ECLI:NL:RBNHO:2018:11569

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
C/15/274565 / HA RK 18/86
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 juni 2018 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.M.H. Vink. Het verzoek was gericht tegen mr. P.E. van der Veen, de rechter in de hoofdzaak. Verzoeker stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door tijdens een eerdere zitting te stellen dat de zaak helder was en dat verzoeker niets had in te brengen tegen de vordering van de wederpartij. Dit zou de mogelijkheid tot mediation hebben verkleind. De rechter heeft echter betoogd dat haar voorlopige oordeel gebruikelijk is in civiele zaken en dat zij beide partijen voldoende gelegenheid heeft gegeven om hun standpunten naar voren te brengen. Tijdens de zitting van de wrakingskamer is vastgesteld dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter geen onpartijdigheid had geschonden en dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en het proces in de hoofdzaak voortgezet.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/274565 / HA RK 18/86
Beslissing van 21 juni 2018
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
[woonplaats]
verzoeker,
advocaat: mr. C.A.M.H. Vink.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. P.E. van der Veen,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft bij brief van 31 mei 2018 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, locatie Alkmaar, aanhangige zaak met als zaaknummer / rolnummer C/15/258554 / HA ZA 17/340, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij schrijven van 1 juni 2018 op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 21 juni 2018. De verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen samen met zijn advocaat mr. Vink voornoemd, en de heer A.A.J. Plateijn, juridisch adviseur.
Tevens is de rechter verschenen.
De wederpartij in de hoofdzaak heeft van de geboden gelegenheid, zonder bericht, geen gebruik gemaakt.

