ECLI:NL:RBNHO:2018:11558

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2562
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het plaatsen van een semipermanente opblaasbare overkapping van gravelbanen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging Tennisclub Bakkum en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum. De zaak betreft de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een semipermanente opblaasbare overkapping op de gravelbanen van de tennisclub. Het primaire besluit tot weigering werd genomen op 29 december 2017, waarna het bezwaar van de vereniging op 7 mei 2018 ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 23 november 2018 de zaak behandeld.

De rechtbank heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat er enige verwarring bestond over de procespartijen. Uiteindelijk werd het beroep geacht te zijn ingesteld door de vereniging, waardoor de rechtbank het beroep ontvankelijk verklaarde. Vervolgens heeft de rechtbank de inhoudelijke gronden van het beroep beoordeeld, waarbij de weigering van de vergunning werd getoetst aan de relevante wetgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank oordeelde dat de overkapping als een bouwwerk in de zin van de Wabo moet worden aangemerkt, ondanks dat het een verplaatsbaar object is. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de vergunning terecht was, omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan ‘Buitengebied Castricum’. De rechtbank heeft de belangen van de vereniging en haar leden afgewogen tegen het belang van een goede ruimtelijke ordening en kwam tot de conclusie dat de weigering van de vergunning gerechtvaardigd was. Het beroep werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank bepaalde wel dat het betaalde griffierecht aan de eiseres moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/2562

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2018 in de zaak tussen

Vereniging Tennisclub Bakkum, te Castricum, eiseres

(gemachtigde: M.J. Ducro),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Zee en mr. T. van Wissen).

