ECLI:NL:RBNHO:2018:11390

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
C/15/275522/HA RK 18-103
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, gevestigd te Amsterdam, op 21 juni 2018 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. H.A. Pott Hofstede, de rechter in een aanhangige civiele procedure. Het verzoek is behandeld in een openbare zitting van de wrakingskamer op 10 juli 2018. Verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.M. Smid, heeft vier wrakingsgronden aangevoerd, waaronder beschuldigingen van vooringenomenheid en onheuse bejegening door de rechter. De rechter heeft op 2 juli 2018 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en heeft tijdens de zitting verklaard dat zij de wederpartij had gevraagd naar een cruciale e-mail, maar dat mr. Smid deze antwoorden niet had gehoord. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster en de verdediging van de rechter zorgvuldig gewogen. De wrakingskamer concludeert dat de feiten en omstandigheden die door verzoekster zijn aangevoerd geen zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor een vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af en beveelt de voortzetting van de hoofdzaak. De beslissing is openbaar uitgesproken op 24 juli 2018.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/275522 / HA RK 18-103
Beslissing van 24 jul 2018
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster]
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. P.M. Smid te Utrecht.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. H.A. Pott Hofstede,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoekster heeft op 21 juni 2018 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie Handel, Kanton en Insolventie, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer C/15/260194 / HA ZA 17-425, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 2 juli 2018 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Bij brief van 25 juni 2018 heeft verzoekster een nadere aanvulling op het wrakingsverzoek gegeven.
1.4
De wederpartij in de hoofdzaak heeft bij brief van 5 juli 2018 laten weten dat er wat hem betreft geen enkele aanwijzing is van vooringenomenheid of het niet onbevooroordeeld zijn van de rechter en dat het verweerschrift van de rechter een juiste weergave geeft van hoe de comparitie is verlopen.
1.5
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 10 juli 2018. Verzoekster, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Namens verzoekster is mr. Smid verschenen. De rechter en de wederpartij in de hoofdzaak hebben van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoekster

2.1
De advocaat van verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat –
vier (onderling samenhangende) wrakingsgronden aangevoerd.
2.2
Tijdens de comparitie heeft mr. Smid aan de rechter gevraagd of zij de wederpartij al een vraag had gesteld over een voor verzoekster cruciale e-mail. De rechter gaf hierop aan dat zij daarover wel degelijk een vraag had gesteld en dat de wederpartij daar ook antwoord op had gegeven. Omdat mr. Smid had gemist wat de wederpartij had gezegd, heeft hij gevraagd of de wederpartij dat nog een keer wilde herhalen. De rechter gaf daarop aan dat mr. Smid maar beter had moeten luisteren en gaf vervolgens zelf een samenvatting van wat de wederpartij volgens haar had gezegd. Door zelf een samenvatting te geven, nam de rechter de kans om de wederpartij woorden in de mond te leggen en ontnam zij mr. Smid de mogelijkheid om de wederpartij dingen te horen zeggen die in het voordeel van verzoekster waren.
Op de vervolgvraag van mr. Smid of de rechter de verklaring van de wederpartij over de e-mail afdoende achtte, heeft de rechter geantwoord dat mr. Smid dat wel in het vonnis zou lezen. Daarmee gaf de rechter duidelijk te kennen de voor verzoekster cruciale e-mail maar bijzaak te vinden en de beslissing dat verder onderzoek naar de e-mail (bijvoorbeeld via getuigenbewijs) overbodig was. Hiermee gaf de rechter blijk van vooringenomenheid.
2.3
Tijdens de comparitie is een discussie ontstaan tussen de rechter en mr. Smid over de vraag of de wederpartij ter zitting had gezegd dat de zogenoemde klasse 3 en klasse 5 cutters nog niet waren “
uitontwikkeld” dan wel nog niet waren “ontwikkeld”. Volgens de rechter had de wederpartij “ontwikkeld” gezegd, terwijl hij “
uitontwikkeld” had gezegd. De rechter had de wederpartij daarop ter zitting moeten vragen wat hij volgens hemzelf had gezegd. Door dat niet te doen en haar eigen onjuiste samenvatting van de woorden van de wederpartij te geven, heeft de rechter wederom vooringenomenheid getoond.
