ECLI:NL:RBNHO:2018:10298

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
17/2582 en 17/4641
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C. Terwiel - Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom en niet-ontvankelijkheid van beroep inzake omgevingsrechtelijke besluiten

Op 5 februari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaken HAA 17/2582 en HAA 17/4641, waarbij eiser, vertegenwoordigd door ing. F. Zomers, in beroep ging tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan eiser was opgelegd op 7 januari 2015, waarin hem werd gelast de bewoning van een loods op zijn perceel te staken en terug te brengen in vergunde staat. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de gemeente, maar deze werden ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang meer had, aangezien hij het perceel had verkocht en geen dwangsommen waren verbeurd. De rechtbank concludeerde dat het beroep inzake HAA 17/2582 ongegrond was en het beroep inzake HAA 17/4641 niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang en de rol van de bestuursrechter in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 17/2582 en HAA 17/4641

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2018 in de zaken tussen

[eiser], te [woonplaats 1] , eiser
(gemachtigde: ing. F. Zomers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder
(gemachtigde: mr. P.J.M. Hink).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] , te [woonplaats 2]

(gemachtigde: mr. J.V. van Groningen)

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2015 heeft verweerder aan eiser onder oplegging van dwangsommen gelast vóór 22 mei 2015 de bewoning van de loods op het perceel [perceel 1] te staken en gestaakt te houden en de loods in zijn vergunde staat terug te brengen, waarbij hij minimaal één van de aangebrachte voorzieningen, zoals de douche, het toilet of de keuken inclusief bijbehorend leidingwerk, en alle slaapgelegenheden moet verwijderen en verwijderd houden.
Bij besluit van 14 juli 2015 heeft verweerder het door eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2015 (zaaknummers HAA 15/3691en HAA 15/3692) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2748, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) de aangevallen uitspraak bevestigd en de voorlopige voorziening getroffen dat de begunstigingstermijn wordt verlengd met zes weken met ingang van de dag van verzending van die uitspraak.
HAA 17/2582
Bij brief van 24 oktober 2016 heeft eiser verzocht om herziening/herroeping van het besluit van 7 januari 2015.
Bij besluit van 3 november 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen. Verweerder heeft daarnaast de begunstigingstermijn verlengd tot 22 februari 2017.
Bij besluit van 4 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
HAA 17/4641
Bij brief van 12 februari 2017 heeft eiser verweerder verzocht om herroeping/intrekking van het besluit van 7 januari 2015.
Bij brief van 17 februari 2017 heeft eiser (nogmaals) verzocht om herroeping/intrekking van het besluit van 7 januari 2015. Daarnaast vraagt eiser verweerder vrijstelling te verlenen van het verbod tot gebruik van gebouwen ten behoeve van woondoeleinden op grond van artikel 30, vijfde lid, onder a, van het (vervallen) bestemmingsplan Aagtdorp.
Bij besluit van 30 maart 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder eisers verzoeken afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2017 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Voor beide procedures
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten op 29 mei 2017 respectievelijk 10 oktober 2017 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partijen zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1. Op het perceel [perceel 7] was een agrarisch bedrijf gelegen/gevestigd. De agrarische bedrijfsvoering is gestaakt en het perceel is kadastraal gesplitst in de percelen [perceel 7] , [perceel 3] , [perceel 1] , [perceel 5] en [perceel 6] . Eiser was sinds 2010 woonachtig aan de [perceel 1] . Op 23 december 2016 is eiser als verkoper een overeenkomst van koop en verkoop aangegaan ten aanzien van het perceel [perceel 1] met opstallen. Op 25 juli 2017 is het verkochte geleverd.
Eiser heeft vóór het verstrijken van de begunstigingstermijn op 22 februari 2017 de overtreding waarop de last onder dwangsom zag beëindigd. Er zijn geen dwangsommen verbeurd. Eiser is inmiddels woonachtig op het adres [adres] .
HAA 17/2582
2. Bij brief van 24 oktober 2016 heeft eiser verzocht om herziening/herroeping van het besluit van 7 januari 2015, om verlenging van de begunstigingstermijn en om de situatie met een onderbouwing van het bureau RBOi aan de commissie bestemmingsplannen voor te leggen en het advies van de commissie in de heroverweging te laten meewegen.
3. Verweerder heeft bij primair besluit I de begunstigingstermijn verlengd tot 22 februari 2017 en de verzoeken voor het overige afgewezen. Bij bestreden besluit I heeft verweerder het hiertegen door eiser ingediende bezwaarschrift voor zover gericht tegen de verlenging van de begunstigingstermijn en op het staken van de bewoning en de verwijdering van een in het besluit van 7 januari 2015 genoemde voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en voor zover gericht tegen het gestaakt houden van de bewoning en het verwijderd houden van de genoemde voorziening ongegrond verklaard. Ten aanzien van dit laatste heeft verweerder overwogen dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de beoordeling van de klachten van eiser door de rechter in hoogste instantie en dat er geen aanleiding bestaat het juridische debat hierover te heropenen.
4. De rechtbank stelt voorop dat eiser ten tijde van het indienen van het beroep, 29 mei 2017, belanghebbende was als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat hij destijds eigenaar van het perceel [perceel 1] was. Eiser is inmiddels evenwel verhuisd en heeft het perceel [perceel 1] verkocht. De rechtbank ziet zich derhalve ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser thans nog procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep.
