ECLI:NL:RBNHO:2018:10249

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
15/973700-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie gericht op (gewoonte)witwassen met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 27 november 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk (gewoonte)witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn bedrijfsruimte ter beschikking had gesteld aan leden van de organisatie en grote sommen crimineel geld had gewisseld en in bewaring had gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden. Hierdoor werd geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk als deelnemer aan de criminele organisatie kon worden aangemerkt, ondanks zijn verweer dat hij enkel als vriend handelde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, waaronder afpersing en bedreiging, omdat hiervoor onvoldoende bewijs was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/973700-13 (P)
Uitspraakdatum: 27 november 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18 november 2014, 2 december 2014 en 13 november 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [woonadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Plooij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S. Franken, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 oktober 2009 tot en met 27 mei 2013
te Amersfoort en/of Rijnsburg en/of Hilversum en/of Amsterdam en/of Huizen en/of Beverwijk en/of (elders) in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- ( een gewoonte maken van het plegen van) witwassen, en/of
- valsheid in geschrift, en/of
- een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden of bevorderen door te trachten een ander te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen of uit te lokken, en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, en/of door te trachten zich of een ander gelegenheid, middelen of
inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen, en/of door voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, en/of
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A en/of onder B en/of onder C van de Opiumwet gegeven verbod, en/of
- afpersing en/of
- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, en/of
- ( zware) mishandeling en/of
- een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht hetzij tegen die ander hetzij tegen derden, wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, en/of
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. In de visie van het Openbaar Ministerie was het oogmerk van de criminele organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen voornamelijk gericht op het plegen van (gewoonte)witwassen. Daarnaast kan naar de mening van de officier van justitie op basis van het dossier zoals dat aan de rechtbank ter beschikking is gesteld, bewezen worden verklaard dat de criminele organisatie als oogmerk had het plegen van afpersing, bedreiging, (zware) mishandeling en dwang en verboden wapenbezit.
De tenlastelegging vermeldt voorts als oogmerk van de criminele organisatie het plegen van valsheid in geschrift en van misdrijven als bedoeld in artikel 2 en 10a van de Opiumwet. Hiervoor bevat het dossier echter naar de mening van de officier van justitie onvoldoende bewijs, zodat verdachte van die onderdelen van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het oogmerk van – kort gezegd – verboden wapenbezit, heeft de officier van justitie gelet op het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 juni 2017 inzake [medeverdachte 1] laten vallen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit. De raadsman heeft daartoe verwezen naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 juni 2017, waarbij medeverdachte [medeverdachte 3] van een gelijkluidende tenlastelegging is vrijgesproken. De vriendschap van verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] , zijn wetenschap van diens criminele verleden en het incidenteel wisselen en bewaren van geld voor [medeverdachte 1] , maken verdachte niet tot een deelnemer aan de ten laste gelegde criminele organisatie. Verdachte heeft weliswaar langer dan [medeverdachte 3] contact gehouden met [medeverdachte 1] , maar dat maakt niet dat de positie van verdachte anders moet worden beoordeeld dan die van [medeverdachte 3] .
Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit komt dient het bewezenverklaarde oogmerk van de criminele organisatie te worden beperkt tot (gewoonte)witwassen. Met betrekking tot het in de tenlastelegging vermelde oogmerk gericht op valsheid in geschrift, Opiumwetdelicten en het voorhanden hebben van wapens sluit de raadsman zich aan bij het standpunt van de officier van justitie. Wat betreft het oogmerk gericht op het plegen van afpersing, bedreiging, mishandeling en dwang geldt, aldus de raadsman, dat de gewelddadige elementen in het dossier zijn te beschouwen als uitvloeisels van privékwesties van de medeverdachten of kwesties uit een verder verleden. Dat zijn geen delicten geweest die binnen het verband van een organisatie zijn begaan, aldus nog steeds de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Juridisch kader
Volgens vaste rechtspraak moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden verstaan: een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur, dat het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat komt vast te staan dat verdachte heeft samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Evenmin is daartoe vereist dat verdachte aan de beoogde misdrijven of besluitvorming daarover heeft meegedaan. Het gaat niet om betrokkenheid bij een bepaald misdrijf, maar om betrokkenheid bij de organisatie.
Wel is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoorde. Daarnaast moet hij minimaal een aandeel hebben gehad in die gedragingen die strekken tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie of met die verwezenlijking rechtstreeks verband houden, dan wel deze gedragingen hebben ondersteund. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Criminele organisatie
Het gerechtshof te Amsterdam heeft in zijn thans onherroepelijk arrest van 22 juni 2017 in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] vastgesteld dat tussen minst genomen [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] een samenwerkingsverband heeft bestaan als hiervoor omschreven, dat was gericht op het plegen van misdrijven, waaronder in ieder geval (gewoonte)witwassen. Deze vaststelling dat sprake was van een criminele organisatie, neemt de rechtbank tot uitgangspunt bij de beoordeling van de tenlastelegging.