2.4
Er was sprake van een onevenredige verhouding van de tijd die de rechter tijdens de comparitie heeft besteed aan voor de wederpartij ontlastende en voor verzoekster cruciale elementen. Daarnaast heeft de rechter mr. Smid tijdens de comparitie onheus bejegend. Op het moment dat mr. Smid de wederpartij vroeg of hij zijn reactie op eerder genoemde cruciale e-mail wilde herhalen, stak de rechter daar een stokje voor en gaf zij mr. Smid te kennen dat “hij dan maar beter had moeten luisteren”. Ook kregen de wederpartij en haar advocaat lange tijd de mogelijkheid om aan het woord te zijn. Toen mr. Smid de gelegenheid kreeg om te reageren, werd hij na één zin - op een onprettige toon - onderbroken door de wederpartij. Mr. Smid heeft de wederpartij daarop gevraagd hem niet te willen onderbreken. In plaats van in te grijpen op een zodanige manier dat mr. Smid zijn reactie op de standpunten van de wederpartij kon geven, verzocht de rechter juist mr. Smid om zijn toon te matigen. Hiermee gaf de rechter wederom te kennen meer ruimte te geven aan de standpunten van de wederpartij dan aan die van verzoekster.

3.Het verweer van de rechter

3.1
De rechter heeft als verweer – samengevat – het volgende aangevoerd.
Tijdens de comparitie heeft de rechter de wederpartij gevraagd naar de bewuste e-mail en de wederpartij heeft daarop geantwoord. Het antwoord was mr. Smid ontgaan en in tweede termijn heeft hij daaromopgemerkt dat hij het teleurstellend vond dat de rechter niet naar de e-mail had gevraagd. De rechter heeft opgemerkt dat zij dat wel had gedaan en dat de wederpartij ook antwoord had gegeven. Toen mr. Smid hem vroeg om zijn antwoord te herhalen, begon de wederpartij enigszins hakkelend opnieuw. De rechter heeft hem daarop afgebroken en, mede in het kader van een voorspoedig verloop van de zitting, een korte (feitelijke) samenvatting van het eerdere antwoord gegeven. Mr. Smid heeft de rechter vervolgens gevraagd of zij deze verklaring afdoende vond. Omdat de rechter daar nog niet uit was en dit naar haar mening ook niet het moment was om zich daarover uit te laten, heeft zij gezegd dat zij daar geen antwoord op zou geven en dat mr. Smid dit later in het vonnis zou kunnen lezen. Volgens de rechter heeft zij daarmee geen enkele uitspraak over het belang van de bewuste e-mail gedaan, laat staan al een beslissing genomen over de vraag of verder onderzoek via getuigenbewijs al dan niet noodzakelijk is.
3.2
Mr. Smid heeft op enig moment opgemerkt dat hij de wederpartij had horen zeggen dat de cutters nog niet waren uitontwikkeld. De rechter heeft hierop gereageerd met de opmerking dat volgens haar de wederpartij had verteld dat de cutters nog niet waren ontwikkeld. Op dat moment heeft mr. Smid medegedeeld een wrakingsverzoek te willen indienen, omdat volgens hem de wederpartij duidelijk had gezegd dat de cutters nog niet waren uitontwikkeld en niet dat deze nog niet waren ontwikkeld. De rechter heeft vervolgens voorgesteld in de aantekeningen van de griffier te kijken wat hij hierover had opgetekend, maar mr. Smid wilde niet op dat voorstel ingaan.
3.3
Met betrekking tot het verzoek van de rechter aan mr. Smid om zijn toon te matigen heeft de rechter het volgende opgemerkt. Vlak daarvoor was de wederpartij zodanig geëmotioneerd geraakt dat hij niet meer uit zijn woorden kon komen. Mr. Smid kreeg vervolgens het woord voor een reactie en begon met de opmerking dat de wederpartij nu wel zei dat het ontslag voor hem traumatisch was, maar dat hij had begrepen dat toen de wederpartij deze boodschap werd gebracht hij had gezegd dat dat het beste was wat hem was overkomen. Toen de wederpartij vroeg of hij daar op mocht reageren, beet mr. Smid hem op zeer felle toon toe dat hij hem niet moest onderbreken. De rechter vond de toon van mr. Smid, mede gelet op de duidelijk zichtbare emoties van de wederpartij, op dat moment ongepast en heeft hem daarom gevraagd zijn toon te matigen.
