ECLI:NL:RBNHO:2018:10877

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
HAA 18/1880
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot aanleggen gehandicaptenparkeerplaats ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Eiseres was het niet eens met het besluit om een gehandicaptenparkeerplaats aan te leggen ten behoeve van derde-partij. Het primaire besluit, genomen op 21 december 2017, wees een parkeerplaats aan nabij het adres van derde-partij. Eiseres betoogde dat derde-partij niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een gehandicaptenparkeerplaats, met name dat hij in staat zou zijn om 100 meter aaneengesloten te lopen. Eiseres voerde aan dat er twijfels bestonden over de onafhankelijkheid van de keuringsarts en de keuringsprocedure, en dat derde-partij in werkelijkheid geen loopbeperkingen had.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek, uitgevoerd door een onafhankelijk bureau, aangaf dat derde-partij een duurzame beperking had in zijn mobiliteit. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres aangevoerde argumenten en bewijsstukken niet voldoende waren om te twijfelen aan de conclusies van het medisch onderzoek. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur, en dat het college terecht had besloten om de gehandicaptenparkeerplaats toe te wijzen aan derde-partij. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/1880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder
(gemachtigde: P. Thijssen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. T. Nieuwenhuis.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken aan te wijzen ten behoeve van derde-partij, nabij zijn adres [adres 1] (het verkeersbesluit).
Bij besluit van 11 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 4 juni 2018 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Hierbij is onder toepassing van artikel 829 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de indicatiestelling voor de gehandicaptenparkeerplaats betreffende derde-partij toegezonden.
Eiseres en derde-partij hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Bij beslissing van 28 augustus 2018 heeft de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisneming van de indicatiestelling voor de gehandicaptenparkeerplaats gerechtvaardigd is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2018. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Op 5 december 2018 ontving de rechtbank een aanvullend schrijven van eiseres van 1 december 2018. Dit na sluiting van het onderzoek binnengekomen stuk blijft buiten beschouwing, aangezien het stuk geen aanleiding heeft tot heropening van het onderzoek.

Overwegingen

1. Derde-partij heeft een aanvraag ingediend bij verweerder voor het aanleggen van een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken nabij het adres [adres 1] . Eiseres woont tegenover derde-partij op het adres [adres 2] .
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres tegen het aanleggen van een gehandicaptenparkeerplaats ongegrond verklaard. Verweerder heeft het verkeersbesluit gehandhaafd, omdat uit medisch onderzoek van [adviesburo] Advies B.V. ( [adviesburo] ) is gebleken dat derde-partij recht heeft op een gehandicaptenparkeerkaart, dat hij niet beschikt over een eigen parkeerruimte, dat de gehandicaptenparkeerplaats niet in strijd is met het algemeen verkeersbelang en dat de gemandateerde van de politie geen bezwaar heeft tegen de toewijzing. De parkeerplaats zal in overeenstemming worden gebracht met de voorgeschreven maten en verweerder zal nagaan of het parallel geplaatste verkeersbord kan worden vervangen door een dubbelzijdig haaks verkeersbord.
3.1
Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte het verkeersbesluit heeft genomen, omdat derde-partij niet voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld aan het verkrijgen van een gehandicaptenparkeerplaats. Daartoe voert eiseres ten eerste aan dat zij twijfelt aan de medische keuring en de keuringsprocedure. Zoals eiseres ter zitting heeft toegelicht, heeft zij een vermoeden dat sprake is van vooringenomenheid bij de keuringsarts en dat betrokken ambtenaren derde-partij hebben geholpen. Derde-partij heeft het eerder met een arts op een akkoordje weten te gooien, aldus eiseres. Daarom moet een onafhankelijke medische keuring in een andere stad plaatsvinden.
Ten tweede blijkt dat niet aan de voorwaarden voor de gehandicaptenparkeerplaats is voldaan, omdat derde-partij 100 meter kan lopen. Eiseres voert aan dat zij en de heer [naam] , medebewoner van de [straat] , derde-partij meerdere keren naar de [supermarkt] - die op 250 meter van zijn huis ligt - hebben zien lopen en dat derde-partij in staat is om zijn winterbanden te verwisselen en een voor een naar de garage te brengen, zoals uit de door haar gemaakte filmopnamen blijkt. Van een loopbeperking is dus geen sprake.
