ECLI:NL:RBNHO:2018:10238
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verrekening van uitbetaalde vakantiedagen met WW-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de verrekening van uitbetaalde vakantiedagen met de Werkloosheidswet (WW) uitkering. Eiser ontving sinds november 2015 een WW-uitkering en werkte via een uitzendbureau. In februari 2017 ontving hij een uitbetaling van niet opgenomen vakantiedagen, wat leidde tot een herziening van zijn WW-uitkering door verweerder. Verweerder vorderde een te veel betaalde uitkering van € 1.065,95 terug, omdat de inkomsten van eiser in die maand hoger waren dan 85% van het maandloon voor de WW. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij onterecht in deze situatie was beland, omdat hij dacht dat zijn vakantiedagen door zijn nieuwe werkgever zouden worden overgenomen.
De rechtbank oordeelde dat de nabetaling van vakantiedagen als inkomen uit arbeid moest worden aangemerkt en dat verweerder terecht had vastgesteld dat het inkomen van eiser in februari 2017 hoger was dan 87,5% van zijn maandloon. De rechtbank concludeerde dat verweerder de WW-uitkering terecht had herzien en de terugvordering gerechtvaardigd was. Hoewel de rechtbank vaststelde dat het bestreden besluit op een onjuiste wettelijke grondslag berustte, werd deze schending gepasseerd omdat eiser niet benadeeld was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar droeg verweerder wel op het griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.