ECLI:NL:RBNHO:2018:11489

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
C/15/281198 / HA RK 18/197
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 17 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. J. Blokland, de rechter in een aanhangige civiele procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend op 12 november 2018 en was gebaseerd op de stelling dat de rechter partijdig was, onder andere door een opmerking over de slachtofferrol van de verzoeker. Tijdens de zitting op 6 december 2018 werd het verzoek behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de rechter de gelegenheid kregen om hun standpunten toe te lichten. De verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.M. Kroone, voerde aan dat de opmerkingen van de rechter en de wijze van ondervraging duidden op een gebrek aan onpartijdigheid.

De rechter, mr. J. Blokland, verdedigde zijn opmerkingen en stelde dat deze bedoeld waren om de verzoeker en zijn raadsman tot zelfreflectie aan te zetten. De wrakingskamer oordeelde dat de onvrede van de verzoeker over de bejegening door de rechter niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid of de schijn daarvan. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn functie wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die deze veronderstelling konden weerleggen.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en werd bevolen dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

/
Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/15/281198 / HA RK 18/197
Beslissing van 17 december 2018
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
[adres]
verzoeker,
raadsman mr. M.M. Kroone, advocaat te Alkmaar.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. J. Blokland,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft bij brief, gedateerd 12 november 2018 en ingekomen op 12 november 2018, schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie Handel & Insolventie, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaaknummer C/15/280464 / KG ZA 18/805, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij schrijven van 14 november 2018 op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 6 december 2018. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Voorts is verschenen de rechter in de hoofdzaak. De wederpartij in de hoofdzaak heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – aangevoerd dat de opmerking van de rechter ‘U gaat wel heel erg in de slachtofferrol zitten’ niet anders kan worden aangemerkt als partijdig, althans duidt op de schijn van partijdigheid.
Daarnaast heeft de rechter uitsluitend zeer kritische vragen gesteld aan verzoeker en zijn raadsman. Tot slot heeft de rechter aan de raadsman meegedeeld dat het herhalen van stellingen niet leidt tot versterking van zijn standpunt, nadat de raadsman op de mededeling van de rechter dat het beslag zou zijn gelegd vanwege een vordering uit hoofde van verdeling herhaald heeft dat nog geen verdeling heeft plaatsgevonden en de gepretendeerde vordering een toekomstige vordering is.
Ter zitting heeft de raadsman van verzoeker het verzoek nader toegelicht en daaraan toegevoegd dat de drie genoemde gronden tezamen maken dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. Ten aanzien van de eerstgenoemde grond heeft de raadsman opgemerkt dat hij geenszins heeft vermeld dat het verzoeker voor de wind gaat en slechts mededelingen heeft gedaan die zien op de financiële en zakelijke situatie van verzoeker, terwijl de opmerking van de rechter zag op de persoonlijke situatie van verzoeker.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangevoerd dat de gronden de wraking niet kunnen dragen. De opmerking over de slachtofferrol moet worden gezien in de context van het betoog van verzoekers’ advocaat dat het verzoeker van de wind gaat en was bedoeld om verzoeker enig zelfinzicht te verschaffen. Voor zover deze opmerking kwetsend is ervaren was dit niet de bedoeling en biedt de rechter hiervoor zijn verontschuldiging aan.
Voorts heeft de rechter aangevoerd dat het de taak is van de rechter om (kritische) vragen te stellen aan partijen. Een in de ogen van een partij onjuiste of onbegrijpelijke redenering kan geen reden zijn voor wraking.
Ter zitting heeft de rechter daaraan toegevoegd dat hij met de opmerking naar de raadsman heeft willen duiden dat de raadsman onvoldoende inging op de grondslag zoals in het beslag geformuleerd.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
Het wrakingsverzoek heeft onder meer betrekking op de opmerking van de rechter dat verzoeker ‘in de slachtofferrol is gaan zitten’. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven deze opmerking als kwetsend en grievend te hebben ervaren.
De wrakingskamer is van oordeel dat onvrede met betrekking tot de bejegening onvoldoende is om te concluderen dat sprake is van vooringenomenheid van de rechter, dan wel dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
4.3
Daarnaast is aangevoerd dat de rechter slechts kritische vragen heeft gesteld aan de wederpartij. Op welke wijze de rechter de ondervraging voert en aan welke partij (kritische) vragen worden gesteld is aan de behandelend rechter. De wrakingskamer ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de behandelend rechter daarbij de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
4.4
Tot slot is aangevoerd dat opmerking van de rechter naar de raadsman niet anders kan worden aangemerkt als schade toebrengend aan de rechterlijke onpartijdigheid.
De wrakingskamer is van oordeel dat de opmerking kennelijk was bedoeld om de raadsman te bewegen een nader standpunt in te nemen anders dan hetgeen hij reeds naar voren had gebracht en niet duidt op vooringenomenheid of niet partijdig zijn.
4.5
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, ook in onderlinge samenhang bezien, leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking, zodat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team Handel & Insolventie, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.F. van Hoorn, voorzitter, mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. J.L. Roubos, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. N. de Roo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2018.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.