2.Standpunten

2.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek - samengevat - het volgende aangevoerd.
2.1.1.
Nadat in de hoofdzaak beide partijen ter zitting van 6 april 2018 een toelichting hebben gegeven op hun standpunt, heeft de rechter zich uitgelaten over de zaak, waarbij zij heeft gezegd dat de zaak helder is, dat verzoeker niets had in te brengen tegen de vordering van de wederpartij en dat de vordering voldaan moest worden. Door deze uitspraak was het duidelijk voor partijen dat indien er vonnis zou worden gewezen, dit een veroordelend vonnis voor verzoeker zou inhouden. De rechter heeft met haar uitlatingen over de zaak de mogelijkheid tot mediation en/of een schikking verkleind.
2.1.2.
Vervolgens zijn partijen op zitting overeengekomen de zaak zes weken aan te houden om te trachten toch nog een schikking te treffen. Nadat is gebleken dat geen schikking tot stand zou komen, hebben verzoeker en de wederpartij een akte toegezonden aan de rechtbank. Volgens verzoeker bestond er aan beide zijden de wens om verder te procederen. Deze aktes zijn echter retour gezonden aan partijen, met daarop de melding dat ter zitting duidelijk zou zijn medegedeeld dat indien er geen schikking tot stand zou komen, er vonnis zou worden gewezen. Nu de rechter weigert kennis te nemen van de nieuwe ontwikkelingen (weergegeven in de aktes), verlaat zij volgens verzoeker haar lijdelijke rol.
2.2.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband beschouwd, heeft de rechter volgens verzoeker de schijn van vooringenomenheid gewekt.
2.3.
De rechter heeft - samengevat - het volgende aangevoerd. Nadat ter zitting van 6 april 2018 inlichtingen ingewonnen waren en beide partijen twee termijnen tot spreken hadden gehad, is door de rechter een voorlopig oordeel gegeven. Dit hield in dat het zich liet aanzien dat de weren van verzoeker geen stand zouden houden en een toewijzend vonnis zou volgen. Vervolgens hebben partijen te kennen gegeven een schikking te willen beproeven tijdens een onderbreking van de zitting. Daartoe is de zitting onderbroken. Na hervatting bleek dat nog niet te zijn gelukt. Ter zitting hebben partijen over en weer nog schikkingsmodaliteiten besproken. Slotsom was dat partijen aanhouding wensten teneinde te proberen alsnog tot een schikking te komen. Daarop is de zaak aangehouden met expliciete vermelding van de verdere procedurele gang van zaken, inhoudende: partijen sturen de rechtbank bericht of al dan niet een schikking is bereikt, en als er geen schikking tot stand is gekomen, zal vonnis worden gewezen. Tot dat moment zou geen proces-verbaal worden opgemaakt.
Na enige tijd zijn vervolgens van beide zijden aktes toegezonden aan de rechtbank. Nu er geen (gemotiveerd) verzoek tot het nemen van een nadere akte is gedaan, was er geen grond om af te wijken van de expliciet ter zitting vermelde procedurele verdere gang van zaken. Beide aktes zijn daarom ongelezen retour gezonden.
Het wrakingsverzoek bevat volgens de rechter geen feiten of omstandigheden die een aanwijzing opleveren voor (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid.
2.4.
Ter zitting van de wrakingskamer is door en namens verzoeker nog naar voren gebracht dat hij ten tijde van de zitting in de hoofdzaak en thans nog steeds bereid is om de zaak in der minne te schikken. Hij heeft hiertoe twee concrete voorstellen gedaan en heeft dit tevens in de uitgebreide akte uiteengezet en naar de rechtbank verzonden. Nu de rechter de akte ongelezen heeft geretourneerd, heeft zij geen kennis kunnen nemen van de inhoud ervan en wordt het verzoeker onmogelijk gemaakt om de zaak te schikken met alle nadelige financiële gevolgen van dien.
De rechter heeft ter zitting benadrukt dat zij naar haar mening iedereen voldoende het woord heeft gegeven op de zitting, waarna een voorlopig oordeel is gegeven, hetgeen gebruikelijk is in civiele zaken. Het weigeren van de beide aktes was een processuele beslissing, wat tot de taak van de rechter behoort. Bovendien zijn beide aktes geweigerd, zodat vastgesteld kan worden dat zij beide partijen op gelijke wijze heeft behandeld. Wat betreft het standpunt van verzoeker dat het handelen van de rechter ertoe leidt dat partijen de zaak niet meer kunnen schikken, voert de rechter aan dat partijen in ieder stadium van de procedure ervoor kunnen kiezen om tot een minnelijke schikking te komen, zelfs nog na het wijzen van vonnis. Deze beslissing ligt geheel bij partijen, aldus de rechter.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2.
Uit het wrakingsverzoek en de mondelinge behandeling ter zitting blijkt niet dat er aanwijzingen zijn voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker enige vooringenomenheid koestert. Voorts is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker uit het handelen van de rechter niet de objectief gerechtvaardigde vrees heeft kunnen en mogen ontlenen dat het haar aan onpartijdigheid ontbreekt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.3.
De rechter heeft op de zitting een voorlopig oordeel gegeven, nadat zij beide partijen heeft gehoord. Het geven van een voorlopig oordeel door de rechter in dat stadium van het proces is zeer gebruikelijk. Dat dit oordeel in stevige bewoordingen is gedaan en voor verzoeker ongunstig uitpakte, maakt niet dat er sprake is van (een schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Het oordeel is immers tot stand gekomen nadat beide partijen zijn gehoord. Hierbij is tevens meegewogen dat verzoeker, ook ter zitting van de wrakingskamer, erkent dat de wederpartij een vordering op hem heeft en dat hij die zal moeten voldoen. De omstandigheid dat verzoeker (meerdere malen) tevergeefs heeft getracht om de zaak in der minne te schikken, kan niet tot een ander oordeel leiden. Als de wederpartij niet wenst te schikken, zal de rechter vonnis moeten wijzen. Dat zo een vonnis in dit geval voor verzoeker niet gunstig zou uitvallen, maakt niet dat de rechter partijdig is.
3.4.
Daarnaast zou de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid blijken uit het feit dat de rechter heeft geweigerd kennis te nemen van de door partijen verzonden aktes en deze ongelezen heeft geretourneerd. De wrakingskamer wijst er op dat het de taak en de bevoegdheid van de rechter is om dergelijke processuele beslissingen te nemen. Als negatief of teleurstellend ervaren processuele beslissingen bieden zonder bijkomende omstandigheden geen grond voor wraking. Van bijkomende omstandigheden is niet gebleken, vooral niet omdat de rechter de ingezonden aktes van
beidepartijen ongelezen heeft geretourneerd. Voorts gaat de wrakingskamer er, gelet op de door de griffier gemaakte handgeschreven aantekeningen van de zitting in de hoofdzaak van 6 april 2018, van uit dat juist is wat de rechter heeft verklaard over de aan het einde van die zitting vermelde verdere procedurele gang van zaken. Deze aantekeningen bevinden zich in het dossier in de hoofdzaak en zijn ter zitting van de wrakingskamer voorgelezen. Er was nog geen formeel proces-verbaal opgemaakt, omdat partijen daar eerst van hadden afgezien en de rechter later is gewraakt.
3.5.
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren dus geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking, ook niet in onderling verband en samenhang beschouwd.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
4.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker en de rechter en de wederpartij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld in handen van de voorzitter van de afdeling privaatrecht, sector Handel & Insolventie, locatie Alkmaar.
Deze beschikking is op 21 juni 2018 mondeling gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, mr. S. Jongeling en mr. S.W.S. Kiliç, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S. Nourozi Oranje, en op 28 juni 2018 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.