Deelneming
Vervolgens ligt de vraag voor of verdachte op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden aangemerkt als deelnemer aan deze criminele organisatie.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft naar eigen zeggen [medeverdachte 1] in 2010 leren kennen als klant van zijn, verdachtes, horlogehandel [bedrijfsnaam] , die was gevestigd op de [bedrijfsadres] . Uit een gedeelde passie voor horloges is een vriendschapsband tussen beiden ontstaan. [medeverdachte 2] kwam met [medeverdachte 1] mee naar [bedrijfsnaam] en ook met hem is verdachte bevriend geraakt.
In de bedrijfsruimte van [bedrijfsnaam] zijn gedurende langere tijd gesprekken heimelijk door de politie opgenomen. Uit deze zogeheten OVC-gesprekken (Opnemen Vertrouwelijke Communicatie), zoals weergegeven in de bijlage bij dit vonnis, en uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 november 2018, blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , al dan niet tezamen, zeer regelmatig, ook buiten kantooruren, aanwezig waren in het kantoor van verdachte. Ook andere personen, die in het criminele milieu figureren, bezochten het kantoor wanneer [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] daar waren. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voelden zich, gelet op de inhoud en toon van de gesprekken, kennelijk volledig thuis en op hun gemak in het bedrijf van verdachte en spraken in diens aanwezigheid onbekommerd over criminaliteit-gerelateerde zaken uit het heden en verleden. Hieruit rijst een beeld op van verdachte als vertrouweling van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Voorts blijkt uit OVC-gesprekken en uit de verklaring van verdachte op de zitting dat hij met name met [medeverdachte 1] zaken deed met betrekking tot (kostbare) horloges. Dit betrof zowel de verkoop als inkoop. De met deze handel gepaard gaande betalingen vonden plaats in contanten en de transacties werden niet verantwoord in de bedrijfsadministratie. In de woning van [medeverdachte 4] , neef en medewerker van verdachte, zijn garantiepapieren aangetroffen van horloges die bij respectievelijk [medeverdachte 1] , diens vriendin en [medeverdachte 2] zijn aangetroffen tijdens doorzoekingen. Door aldus te handelen werden de werkelijke eigendomsverhoudingen verhuld.
Verdachte was op de hoogte van het criminele CV van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . ‘Het is zeker dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] boeven zijn. Dat staat vast’, aldus verdachte ter zitting. Op 29 oktober 2011 nam verdachte op de [bedrijfsadres] deel aan een gesprek met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , waarbij [medeverdachte 1] uit de doeken deed hoe hij vroeger juweliers overviel en welke grote bedragen dat opleverde. In andere gesprekken sprak [medeverdachte 1] tegenover verdachte over grote geldsommen die hij bij andere personen had ondergebracht. Ook ging het herhaaldelijk over grote uitgaven die [medeverdachte 1] deed (zoals vakanties, de luxueuze inrichting van een appartement). Dit terwijl verdachte wist, of minst genomen kon weten, dat [medeverdachte 1] geen legale bron van inkomsten had. Het kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte wist dat het geld waarover [medeverdachte 1] beschikte van misdrijf afkomstig was.
Daarnaast heeft verdachte blijkens de OVC-gesprekken en zijn eigen verklaring ter zitting meerdere malen grote contante geldbedragen voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] omgewisseld in andere coupures of in bewaring genomen.
Verdachte heeft niet ontkend dat hij met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in horloges heeft gehandeld, noch dat hij geldbedragen voor hen heeft gewisseld. Ook heeft hij toegegeven dat zijn kantoor als een soort ‘clubhuis’ heeft gefungeerd voor de medeverdachten en hun entourage. Verdachte plaatst deze gedragingen echter in de sleutel van zijn vriendschap met de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en ziet zichzelf niet als deelnemer aan een criminele organisatie.
De rechtbank duidt op grond van het vorenstaande en de inhoud van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, de rol die verdachte heeft gespeeld wel degelijk als deelnemer aan een organisatie die als oogmerk heeft het plegen van misdrijven, in casu (gewoonte)witwassen. Door – kort gezegd – zijn bedrijfsruimte aan de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter beschikking te stellen, contante geldbedragen met een criminele herkomst voor hen om te zetten in horloges, dan wel contante bedragen in bewaring te nemen en/of te wisselen heeft verdachte een aandeel gehad in gedragingen die strekten tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie of die met die verwezenlijking rechtstreeks verband hielden, dan wel heeft hij deze gedragingen ondersteund.
In het vorenstaande ligt tevens als oordeel van de rechtbank besloten dat de rol van verdachte anders moet worden gewaardeerd dan die van de in hoger beroep vrijgesproken medeverdachte [medeverdachte 3] .
Oogmerk van de criminele organisatie
Zoals gezegd, had de criminele organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen naar het oordeel van de rechtbank als oogmerk het plegen van (gewoonte)witwassen.