Verweerder mocht daarom niet van het medisch advies uitgaan en diende een onderzoek in te stellen naar de feitelijke situatie door, middels een herkeuring in een andere stad, te verifiëren of derde-partij al dan niet 100 meter kan lopen.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de gehandicaptenparkeerplaats heeft mogen toekennen aan derde-partij. [adviesburo] heeft een medisch onderzoek verricht bij derde-partij bestaande uit een lichamelijk onderzoek en een observatie van het looppatroon. De arts is tot de conclusie gekomen dat derde-partij een duurzame beperking heeft in zijn mobiliteit als direct gevolg van zijn medische aandoeningen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat [adviesburo] een onafhankelijk bureau is en dat geen ambtenaar bij het keuringsproces betrokken is. Er is volgens verweerder daarom geen reden te twijfelen aan de kundigheid van de keuringsarts en de gevolgde procedure.
Ten aanzien van het al dan niet 100 meter aaneengesloten kunnen lopen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat doorslaggevende betekenis moet worden toegekend aan het medisch onderzoek. Uit de filmopname die eiseres in bezwaar heeft ingediend blijkt dat derde-partij een afstand van 52 meter kan lopen. Aangezien dit geen 100 meter betreft, kan de filmopname, nog daargelaten of deze rechtmatig is, niet afdoen aan het medisch advies. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat het feit dat derde-partij winterbanden heeft verwisseld evenmin kan afdoen aan de conclusie van [adviesburo] , omdat het verwisselen van winterbanden niet maakt dat derde-partij daarmee ook 100 meter onafgebroken kan lopen. Ook het lopen naar de [supermarkt] geeft verweerder geen aanleiding om te twijfelen aan het medisch onderzoek, omdat derde-partij, zoals hij heeft aangegeven, die afstand niet aaneengesloten aflegt.
Er bestaat voor verweerder dan ook geen aanleiding nader onderzoek te doen naar de keuringsprocedure en de feitelijke loopbeperking van derde-partij.
3.3.
Uit het voorgaande blijkt dat in geschil is of het medisch onderzoek van [adviesburo] voldoet aan de daaraan te stellen eisen en of de daarin opgenomen conclusie ten aanzien van de loopbeperking van derde-partij juist is. Hierna zal de rechtbank deze geschilpunten beoordelen.
3.4
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart kunnen - voor zover hier van belang - bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen, voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen.
Op grond van artikel 2 van de Beleidsregels ten aanzien van de toewijzing van gehandicaptenparkeerplaatsen op kenteken gemeente Haarlem 2011 (de beleidsregels) hebben de beleidsregels betrekking op de bevoegdheid van het College om op grond van de Wegenverkeerswet 1994 verkeersbesluiten te nemen waarbij parkeerplaatsen, voor zover deze in eigendom en beheer van de gemeente Haarlem zijn, worden aangewezen als gehandicaptenparkeerplaatsen met vermelding van het kenteken van het desbetreffende voertuig. Voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken komt - voor zover hier van
belang - in aanmerking
1. een bestuurder van een motorvoertuig op meer dan twee wielen en een bestuurder van gehandicaptenvoertuig indien:
(…)
5. een bestuurder een langdurig mobiliteitsprobleem heeft met een permanent of progressief karakter, én
6. een bestuurder niet in staat is zich met de algemeen gebruikelijke hulpmiddelen over een afstand van 100 meter voort te bewegen, én
(…).
3.5
De rechtbank stelt vast dat de bewoordingen in voorwaarden 5 en 6 van de beleidsregels niet geheel overeenkomen met de bewoordingen van de voorwaarden die in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart zijn opgenomen. Uit de toelichting bij de beleidsregels volgt naar het oordeel van de rechtbank dat met de in artikel 2 van de beleidsregels opgenomen voorwaarden 5 en 6 is aangesloten bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart. Verweerder kan er dus in worden gevolgd dat, om in aanmerking te komen voor een gehandicaptenparkeerplaats, – onder meer – voldaan moet zijn aan de voorwaarde dat derde-partij niet in staat is om lopend een afstand van 100 meter aaneengesloten af te leggen.
3.6
De rechtbank stelt verder vast dat in het medisch onderzoek van [adviesburo] van 19 april 2017 is opgenomen dat derde-partij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder. Deze conclusie omvat daarmee de hiervoor opgenomen voorwaarde dat de aanvrager ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking heeft van langdurige aard waardoor hij in redelijkheid niet in staat is om zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen. Deze conclusie is in het medisch onderzoek toegelicht.