3.4
De opmerking dat ter zitting veel meer tijd zou zijn besteed aan voor de wederpartij ontlastende zaken, snijdt volgens de rechter geen hout. Mr. Smid heeft acht in plaats van de in het tussenvonnis genoemde maximale aantal van vier pagina’s aantekeningen voorgedragen en is daarin niet door de rechter beknot. In de tweede termijn heeft mr. Smid voorts de gelegenheid gekregen op de stellingen/verklaringen van de wederpartij te reageren. Dat dit relatief kort heeft geduurd, is het directe gevolg van het door mr. Smid ingediende wrakingsverzoek.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
Verzoekster betoogt weliswaar dat de rechter blijkt heeft gegeven van vooringenomenheid, maar zij heeft niets gesteld omtrent de persoonlijke instelling van de rechter waaruit die vooringenomenheid kan blijken. De subjectieve toets levert om die reden geen grond voor wraking op. De rechtbank gaat ervanuit dat verzoekster heeft bedoeld te stellen dat de rechter met haar optreden ter zitting ervan blijkt heeft gegeven niet onpartijdig te zijn. De wrakingskamer zal dan ook beoordelen of de gestelde feiten of omstandigheden zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets).
4.3
Ten aanzien van de eerste wrakingsgrond, die kort gezegd inhoudt dat de rechter de verklaring van de wederpartij niet had mogen samenvatten, overweegt de rechtbank het volgende. Uit het proces-verbaal van de comparitie blijkt dat de rechter de wederpartij vragen heeft gesteld over de bewuste e-mail. Mr. Smid heeft – zo erkent hij nu – de antwoorden van de wederpartij niet gehoord en heeft hem gevraagd om de antwoorden te herhalen. Dat de rechter de wederpartij niet zelf opnieuw heeft laten antwoorden en in plaats daarvan de eerder gegeven antwoorden heeft samengevat, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet ongebruikelijk. Het behoort tot de taak van de rechter om de orde en voortgang van de zitting te bewaken en in het licht daarvan was het geven van een samenvatting een doelmatige oplossing. Dat de rechter de woorden van de wederpartij onjuist zou hebben samengevat of de wederpartij woorden in de mond zou hebben gelegd is door mr. Smid niet onderbouwd en is ook niet op andere wijze gebleken. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de door de rechter gegeven samenvatting correct was. De rechter heeft zich voorts terecht niet uitgelaten over de waarde van de verklaring van de wederpartij. Een dergelijke waardering hoort thuis in een vonnis waarin de rechter na een zorgvuldige afweging van alle standpunten tot een oordeel komt. Anders dan mr. Smid betoogt, levert de gang van zaken op de zitting omtrent de e-mail naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook geen grond op voor het oordeel dat de rechter niet onpartijdig is.
4.4
De tweede wrakingsgrond betreft de discussie tussen de rechter en mr. Smid over de vraag of de wederpartij ter zitting had gezegd dat de klasse 3 en klasse 5 cutters niet uitontwikkeld waren dan wel niet ontwikkeld waren. Volgens mr. Smid was het woord “uitontwikkeld” gebruikten in de visie van de rechter “ontwikkeld”. Uit bladzijde 2 van het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de wederpartij het woord “uitontwikkeld” heeft gebruikt. Dat mr. Smid in deze discussie het gelijk aan zijn zijde had, levert op zichzelf geen grond op voor het oordeel dat de rechter niet onpartijdig is. De rechter heeft – zo erkent ook mr. Smid – aangeboden in de aantekeningen van de griffier te kijken om te verifiëren wat de wederpartij had gezegd. Hiermee heeft zij er blijk van gegeven niet zeker te zijn van haar bewoordingen en open te staan voor correctie daarvan. Anders dan mr. Smid stelt, heeft de rechter hiermee juist niet al een standpunt ingenomen, maar heeft zij de mogelijkheid opengelaten dat de opmerking van mr. Smid juist was. Het optreden van de rechter levert alleen daarom al geen grond op voor het oordeel dat de rechter niet onpartijdig is.