5. Volgens vaste rechtspraak is de bestuursrechter alleen tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen, indien het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor betrokkene feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BE9272). Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) processueel belang.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser thans geen eigenaar meer is van het perceel [perceel 1] . Daarenboven zijn de overtredingen op het perceel [perceel 1] ongedaan gemaakt en zijn door eiser geen dwangsommen verbeurd.
7. Desgevraagd heeft eiser ter zitting aangegeven dat hij schade heeft geleden door de besluitvorming van verweerder. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat mede door de opgelegde dwangsommen die zijn geregistreerd bij het Bureau Krediet Registratie hij geen hypotheek heeft kunnen krijgen voor de aanschaf van een nieuwe woning en hij ook problemen ondervindt bij het huren van een huis waardoor hij nu genoodzaakt is om in een te duur huurhuis te wonen.
Daarnaast heeft hij zich bij de levering van de onroerende zaak [perceel 1] verplicht tot een inspanningsverplichting ten aanzien van de (lopende) procedures in relatie tot [perceel 1] .
8. Ten aanzien van het procesbelang inzake het bestreden besluit voor zover dit ziet op [perceel 1] vindt de rechtbank het niet onaannemelijk dat eiser door de besluitvorming van verweerder schade heeft geleden. Daarnaast is ten aanzien van het perceel [perceel 1] in de akte van levering(en) een inspanningsverplichting opgenomen wat betreft de te voeren procedures met betrekking tot [perceel 1] .
De rechtbank is derhalve van oordeel dat er sprake is van procesbelang voor zover het bestreden besluit hierop betrekking heeft. Het beroep zal dan ook inhoudelijk worden behandeld.
9. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder eisers verzoek om herziening/herroeping van het handhavingsbesluit van 7 januari 2015 heeft kunnen afwijzen.
10.1
Voor beantwoording van deze vraag is de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2748, relevant. Zoals deze rechtbank heeft geoordeeld in de uitspraak in de zaak met nummer HAA 16/5665 moet op grond van voornoemde uitspraak van de Afdeling als vaststaand worden aangenomen dat de loods op het perceel [perceel 1] een bijgebouw is.
10.2
Aangezien het ingevolge artikel 20, twaalfde lid, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan niet is toegestaan een bijgebouw te gebruiken voor bewoning, is het gebruik van de loods, zoals de Afdeling de uitspraak van 19 oktober 2016 ook al heeft geoordeeld, in strijd met de bestemming.
11. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Een herzieningsverzoek kan niet worden aangewend om alsnog de in een rechterlijke uitspraak gegeven oordelen ter discussie te stellen.
12. Gelet op het hiervoor overwogene kan het verzoek om herziening niet worden ingewilligd.
HAA 17/4641
13. Bij brief van 12 februari 2017 heeft eiser verweerder verzocht om herroeping/intrekking van het besluit van 7 januari 2015.
Bij brief van 17 februari 2017 heeft eiser (nogmaals) verzocht om herroeping/intrekking van het besluit van 7 januari 2015. Daarnaast vraagt eiser verweerder vrijstelling te verlenen van het verbod tot gebruik van gebouwen ten behoeve van woondoeleinden op grond van artikel 30, vijfde lid, onder a, van het (vervallen) bestemmingsplan Aagtdorp.
14. Bij primair besluit II heeft verweerder de verzoeken om herroeping/intrekking afgewezen omdat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Bewoning van het perceel was en is nog steeds niet toegestaan. In het licht van het voorgaande heeft verweerder overwogen dat het niet in de rede ligt dat de raad “ter meerdere zekerheid” een motie zou voorbereiden en in stemming zou brengen met het doel op intrekking/herroeping van het besluit van 7 januari 2015. Ten aanzien van eisers verzoek aan de raad om een verklaring van geen bedenkingen af te geven heeft verweerder overwogen dat nu geen aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend de raad reeds hierom geen verklaring van geen bedenkingen kan afgeven. Ten aanzien van het verzoek aan verweerder over vrijstelling van het bestemmingsplan Aagtdorp (1977) heeft verweerder overwogen dat het planschadebesluit nog niet onherroepelijk is en dat na onherroepelijk worden hiervan een verzoek om omgevingsvergunning moet worden ingediend dat aan bepaalde indieningsvereisten moet voldoen.
Bij bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het (proces)belang is komen te vervallen nu eiser de onroerende zaak [perceel 1] heeft verkocht en op 25 juli 2017 heeft geleverd.
15. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser ten tijde van het instellen van beroep belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb is.
16. In artikel 8:1 Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
17. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon volgens vaste rechtspraak van de Afdeling een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
18.1
Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in het geval van eiser geen sprake. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
18.2
Ten tijde van het instellen van beroep tegen het bestreden besluit II was eiser geen eigenaar meer van het perceel [perceel 1] . De opgelegde last onder dwangsommen? van 7 januari 2015 waarbij verweerder heeft gelast de bewoning van de loods op het perceel [perceel 1] te staken en gestaakt te houden en de loods in zijn vergunde staat terug te brengen brengt dan ook geen eigen persoonlijk belang voor eiser met zich.
Dat in de akte van levering is opgenomen dat verkoper (eiser) als direct belanghebbende betrokken blijft bij een aantal lopende bezwaar- en beroepsprocedures inzake [perceel 1] maakt dit niet anders. Het is immers niet mogelijk om privaatrechtelijk af te dwingen als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te worden aangemerkt. Dit betreft een zelfstandige (bestuursrechtelijke) toets.
Het had naar het oordeel van de rechtbank dan ook op de weg van de nieuwe eigenaar van het perceel [perceel 1] gelegen om beroep in te stellen en aldus te procedure voort te zetten.
18.3
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser gelet op het hiervoor overwogene dan ook geen belanghebbende bij het bestreden besluit II, zodat zijn beroep niet-ontvankelijk is.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep inzake HAA 17/2582 ongegrond;
- verklaart het beroep inzake HAA 17/4641 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel - Kuneman, rechter, in aanwezigheid van mr. C. van Steenoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.