arrondissement van de rechtbank, waardoor de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren.
[eiser] stelt dat de pro forma 2826/Invoice 2578/CMR vrachtbrief van 31-03-2016 in ’s-Heerenhoek is uitgevoerd. Dit blijkt uit de CMR vrachtbrief waarop ’s-Heerenhoek als plaats van levering is opgenomen. Deze bestelling had een waarde van € 20.400,--. [eiser] stelt voorts dat de pro forma 2835/Invoice 2661/CMR van 07-04-2016 eveneens in ’s-Heerenhoek is uitgevoerd. Ook dit blijkt uit de CMR vrachtbrief waarop ’s-Heerenhoek als plaats van levering is opgenomen. De bestelling had een waarde van € 20.400,--. De derde bestelling die is uitgevoerd in ’s-Heerenhoek is 2938/Invoice 2719/CMR van 14-04-2016, ook met een waarde van € 20.400,--. In totaal zijn drie bestellingen in ’s-Heerenhoek uitgevoerd met een totaalwaarde van € 61.200,
Daarnaast zijn nog bestellingen uitgevoerd te Emmeloord (in totaal € 40.560), te Sexbierum (€ 18.150) en te ’s-Gravenpolder (€ 20.400). In Zwaagdijk-Oost zijn vier bestellingen afgeleverd met een totaalwaarde van € 28.830.
Hieruit moet worden opgemaakt dat de plaats van hoofdlevering niet Zwaagdijk-Oost is, maar ’s-Heerenhoek, zodat de rechtbank Noord-Holland niet relatief bevoegd is om van de vorderingen van Simba kennis te nemen.
2.3
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt:
Bij voormeld vonnis werd overwogen dat Simba terecht heeft aangevoerd dat in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat, de rechter van de plaats van de hoofdlevering bevoegd is om kennis te nemen van alle vorderingen uit de overeenkomst: wat de hoofdlevering is, moet worden bepaald op basis van economische criteria. Bij gebreke van doorslaggevende factoren om de plaats van de hoofdlevering te bepalen, kan de eiser de verweerder voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze oproepen (HvJ EG 3 mei 2007, C-386/05, Jur.2007, p. 1-3699, NJ 2008,237 (Color Drack/Lexx).
2.4
In het hiervoor genoemde arrest van het Hof van Justitie is – voor zoveel van belang – het volgende overwogen:
“38
Aangaande in de tweede plaats de vraag of de eiser, wanneer op verscheidene plaatsen binnen één lidstaat moet worden geleverd en de vordering betrekking heeft op alle leveringen, de verweerder op basis van artikel 5, punt 1, sub b eerste streepje van verordening nr. 44/2001 voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze kan oproepen, dient te worden beklemtoond dat één gerecht bevoegd moet zijn om kennis te nemen van alle vorderingen uit de overeenkomst.
39
Hierbij moet rekening worden gehouden met de ontstaansgeschiedenis van de onderzochte bepaling. Met deze bepaling heeft de gemeenschapswetgever voor overeenkomsten inzake de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken uitdrukkelijk willen afwijken van de eerdere oplossing, volgens welke de plaats van uitvoering voor elke van de litigieuze verbintenissen werd bepaald volgens het internationaal privaatrecht van het gerecht waar het geschil aanhangig was gemaakt. Door als “plaats van uitvoering” autonoom aan te wijzen de plaats waar de verbintenis die de overeenkomst karakteriseert moet worden uitgevoerd, heeft de gemeenschapswetgever de rechterlijke bevoegdheid voor de geschillen betreffende alle verbintenissen uit die overeenkomst willen centraliseren op de plaats van uitvoering en één bevoegde rechter voor alle vorderingen uit de overeenkomst willen bepalen.
40
Uit dien hoofde moet rekening worden gehouden met het feit dat de bijzondere bevoegdheid van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001, met het oog op de nuttige procesinrichting, in beginsel haar rechtvaardiging vindt in de wenselijkheid dat er een bijzonder nauwe band bestaat tussen de overeenkomst en het gerecht dat daarvan kennis moet nemen. Daaruit volgt dat in het geval van verscheidenheid van plaatsen van levering van de zaken, voor de toepassing van de onderzochte bepaling onder plaats van uitvoering in beginsel moet worden verstaan de plaats die de nauwste band tussen de overeenkomst en het bevoegde gerecht verzekert. In een dergelijk geval blijkt de nauwste band meestal aanwezig te zijn op de plaats van hoofdlevering, welke levering op basis van economische criteria moet worden bepaald.
41
In dit verband staat het aan de aangezochte nationale rechter om gelet op de aan hem voorgelegde bewijsmiddelen zijn bevoegdheid te bepalen.
42
Indien niet kan worden bepaald wat de plaats van hoofdlevering is, heeft elk van de leveringsplaatsen een toereikende band van nabijheid met de feiten van het geding en, bijgevolg, een duidelijk aanknopingspunt voor de rechterlijke bevoegdheid. In een dergelijk geval kan de eiser de verweerder op basis van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje van verordening nr. 44/2001 voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze oproepen.
(…………..)
2.5
Uit het vorenstaande volgt dat de gemeenschapswetgever de rechterlijke bevoegdheid voor de geschillen betreffende alle verbintenissen uit een overeenkomst heeft willen centraliseren op de plaats van uitvoering en één bevoegde rechter voor alle vorderingen uit overeenkomst heeft willen bepalen. De bijzondere bevoegdheid vindt haar rechtvaardiging in beginsel in de wenselijkheid dat er een bijzonder nauwe band bestaat tussen de overeenkomst en het gerecht dat daarvan kennis moet nemen. Onder plaats van uitvoering moet in beginsel worden verstaan de plaats die de nauwste band tussen de overeenkomst en het bevoegde gerecht verzekert. In een dergelijk geval blijkt de nauwste band meestal aanwezig te zijn op de plaats van hoofdlevering, welke levering op basis van economische criteria moet worden bepaald.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] in zijn akte uitlating producties terecht gesteld dat op basis van de gegevens die Simba als productie 7 in het geding heeft gebracht, vastgesteld moet worden dat in economische zin ’s-Heerenhoek als de plaats van hoofdlevering dient te worden aangemerkt. Zoals [eiser] in de akte uitlating producties stelt, zijn drie bestellingen in ’s-Heerenhoek uitgevoerd met een totaalwaarde van
€ 61.200,--. De overige bestellingen zijn volgens de door Simba overgelegde documenten afgeleverd in Emmeloord, Sexbierum, ’s-Gravenpolder en Zwaagdijk-Oost, maar de economische waarde van deze bestellingen ligt aanzienlijk onder de waarde van de bestellingen te ’s-Heerenhoek die om die reden als plaats van hoofdlevering dient te worden aangemerkt. De rechtbank laat in het midden de juistheid van het vermoeden van [eiser] dat er in Zwaagdijk-Oost in het geheel geen leveringen hebben plaatsgevonden en dat de daarop betrekking hebbende pro forma-facturen pas (veel) later zijn opgesteld om de indruk te wekken dat dit wel het geval was.
Hieruit volgt dat de rechtbank relatief onbevoegd is om van de vorderingen van Simba kennis te nemen en dat de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant dient te worden verwezen.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
3.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, afdeling civiel.
3.4
draagt de griffier op om de stukken toe te zenden aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, afdeling civiel.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2018. [1]

Voetnoten

1.type: HP