4.5
De derde wrakingsgrond ziet op de tijdverdeling tijdens de zitting. Volgens mr. Smid heeft de rechter veel meer tijd besteed aan onderwerpen die voor de wederpartij ontlastend waren dan aan belastende onderwerpen. De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat uit het proces-verbaal van de zitting en de daaraan gehechte pleitaantekeningen van beide partijen blijkt dat mr. Smid de gelegenheid heeft gekregen om alle acht in plaats van de volgens het tussenvonnis toegestane vier bladzijden pleitaantekeningen voor te dragen. Omdat de advocaat van de wederpartij zich wel aan de limiet van vier bladzijden heeft gehouden, heeft mr. Smid veel meer spreektijd gekregen dan de wederpartij. Na de betogen van beide advocaten heeft de rechter over de feitelijke gang vooral vragen aan de wederpartij gesteld, zo blijkt uit het proces-verbaal van deze zitting. Gelet op het feit dat de wederpartij in persoon aanwezig was en mr. Smid zonder zijn cliënt was verschenen, ligt dat in de lijn der verwachting. De wederpartij kon immers over diverse onderwerpen als enige uit eigen wetenschap verklaren. Voor zover mr. Smid van mening was dat na het stellen van vragen door de rechter belangrijke onderwerpen nog onderbelicht waren gebleven, had hij in de tweede termijn gelegenheid om daar aandacht voor te vragen of zelf aan te besteden. Dat hij in tweede termijn vervolgens slechts kort het woord heeft kunnen voeren, is het gevolg van het door hem ingediende wrakingsverzoek . Uitsluitend dat heeft mr. Smid belet zijn verhaal volledig te kunnen afmaken. Het verwijt dat sprake was van een zeer ongelijke tijdverdeling is dan ook voorbarig en ongegrond. Daarbij komt dat een ongelijke verdeling van de tijd die een rechter aan beide partijen en hun standpunten besteedt op zichzelf nog geen aanwijzing vormt voor partijdigheid van de rechter. Het komt immers veelvuldig voor dat een rechter meer (kritische) vragen heeft voor de ene partij dan voor de andere, simpelweg omdat de verklaring of standpunten van die partij voor de rechter nog niet duidelijk zijn en nadere toelichting behoeven. Dat wil niet zeggen dat de rechter de standpunten van de andere partij minder belangrijk vindt. Voor zover al sprake is geweest van een ongelijke tijdverdeling levert dat enkele gegeven dan ook geen grond op voor het oordeel dat de rechter niet onpartijdig is.
4.6
De vierde wrakingsgrond ten slotte ziet op onheuse bejegening door de rechter. Mr. Smid stelt dat de rechter hem ten onrechte heeft verweten dat hij maar beter had moeten opletten en hem even later ten onrechte op felle wijze op zijn toon heeft aangesproken, terwijl zij juist de wederpartij had moeten aanspreken omdat deze mr. Smid al na één zin op ongepaste toon onderbrak. Volgens de rechter was de wederpartij echter duidelijk geëmotioneerd toen hij mr. Smid onderbrak en mede gelet daarop reageerde mr. Smid te fel op de onderbreking. De rechtbank merkt in dit verband op dat mr. Smid in zijn professionele hoedanigheid van advocaat ter zitting aanwezig was, terwijl aan de andere kant een wederpartij zat die persoonlijk en emotioneel bij de zaak betrokken is. Mr. Smid had oog moeten hebben voor dit verschil in positie. Kennelijk heeft de rechter met dat verschil rekening gehouden en heeft zij daarom mr. Smid in zijn hoedanigheid aangesproken op zijn toon en niet de wederpartij. Ook als mr. Smid de toon van de rechter als onprettig heeft ervaren, laat dat onverlet dat hij daarna de kans heeft gehad om zijn betoog af te maken. Voor zover al sprake is geweest van een onprettige toon van de kant van de rechter levert dat enkele gegeven dan ook geen grond op voor het oordeel dat de rechter niet onpartijdig is.
4.7
Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat mr. Smid tijdens de zitting een zeer onbevredigd gevoel heeft gekregen over het verloop daarvan, maar de daarop gebaseerde vrees voor partijdigheid van de rechter is niet objectief gerechtvaardigd. De feiten en omstandigheden die namens verzoekster naar voren zijn gebracht, leveren – ook in onderlinge samenhang bezien – geen zwaarwegende grond op voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter en vormen dus geen reden voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.

5.Beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank
5.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van de afdeling privaatrecht, sectie Handel, Kanton en Insolventie, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, voorzitter, mr. K.I. de Jong en mr. M. Goedhuis-Visser, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C.C. Kaal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2018. [concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.