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een semipermanente opblaasbare overkapping van de gravelbanen op het perceel Sifriedstraat 16 te Castricum (het perceel).
Bij besluit van 7 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid
1. Ter zitting is het bepaalde in artikel 613 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken. Hierin staat -kort gezegd- dat door een belanghebbende geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld als hij geen bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar is ingediend door vereniging Tennisclub Bakkum (de vereniging) en het beroep is ingediend door de stichting Tennispark Vinkebaan (de stichting). De rechtbank heeft geconstateerd dat in de hele procedure zowel eiseres als verweerder niet scherp voor ogen hebben gehad of de stichting of de vereniging aan het procederen is. Zo is de aanvraag gedaan door de Stichting en het primaire besluit gericht aan de vereniging. In het bestreden besluit staat dat namens de stichting een bezwaarschrift is ingediend, maar het bestreden besluit is gericht aan de vereniging. Het beroep is ingediend door de stichting op het briefpapier van de vereniging en bij het herstel van de ondertekening van het beroep wordt verwezen naar de statuten van de vereniging. Gelet op al het voorgaande en met name de omstandigheden in de voorgaande zin merkt de rechtbank het beroep, in samenspraak met partijen, aan als te zijn ingesteld door de vereniging. Dan staat het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb niet aan behandeling van het beroep in de weg.
2.1
Voorts is ter zitting aan de orde gesteld de vraag op grond van welke afwijkingsbevoegdheid in artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verweerder heeft onderzocht af te wijken van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Castricum. Verweerder heeft ter zitting verwezen naar artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en heeft erkend dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure moest worden gevolgd. Ter zitting heeft verweerder onder verwijzing naar jurisprudentie (de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state (de Afdeling) van 16 januari 2013, ECLINLRVS2013BY8568, en 25 oktober 2017, ECLINLRVS20172873) de rechtbank gevraagd het gebrek te passeren, omdat eiseres niet in haar belangen is geschaad. Voor wat betreft de vereiste verklaring van geen bedenkingen heeft verweerder medegedeeld dat de gemeenteraad heeft besloten dat in de situatie dat een omgevingsvergunning wordt geweigerd geen verklaring van geen bedenkingen is vereist.
2.2
Ingevolge artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven rechtsregel, in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden bij dat besluit daardoor niet zijn benadeeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval deze bepaling worden toegepast, omdat geen verklaring van geen bedenkingen is vereist en niet aannemelijk is dat (potentieel) belanghebbenden worden geschaad door de weigering van de gevraagde omgevingsvergunning. Eiseres is niet in haar belangen geschaad omdat zij reeds bezwaar heeft gemaakt en beroep heeft ingesteld.
Inhoudelijke beoordeling
3. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
In artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo staat dat indien de aanvraag betrekking heeft op het bouwen van een bouwwerk de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het bouwen van het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan. Ingevolge het tweede lid wordt in dit geval de aanvraag om een omgevingsvergunning mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en, voor zover van belang
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°…. 2°…. of 3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
4. Verweerder heeft de omgevingsvergunning geweigerd, omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ‘Buitengebied Castricum’. Verweerder heeft geconstateerd dat de overkapping buiten het aangegeven bouwvlak wordt gebouwd en hij is niet bereid om gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid. Reden hiervoor is blijkens het bestreden besluit dat het project gelet op de ruimtelijke uitstraling en omvang niet past binnen de kaders van de vigerende Gebiedsvisie Zanderij 2008 (gebiedsvisie) en daarom in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De gravelbanen bevinden zich in een bosrijk en landelijk gebied. Nieuwe bebouwing in dit gebied moet ruimtelijk inpasbaar zijn in de landschappelijke karakteristiek van het gebied. Het project voldoet volgens verweerder niet aan deze voorwaarde. De Hoofdlijnen kadernota Zanderij Noord (kadernota Zanderij, geldend vanaf 1 februari 2018 ) leiden volgens verweerder niet tot een andere conclusie.
5.1
Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de semipermanente overkapping een bouwwerk is in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Volgens eiseres is een bouwwerk een gebouw van stenen, dat op een fundering staat en daarmee permanent aan de grond is vastgemaakt.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de overkapping een bouwwerk is. Een constructie van andersoortig materiaal dan stenen kan als bouwwerk worden aangemerkt. De overkapping wordt geplaatst op de tennisbanen en vindt daarmee steun op de grond. Verweerder beschouwt de overkapping, ondanks dat het een verplaatsbaar object is, als plaatsgebonden en is van mening dat het daarmee is bedoeld om ter plaatse te functioneren. Dat de overkapping in de zomermaanden wordt verwijderd, doet aan het voorgaande niet af. Verweerder verwijst in dit verband naar een tweetal uitspraken van de Afdeling, waarin wordt overwogen dat een mobiel object eveneens als bouwwerk wordt aangemerkt, mits het object is bedoeld om gedurende langere tijd op dezelfde plaats te functioneren (ECLINLRVS20131574 en ECLINLRVS2008BF0314).
