ECLI:NL:RBNHO:2018:10241
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de opvolging van dienstbetrekkingen in het kader van de Ziektewet en de vaststelling van het dagloon
Op 17 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de vaststelling van het dagloon waarop het ziekengeld van de eiser is gebaseerd. Eiser had in de periode van 22 augustus 2016 tot en met 19 maart 2017 verschillende dienstbetrekkingen bij een uitzendbureau. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van elkaar opvolgende dienstbetrekkingen, zoals vereist in artikel 12c, derde lid, van het Dagloonbesluit. Eiser stelde dat zijn dagloon gebaseerd moest worden op het loon vanaf 19 december 2016, terwijl verweerder betoogde dat er geen sprake was van opvolgende dienstbetrekkingen omdat eiser in de tussenliggende periode niet in dienst was.
Tijdens de zitting op 6 maart 2018 werd duidelijk dat verweerder informatie had overgelegd die aantoonde dat er sprake was van één inkomstenverhouding. De rechtbank oordeelde dat, ondanks een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, eiser niet in zijn belangen was geschaad, omdat hij op de aanvullende motivering had kunnen reageren. De rechtbank concludeerde dat eiser binnen zes maanden na het einde van zijn eerste uitzendovereenkomst weer een nieuwe overeenkomst was aangegaan met dezelfde werkgever, wat betekent dat er sprake was van opvolgende dienstbetrekkingen. De rechtbank verwierp de beroepsgrond van eiser die verwees naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, omdat de omstandigheden in die zaak niet vergelijkbaar waren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.