3.7
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaronder de uitspraak van 14 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:744), blijkt dat indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
3.8
Ten aanzien van het betoog dat geen sprake is geweest van een onafhankelijke medische keuring en keuringsprocedure overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat [adviesburo] een van verweerder onafhankelijk sociaal-medische adviesorganisatie is. Het door eiseres geuite vermoeden van mogelijke vooringenomenheid bij de keuringsarts en/of inmenging van ambtenaren bij deze procedure is onvoldoende voor de conclusie dat in dit geval geen sprake is van een onafhankelijke keuringsarts of onafhankelijke keuringsprocedure. Het door eiseres genoemde gelijke geval van een kennis in een andere gemeente die geen gehandicaptenparkeerplaats heeft gekregen terwijl die persoon volgens eiseres moeilijker loopt dan derde-partij, kan ook niet tot de conclusie leiden dat in dit geval geen onafhankelijke keuringsarts of onafhankelijke keuringsprocedure is gevolgd. Voor een dergelijke conclusie is een niet onderbouwd vermoeden van vooringenomenheid en betrokkenheid van ambtenaren bij de keuringsprocedure en een stelling over een keuring in een andere gemeente namelijk onvoldoende.
Het is de rechtbank ook overigens niet gebleken dat de totstandkoming van het medisch onderzoek en het medisch onderzoek zelf niet voldoet aan de daaraan te stellen.
3.9
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat de in het medisch onderzoek opgenomen conclusie dat derde-partij geen 100 meter aaneengesloten kan lopen niet juist kan zijn, omdat eiseres met bewijs heeft aangetoond dat derde-partij meer dan 100 meter kan lopen en loopt, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank ziet zich hiermee voor de vraag gesteld of het door eiseres aangevoerde concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van het medisch onderzoek biedt. Ter zitting is gebleken dat het door eiseres gepresenteerde bewijs niet door derde-partij wordt betwist, met dien verstande dat de afstand van de auto tot de schuur volgens hem 12 meter bedraagt in plaats van 30 meter en de afstand naar de [supermarkt] 110 meter volgens hem in plaats van 250 meter. Derde-partij heeft ter zitting aldus bevestigd dat hij afstanden van meer dan 100 meter loopt, maar heeft voorts gezegd dat hij die afstanden niet aan één stuk loopt. In verband met pijn op zijn borst last derde-partij onderweg twee keer een stop in van vijf minuten, waarna hij vervolgens verder loopt. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet betwist heeft dat derde-partij tijdens zijn wandelingen meerdere keren stopt.
Wat eiseres aanvoert als bewijs voor de onjuistheid van de conclusie van het medisch onderzoek biedt geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de - in het medisch onderzoek toegelichte - conclusie dat derde-partij in verband met zijn medisch gesteldheid niet in staat is aaneengesloten een afstand van 100 meter te lopen. Dit is al zo omdat uit het door eiseres beschreven en overgelegde bewijs (het lopen naar de [supermarkt] , het wisselen van de winterbanden op de wijze waarop dit door eiseres is beschreven en de verklaring van de heer [naam] over lopen naar de [supermarkt] en over de markt lopen in een andere stad) niet blijkt dat derde-partij daarbij aaneengesloten een afstand van meer dan 100 meter aflegt. Aan beantwoording van de vraag of een keer meer dan 100 meter aaneengesloten lopen concrete aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van het medisch onderzoek komt de rechtbank dus niet toe.
Het voorgaande betekent dat verweerder het medisch onderzoek - zonder nader onderzoek - aan zijn besluit ten grondslag kon leggen en zich onder verwijzing naar dat onderzoek op het standpunt heeft kunnen stellen dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2, aanhef en onder 5 en 6, van de beleidsregels, dat derde-partij niet in staat is om zich aaneengesloten over een afstand van 100 meter voort te bewegen. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Eiseres voert verder aan dat het een publiek belang is, gelet op het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur, dat in alle gevallen op dezelfde manier door een keuringsarts geadviseerd wordt. Een kennis van eiseres die geen 50 meter kan lopen heeft in een andere gemeente geen vergunning gekregen. Dat strookt niet met de verlening van een gehandicaptenparkeerplaats aan derde-partij.
4.2
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij alleen over gevallen in de gemeente Haarlem wat kan zeggen. In de gemeente Haarlem geldt dat alle gevallen gelijk worden behandeld. Indien de keuringsarts constateert dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan het verkrijgen van een gehandicaptenparkeerkaart, dan verkrijgt de aanvrager een gehandicaptenparkeerplaats, als ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan.
4.3
Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet aannemelijk worden gemaakt dat verweerder gelijke gevallen niet gelijk behandelt en voor een geslaagd beroep op het verbod op willekeur moet aannemelijk worden gemaakt dat verweerder willekeurig handelt. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met verwijzing naar de procedure van haar kennis in een andere gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel en/of het verbod op willekeur. Daarmee is immers niet onderbouwd dat verweerder in de gevallen die door hem behandeld worden in strijd handelt met genoemde beginselen.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Smit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.