3.3.2Bewijsmotivering
Juridisch kader
Volgens vaste rechtspraak moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden verstaan: een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur, dat het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat komt vast te staan dat verdachte heeft samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Evenmin is daartoe vereist dat verdachte aan de beoogde misdrijven of besluitvorming daarover heeft meegedaan. Het gaat niet om betrokkenheid bij een bepaald misdrijf, maar om betrokkenheid bij de organisatie.
Wel is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoorde. Daarnaast moet hij minimaal een aandeel hebben gehad in die gedragingen die strekken tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie of met die verwezenlijking rechtstreeks verband houden, dan wel deze gedragingen hebben ondersteund. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Criminele organisatie
Het gerechtshof te Amsterdam heeft in zijn thans onherroepelijk arrest van 22 juni 2017 in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] vastgesteld dat tussen minst genomen [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] een samenwerkingsverband heeft bestaan als hiervoor omschreven, dat was gericht op het plegen van misdrijven, waaronder in ieder geval (gewoonte)witwassen. Deze vaststelling dat sprake was van een criminele organisatie, neemt de rechtbank tot uitgangspunt bij de beoordeling van de tenlastelegging.
Deelneming
Vervolgens ligt de vraag voor of verdachte op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden aangemerkt als deelnemer aan deze criminele organisatie.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft naar eigen zeggen [medeverdachte 1] in 2010 leren kennen als klant van zijn, verdachtes, horlogehandel [bedrijfsnaam] , die was gevestigd op de [bedrijfsadres] . Uit een gedeelde passie voor horloges is een vriendschapsband tussen beiden ontstaan. [medeverdachte 2] kwam met [medeverdachte 1] mee naar [bedrijfsnaam] en ook met hem is verdachte bevriend geraakt.
In de bedrijfsruimte van [bedrijfsnaam] zijn gedurende langere tijd gesprekken heimelijk door de politie opgenomen. Uit deze zogeheten OVC-gesprekken (Opnemen Vertrouwelijke Communicatie), zoals weergegeven in de bijlage bij dit vonnis, en uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 november 2018, blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , al dan niet tezamen, zeer regelmatig, ook buiten kantooruren, aanwezig waren in het kantoor van verdachte. Ook andere personen, die in het criminele milieu figureren, bezochten het kantoor wanneer [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] daar waren. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voelden zich, gelet op de inhoud en toon van de gesprekken, kennelijk volledig thuis en op hun gemak in het bedrijf van verdachte en spraken in diens aanwezigheid onbekommerd over criminaliteit-gerelateerde zaken uit het heden en verleden. Hieruit rijst een beeld op van verdachte als vertrouweling van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Voorts blijkt uit OVC-gesprekken en uit de verklaring van verdachte op de zitting dat hij met name met [medeverdachte 1] zaken deed met betrekking tot (kostbare) horloges. Dit betrof zowel de verkoop als inkoop. De met deze handel gepaard gaande betalingen vonden plaats in contanten en de transacties werden niet verantwoord in de bedrijfsadministratie. In de woning van [medeverdachte 4] , neef en medewerker van verdachte, zijn garantiepapieren aangetroffen van horloges die bij respectievelijk [medeverdachte 1] , diens vriendin en [medeverdachte 2] zijn aangetroffen tijdens doorzoekingen. Door aldus te handelen werden de werkelijke eigendomsverhoudingen verhuld.
Verdachte was op de hoogte van het criminele CV van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . ‘Het is zeker dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] boeven zijn. Dat staat vast’, aldus verdachte ter zitting. Op 29 oktober 2011 nam verdachte op de [bedrijfsadres] deel aan een gesprek met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , waarbij [medeverdachte 1] uit de doeken deed hoe hij vroeger juweliers overviel en welke grote bedragen dat opleverde. In andere gesprekken sprak [medeverdachte 1] tegenover verdachte over grote geldsommen die hij bij andere personen had ondergebracht. Ook ging het herhaaldelijk over grote uitgaven die [medeverdachte 1] deed (zoals vakanties, de luxueuze inrichting van een appartement). Dit terwijl verdachte wist, of minst genomen kon weten, dat [medeverdachte 1] geen legale bron van inkomsten had. Het kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte wist dat het geld waarover [medeverdachte 1] beschikte van misdrijf afkomstig was.
Daarnaast heeft verdachte blijkens de OVC-gesprekken en zijn eigen verklaring ter zitting meerdere malen grote contante geldbedragen voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] omgewisseld in andere coupures of in bewaring genomen.
Verdachte heeft niet ontkend dat hij met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in horloges heeft gehandeld, noch dat hij geldbedragen voor hen heeft gewisseld. Ook heeft hij toegegeven dat zijn kantoor als een soort ‘clubhuis’ heeft gefungeerd voor de medeverdachten en hun entourage. Verdachte plaatst deze gedragingen echter in de sleutel van zijn vriendschap met de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en ziet zichzelf niet als deelnemer aan een criminele organisatie.
De rechtbank duidt op grond van het vorenstaande en de inhoud van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, de rol die verdachte heeft gespeeld wel degelijk als deelnemer aan een organisatie die als oogmerk heeft het plegen van misdrijven, in casu (gewoonte)witwassen. Door – kort gezegd – zijn bedrijfsruimte aan de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter beschikking te stellen, contante geldbedragen met een criminele herkomst voor hen om te zetten in horloges, dan wel contante bedragen in bewaring te nemen en/of te wisselen heeft verdachte een aandeel gehad in gedragingen die strekten tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie of die met die verwezenlijking rechtstreeks verband hielden, dan wel heeft hij deze gedragingen ondersteund.
In het vorenstaande ligt tevens als oordeel van de rechtbank besloten dat de rol van verdachte anders moet worden gewaardeerd dan die van de in hoger beroep vrijgesproken medeverdachte [medeverdachte 3] .
Oogmerk van de criminele organisatie
Zoals gezegd, had de criminele organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen naar het oordeel van de rechtbank als oogmerk het plegen van (gewoonte)witwassen.
De tenlastelegging vermeldt nog een aantal andere (categorieën) van misdrijven waar het oogmerk van de criminele organisatie op gericht zou zijn geweest.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het oogmerk van de organisatie gericht was op het plegen van valsheid in geschrift, handelen in strijd met de artikelen 2 en 10a van de Opiumwet en verboden wapenbezit. Verdachte moet daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De resterende in de tenlastelegging genoemde misdrijven kunnen worden samengevat onder de noemer ‘geweldsmisdrijven’. De rechtbank overweegt daaromtrent dat de zaak van verdachte onderdeel uitmaakt van een groot onderzoek onder de naam Andes. Onderzoek Andes betreft een groot aantal verdachten en omvat een aanzienlijk aantal zaaksdossiers. De rechtbank heeft in de aanloop naar de zitting van de inhoudelijke behandeling op 13 november 2018 een afgesplitst dossier ontvangen, dat – naast enkele algemene onderdelen, persoonsdossiers en beslagdossiers – uitsluitend die zaaksdossiers omvat die zien op de verdenking ex artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (zaaksdossiers 1 en 15). De rechtbank beschikt niet over de zaaksdossiers die zien op geweldsdelicten.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier zoals dat aan haar is gepresenteerd onvoldoende blijkt dat de criminele organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen (mede) tot oogmerk heeft gehad het plegen van de misdrijven afpersing, bedreiging, (zware) mishandeling en dwang. Verdachte moet daarom ook van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Pleegperiode
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het begin van de pleegperiode moet worden gesteld op oktober 2011, wanneer de meeste van belang zijnde OVC-gesprekken beginnen.