ECLI:NL:RBNHO:2018:10233

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5369
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar WIA-uitkering. Eiseres, die eerder werkzaam was als verkoopmedewerkster, had zich op 7 mei 2015 ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door de verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, werd eiseres met ingang van 4 mei 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Echter, na een herbeoordeling door de verzekeringsarts B&B op 29 augustus 2017, werd geconcludeerd dat eiseres voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering.

Eiseres heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de verzekeringsarts B&B haar belastbaarheid onjuist had vastgesteld. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts B&B de relevante medische gegevens had meegenomen in zijn beoordeling en dat er geen aanleiding was om de conclusies van de arbeidsdeskundige te betwisten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/5369

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. Goudkade),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L.C. Husman).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 4 mei 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
Bij besluit van 27 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en haar WIA-uitkering met ingang van 4 mei 2017 beëindigd omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2018. Eiseres is samen met haar partner en gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als verkoopmedewerkster. Zij is op 7 mei 2015 uitgevallen vanwege lichamelijke en psychische klachten. Na einde wachttijd is zij op 28 maart 2017 gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts in het kader van de WIA-beoordeling. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat bij eiseres sprake is van een paniekstoornis met agorafobie (pleinvrees) die gedeeltelijk tot geheel in remissie is. Daarnaast heeft eiseres fibromyalgie en artrose. Volgens de verzekeringsarts is het aannemelijk dat zij als gevolg van haar lichamelijke problematiek beperkingen ervaart ten aanzien van zware fysieke belastingen. Wat betreft de aard en de ernst van de psychische problematiek kan volgens de verzekeringsarts, op basis van het verloop, de gegevens van de curatieve sector en zijn eigen bevindingen, niet gesteld worden dat sprake is van een dusdanig(e) ziekte/gebrek dat eiseres hierdoor helemaal geen mogelijkheden meer zou hebben in het persoonlijke en sociale functioneren. De verzekeringsarts heeft naar aanleiding van zijn onderzoeksbevindingen reden gezien om niet geheel aan te sluiten bij de belastbaarheid die is vastgesteld door de bedrijfsarts en de conclusies van het belastbaarheidsonderzoek Polikliniek Mens en Arbeid (PMA). De verzekeringsarts heeft beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 12 april 2017 opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen.
1.2.
De arbeidsdeskundige heeft eiseres in zijn rapport van 3 mei 2017 ongeschikt geacht voor de maatgevende arbeid, haar maatmanloon berekend, vier voor haar geschikt geachte functies geduid, de theoretische restverdiencapaciteit vastgesteld en geconcludeerd dat eiseres per 4 mei 2017 voor 39,45% arbeidsongeschikt is.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres met ingang van 4 mei 2017 een WIA-uitkering toegekend. Zij heeft tot en met 3 juli 2019 recht op een WGA-loongerelateerde uitkering. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.1
Eiseres is op 29 augustus 2017 onderzocht door de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B). Zij heeft hierbij onder meer aangegeven dat zij zich meer beperkt acht. De verzekeringsarts B&B heeft aanleiding gezien om de FML van 12 april 2017 aan te passen. Eiseres heeft cervicale spondylose (nek) en manuale artrose. De andere lichamelijke pijnklachten kunnen niet alleen worden verklaard uit deze diagnoses. De overige lichamelijke klachten zijn daarom toe te schrijven aan de fibromyalgie. Daarin spelen volgens de verzekeringsarts B&B ook oorzakelijke en onderhoudende factoren een rol, zoals de langdurige stress die eiseres heeft. De verzekeringsarts B&B heeft beperkingen in de FML opgenomen die rekening houden met de afgenomen inspanningstolerantie en beperkingen aan de nek en rug. Eiseres is aanvullend/meer beperkt geacht in het tillen of dragen, zitten, zitten tijdens werk (als vertreden mogelijk is dan is er geen beperking) en boven schouderhoogte actief zijn. Ten aanzien van de psychische klachten heeft de verzekeringsarts B&B eiseres aanvullend beperkt geacht in het omgaan met conflicten en bepaald dat zij is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. Eiseres heeft een angststoornis die deels in remissie is. De angst- en paniekaanvallen zijn in frequentie afgenomen. Er zijn geen aanwijzingen voor een cognitief defect of psychiatrische stoornissen. Defecten ten aanzien van de aandacht en geheugen konden niet worden geobjectiveerd, aldus de verzekeringsarts B&B. Van een urenbeperking en duurzaamheid is geen sprake.
2.2
De arbeidsdeskundige B&B heeft de vier primair geduide functies geschikt geacht voor eiseres. Tevens heeft hij een vijfde functie geduid. Eiseres wordt geschikt geacht voor de functies van samensteller elektronische apparatuur/wikkelaar, productiemedewerker industrie, medewerker intern transport, machinaal metaalbewerker en medewerker tuinbouw. Haar arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 8,21%.
