[naam 1] refereert zich ten aanzien van de oproeping ex artikel 118 Rv. aan het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan zich vinden in hetgeen [naam 1] in zijn conclusie van antwoord in de voeging ex artikel 118 Rv. omtrent de taakstelling van de door de Ondernemingskamer aangestelde beheerder heeft aangevoerd. Dit houdt onder meer het volgende in.
De Ondernemingskamer heeft bij de benoeming van [naam 1] inderdaad geen specifieke beperkingen geformuleerd, zodat uitgegaan moet worden van de algemene taakstelling van de tijdelijk beheerder van aandelen ingevolge artikel 336 Boek 2 Burgerlijk Wetboek.
De door de Ondernemingskamer benoemde beheerder van aandelen oefent voor de duur van de benoeming de rechten van de aandeelhouder uit. Voor de duur van het beheer houdt de oorspronkelijk aandeelhouder de rechten van een certificaathouder en daarmee het recht op de revenuen van de aandelen die op de beheerder zijn overgegaan. Overdracht van aandelen door de beheerder wordt strijdig geacht met het tijdelijk karakter van de voorziening. Ten aanzien van de bevoegdheden van de beheerder die door de Ondernemingskamer is aangesteld, geldt dat de beheerder de bevoegdheden heeft die de wet en de statuten hem toekennen. Het is aan de tijdelijk benoemde beheerder om binnen de grenzen van zijn taken en bevoegdheden te beoordelen of bepaalde maatregelen moeten worden getroffen alsmede om deze uit te voeren.
De beheerder treedt in zijn hoedanigheid van beheerder van de aandelen niet van rechtswege op als vertegenwoordiger van de vennootschap. Dit is slechts onder bijzondere omstandigheden het geval. Dit betekent dat [naam 1] niet, zoals Boudewijn Holding in het exploot van oproeping stelt, in zijn hoedanigheid van beheerder van de aandelen van rechtswege optreedt als vertegenwoordiger van Carl Holding. Juist is dat niet de aandeelhouder, maar de aandelen van Carl Holding in het Bloembollenbedrijf en de uitoefening van de daaraan verbonden rechten onder beheer staan.
Hieruit volgt dat, gelet op de benoeming van [naam 1] als beheerder van de aandelen hangende de uitstootprocedure, het processuele belang bij de oproeping van [naam 1] als beheerder van de aandelen in deze procedure gegeven is.
[naam 1] heeft in dit verband terecht aangevoerd dat door [naam 1] als beheerder van de aandelen in de procedure te betrekken, een processuele en vennootschappelijke incongruentie wordt rechtgetrokken, die als gevolg van de overdracht van de aandelen aan [naam 1] is ontstaan.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat [naam 1] als beheerder van de aandelen voor de duur van zijn benoeming de rechten van de aandeelhouder uitoefent en dat [naam 1] derhalve degene zal zijn die bij toewijzing van de vordering in reconventie van Boudewijn Holding c.s. de aandelen (op grond van de uitstootregeling) zal moeten overdragen, mits de oorspronkelijke aandeelhouder en economisch gerechtigde, Carl Holding, hem daarvoor toestemming zal verlenen dan wel [naam 1] over een rechterlijke uitspraak beschikt. Zoals hiervoor is overwogen, is overdracht van de aandelen door de beheerder zonder meer immers in strijd met het tijdelijk karakter van de voorziening.
Het voorgaande brengt mee dat de primaire vordering van Boudewijn Holding toewijsbaar is. De subsidiaire vordering behoeft geen behandeling. De rechtbank ziet, gelet op de positie van de beheerder, aanleiding de kosten van de procedure te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.