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het project een bouwwerk is in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 april 2014, ECLINLRVS20141331), kan voor de uitleg van het begrip bouwwerk ook bij toepassing van de Wabo aansluiting worden gezocht bij de modelbouwverordening die een bruikbare omschrijving van het begrip bouwwerk omvat. Deze luidt: "elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren". Uit de omschrijving van het project in de aanvraag als semipermanent blijkt dat de overkapping bedoeld is om voor langere tijd te functioneren. Dit volgt eveneens uit de mededeling van eiseres dat de overkapping jaarlijks gedurende de wintermaanden over de gravelbanen zal worden geplaatst. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eiseres vindt het bevreemdend dat de bebouwing van de tennisclub in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Castricum’ is opgenomen. In andere gebieden binnen de gemeentegrenzen worden de lijnen voor bebouwing scherp getekend en valt de bebouwing er buiten. Het aangrenzende bestemmingsplan Bakkum is in 2008 vastgesteld en zal dit jaar opnieuw vastgesteld moeten worden. Hierbij dient de vreemde begrenzing van het tennispark – vallend in het verkeerde bestemmingsplan – opnieuw bekeken te worden. Dit zou ertoe kunnen leiden dat het nieuwe college van burgemeester en wethouders en de nieuwe gemeenteraad van de gemeente Castricum zorgen voor een logischere afbakening dat zou kunnen leiden tot een andere kijk op de zaak.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning de geldende regelgeving van belang is. De afweging wordt volgens verweerder niet anders als het perceel in het bestemmingsplan ‘Bakkum’ zou zijn gelegen. Het gaat om de ruimtelijke impact van het bouwplan op het gebied. Verweerder komt tot de conclusie dat de locatie voor de semipermanente overkapping onderdeel uitmaakt van het buitengebied en dat het beleid dat voor dit gebied geldt, van toepassing is. Voorts merkt verweerder op dat de actualiseringsplicht van bestemmingsplannen per 1 juli 2018 is vervallen.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij moet toetsen aan het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Castricum. De beroepsgrond slaagt niet.
7.1
Eiseres voert aan dat de overkapping niet het landschappelijk karakter bepaalt. De tennisclub ligt dicht tegen bebouwing aan, waardoor het perceel onderdeel hiervan is. De overkapping wordt niet midden in het open veld of het bestemmingsplan geplaatst.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, ondanks dat het perceel is gelegen in de nabijheid van bebouwing, het tennispark is gelegen in een open en landschappelijk gebied. Het tennispark is omgeven door bomenrijen en agrarische percelen. In aanvulling op de gebiedsvisie en de kadernota Zanderij heeft verweerder verwezen naar de Kadernota Buitengebied van de gemeente Castricum (kadernota Buitengebied). Hieruit blijkt dat het gemeentebestuur wil dat het buitengebied behouden blijft als een waardevol en gevarieerd polderlandschap. Verweerder is tot het oordeel gekomen dat het project geen meerwaarde kent voor het gebied, maar een negatief effect heeft op het open karakter van het landschap gelet op de omvang en de uitstraling van de overkapping.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder inzichtelijk gemotiveerd dat het project niet ruimtelijk inpasbaar is. Van bovenaf is te zien dat de tennisbaan in een grensgebied ligt van bebouwing en landbouw. Verweerder heeft aan de hand van het beleid gemotiveerd dat hij het project gelet op de omvang en uitstraling niet vindt passen in een dergelijk gebied. In de gebiedsvisie is omschreven dat het noordelijk deel geleidelijk zal transformeren naar een meer natuurlijke en recreatieve inrichting. Het gebied moet onderdeel worden van de duinen. Het dient een landschappelijke kamer te worden als entree van het duingebied. In de kadernota Zanderij is ook beschreven dat verweerder in dit gedeelte van Castricum een natuurgebied wil creëren. De beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor een bouwplan dat in strijd is met het bestemmingsplan is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. De rechtbank dient deze beslissing dan ook terughoudend te toetsen, dat wil zeggen dat zij zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Verweerder heeft op basis van de gegeven motivering in redelijkheid van afwijking van het bestemmingsplan kunnen afzien. De beroepsgrond slaagt niet.
8.1
Eiseres betoogt voorts dat verweerder te snel voorbij is gegaan aan de belangen van eiseres. Op korte termijn zal de tennisclub door de weigering niet in haar voortbestaan worden bedreigd. Eiseres dient zich echter bezig te houden met de langere termijn. De tennissport loopt landelijk behoorlijk terug en verenigingen worden daadwerkelijk in hun bestaan bedreigt. In een aantal gevallen kan dit worden voorkomen door te fuseren, maar eiseres wil dit voorkomen door de exploitatie van de vereniging te vergroten. Door de overkapping kan eiseres het tennispark het hele jaar door exploiteren en kan zij haar leden ook in de winter de tennisbanen overdekt aanbieden. Met name voor de oudere leden brengt dit extra voordelen met zich mee. Al deze voordelen voor eiseres zijn niet in het bestreden besluit meegenomen.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de betrokken belangen in voldoende mate zijn meegewogen in het bestreden besluit. Verweerder heeft het algemeen belang van een goede ruimtelijke ordening afgezet tegen het door eiseres aangevoerde belang. Aan enkel een financieel belang komt geen doorslaggevende betekenis toe. Eiseres heeft onvoldoende met objectief verifieerbare gegevens onderbouwd dat zij zonder deze ontwikkeling in haar bestaan wordt bedreigd. Verweerder heeft ook het belang van de leden van eiseres in de afweging meegenomen en is tot de conclusie gekomen dat zij niet worden beperkt in de mogelijkheid om een sport (tennis in het bijzonder) te beoefenen, omdat ook in de wintermaanden de mogelijkheid bestaat om te tennissen, zij het op een andere locatie.
8.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op voorgaand standpunt kunnen stellen. Verweerder heeft aan de belangen van eiseres en haar leden niet een zodanige betekenis hoeven toekennen dat deze prevaleren boven het door verweerder gestelde belang om niet af te wijken van het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Omdat met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in overweging 2.2 een gebrek in de besluitvorming is gepasseerd, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Smit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.