2.3
Verweerder heeft, nadat eiseres in de gelegenheid is gesteld om haar bezwaren tegen het voorgenomen besluit kenbaar te maken, haar bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft met ingang van 4 mei 2017 geen recht meer op een WIA-uitkering omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De WIA-uitkering wordt op grond van artikel 56, tweede lid, van de WIA doorbetaald tot het einde van de loongerelateerde uitkering, te weten 3 juli 2019.
3. In beroep voert eiseres, onder verwijzing naar de door haar overgelegde rapportage van de verzekeringsarts en medisch adviseur [naam] van 30 november 2017, dat de verzekeringsarts B&B haar belastbaarheid onjuist heeft vastgesteld. Daaruit is volgens eiseres gebleken dat zij ook ten aanzien van hoofdbewegingen maken, de knijp- en grijpkracht en schroefbewegingen maken met hand en arm beperkt is. Voor een beperking ten aanzien van hoofdbewegingen maken bestaat aanleiding omdat de verzekeringsarts B&B ook bij lichamelijk onderzoek een alzijdige verminderde beweeglijkheid van de halswervelkolom heeft beschreven. Eveneens heeft de verzekeringsarts B&B beschreven dat eiseres een matige kracht ontwikkelde ten aanzien van knijpen, pro/supinatie (ofwel schroefbewegingen maken met hand en arm) en duwen en trekken, en dat dit waarschijnlijk het gevolg is van artrose in de handen. Eiseres begrijpt gezien het voorgaande niet waarom er niet meer beperkingen zijn aangenomen.
4. Bij rapportage van 22 december 2017 heeft de verzekeringsarts B&B gereageerd op de beroepsgronden van eiseres.
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. Het bestreden besluit berust op rapporten die aan verweerder zijn uitgebracht door verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Eiseres betwist de juistheid van de in die rapporten getrokken conclusies. De rechtbank moet dan ook beoordelen of deze rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, of de conclusies in overeenstemming zijn met de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en of er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd, een anamnese afgenomen, de informatie van de behandelend sector in de beoordeling betrokken en eiseres zowel psychisch als lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts B&B heeft eveneens de dossiergegevens bestudeerd, eiseres op de hoorzitting gehoord en haar psychisch en lichamelijk onderzocht en de informatie van de behandelend sector, waaronder die van de huisarts, orthopeed, psychiater en het belastbaarheidonderzoek PMA in de beoordeling betrokken.
5.3
Ten aanzien van de juistheid en volledigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd nader toegelicht dat de verzekeringsarts B&B zo moet worden begrepen dat het hebben van verminderde knijp-, pro/supinatie-, trek- en duwkracht alsmede een beperkte beweeglijkheid aan de rug en nek, nog niet hoeft te betekenen dat bepaalde normaalwaarden in de FML daadwerkelijk worden overschreden. Na deze uitleg begrijpt de rechtbank de verzekeringsarts B&B zo dat er, hoewel er aan de armen en handen geen neurologische afwijkingen, geen (zenuw)prikkeling, geen veranderde motoriek aan handen en vingers, en geen uitvalverschijnselen zijn gevonden, hij toch aanleiding heeft gezien om enkele beperkingen in de FML op te nemen omdat eiseres bij herhaling matig kracht zette. Uit de motivering van de verzekeringsarts B&B in zijn rapportages maakt de rechtbank op dat het feit dat eiseres bij herhaling matig kracht zette, voor hem aanleiding was om (in ieder geval) geen zware fysieke inspanningen te vragen (zoals hanteren van zware voorwerpen, tillen/dragen, duwen/trekken en klimmen), maar dat dit in het geval van eiseres niet betekent dat de normaalwaarden knijp-, grijp- en pro/supinatiekracht worden overschreden. Bij onderzoek bleek bovendien dat er geen afwijkingen zijn aangaande het hanteren van lichte voorwerpen.
De verzekeringsarts B&B heeft geen aanwijzingen gezien dat eiseres in normale omstandigheden niet tot normale activiteiten dienaangaande in staat is.
Hetzelfde geldt volgens hem ten aanzien van de alzijdig verminderde beweeglijkheid van de cervicale wervelkolom. Bij lichamelijk onderzoek werd door de verzekeringsarts B&B pas in de uiterste stand verminderde beweeglijkheid van de halswervelkolom gezien. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts B&B gezien het voorgaande volgen. Zij ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsarts B&B eiseres meer beperkt had moeten achten.
6. Het ter zitting door eiseres ingenomen standpunt dat zij niet in staat is om acht uur per dag te werken omdat zij behoefte heeft aan één tot twee uur rust per dag, slaagt niet. Deze stelling is door eiseres niet met medische stukken onderbouwd.
7. Nu de arbeidsdeskundige B&B bij het duiden van de functies is uitgegaan van een juiste FML, ziet de rechtbank geen aanleiding om de arbeidsdeskundige beoordeling voor onjuist te houden.
8. De rechtbank concludeert dat verweerder de WIA-uitkering terecht met ingang van 4 mei 2017 heeft beëindigd.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Pronk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.