De tenlastelegging vermeldt nog een aantal andere (categorieën) van misdrijven waar het oogmerk van de criminele organisatie op gericht zou zijn geweest.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het oogmerk van de organisatie gericht was op het plegen van valsheid in geschrift, handelen in strijd met de artikelen 2 en 10a van de Opiumwet en verboden wapenbezit. Verdachte moet daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De resterende in de tenlastelegging genoemde misdrijven kunnen worden samengevat onder de noemer ‘geweldsmisdrijven’. De rechtbank overweegt daaromtrent dat de zaak van verdachte onderdeel uitmaakt van een groot onderzoek onder de naam Andes. Onderzoek Andes betreft een groot aantal verdachten en omvat een aanzienlijk aantal zaaksdossiers. De rechtbank heeft in de aanloop naar de zitting van de inhoudelijke behandeling op 13 november 2018 een afgesplitst dossier ontvangen, dat – naast enkele algemene onderdelen, persoonsdossiers en beslagdossiers – uitsluitend die zaaksdossiers omvat die zien op de verdenking ex artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (zaaksdossiers 1 en 15). De rechtbank beschikt niet over de zaaksdossiers die zien op geweldsdelicten.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier zoals dat aan haar is gepresenteerd onvoldoende blijkt dat de criminele organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen (mede) tot oogmerk heeft gehad het plegen van de misdrijven afpersing, bedreiging, (zware) mishandeling en dwang. Verdachte moet daarom ook van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Pleegperiode
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het begin van de pleegperiode moet worden gesteld op oktober 2011, wanneer de meeste van belang zijnde OVC-gesprekken beginnen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 27 mei 2013 te Amsterdam en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- (een gewoonte maken van het plegen van) witwassen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van 240 uur.
6.2
Standpunt van de verdediging
Voor het geval het tot strafoplegging komt, heeft de raadsman de rechtbank verzocht in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat dat desastreus zou zijn voor verdachtes gezin en bedrijf en de verbeteringen die hij in zijn bedrijfsvoering heeft aangebracht, teniet zou doen. Voorts ziet de raadsman geen toegevoegde waarde in oplegging – naast een voorwaardelijke gevangenisstraf en de ondervonden financiële consequenties van de vaststellingsovereenkomst die verdachte met de fiscus heeft gesloten – van een taakstraf. In de ogen van de raadsman zou moeten worden volstaan met een voorwaardelijke straf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende ruim anderhalf jaar deelgenomen aan een criminele organisatie, die zich op grote schaal bezig hield met het witwassen van aanzienlijke uit misdrijf verkregen geldbedragen. Verdachte heeft zijn onderneming ingezet om de criminele organisatie te faciliteren door onder meer zijn bedrijfsruimte, ook buiten de reguliere openingstijden, ter beschikking te stellen. Verder heeft verdachte grote sommen uit misdrijf verkregen geld in bewaring gehouden en gewisseld en heeft hij exclusieve horloges verhandeld ten behoeve van leden van de criminele organisatie. Verdachte heeft er daarbij zorg voor gedragen dat de leden van de criminele organisatie niet in zijn bedrijfsadministratie voorkwamen.
Witwassen is een ernstig feit, dat in belangrijke mate bijdraagt aan het in stand houden van criminaliteit. Het leidt er immers toe dat dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna de pleger van het misdrijf vrijelijk over het geld kan beschikken in de legale economie, zodat ‘misdaad loont’. Bovendien tast witwassen, zeker wanneer het zulke grote bedragen betreft als in de onderhavige zaak, de integriteit van het financiële en economische verkeer aan en heeft daarmee een ontwrichtende werking op de samenleving.
Verdachte heeft door zijn faciliterende rol een belangrijke bijdrage geleverd aan de witwaspraktijken van de criminele organisatie. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
In het voordeel van verdachte spreekt dat hij blijkens het op diens naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 september 2018, niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Gelet op de ernst van het feit, alsmede gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd en meer in het bijzonder de straffen die aan de medeverdachten in onderzoek Andes zijn opgelegd, acht de rechtbank in beginsel een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
De rechtbank stelt echter vast dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nadat het onderzoek ter terechtzitting op 2 december 2014 was geschorst, heeft het bijna vier jaar geduurd voordat de zaak opnieuw door het Openbaar Ministerie ter zitting is aangebracht. Deze termijnoverschrijding is naar het oordeel van de rechtbank van dien aard dat deze moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. De rechtbank zal daarom thans geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Verdachte heeft te kennen gegeven letterlijk en figuurlijk afstand te hebben genomen van de omgeving waarin het bewezen verklaarde feit heeft plaatsgevonden. Daar staat tegenover dat verdachte nog steeds zijn brood verdient in de voor criminele besmetting kwetsbare handel in dure horloges en dat hij nog steeds contact heeft met de overige leden van de criminele organisatie. In deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op te leggen, om verdachte ervan te weerhouden zich in de daaraan verbonden proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, alsmede uit oogpunt van generale preventie, niet kan worden volstaan met een louter voorwaardelijke strafoplegging. Verdachte moet naar het oordeel van de rechtbank ook ondervinden dat zijn gedragingen niet zonder consequenties kunnen blijven. De rechtbank zal verdachte daarom tevens een taakstraf opleggen, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 140 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

8.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan [medeverdachte 2] .
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
 Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) uren taakstraf,die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. M. Goedhuis-Visser en mr. E.M. ten Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 november 2018.
[
Bijlage: de bewijsmiddelen]