ECLI:NL:RBNHO:2018:11666

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
248681 HA ZA 16-609
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake dwangsommen en erfgrens tussen percelen grond met gebruiksrecht

In deze zaak, uitgesproken op 3 oktober 2018 door de Rechtbank Noord-Holland, is een geschil ontstaan tussen eisers, een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, en gedaagde, die een levenslang gebruiksrecht heeft op een deel van de grond van eisers. Het geschil betreft de precieze ligging en het gebruik van de grond die aan gedaagde in gebruik is gegeven. Gedaagde heeft een kortgedingprocedure aangespannen tegen eisers, waarbij een vonnis is gewezen op 17 augustus 2015. Dit vonnis bevatte verschillende veroordelingen aan eisers, waaronder het vrijmaken van een inrit en het verwijderen van roerende zaken van de grond. Gedaagde heeft vervolgens aanspraak gemaakt op verbeurde dwangsommen, omdat eisers volgens hem niet aan de veroordelingen hebben voldaan.

Eisers vorderen in deze procedure onder andere dat de executie van de dwangsommen door gedaagde wordt gestaakt en dat de rechtbank de erfgrens tussen hun perceel en het perceel van gedaagde vaststelt. Eisers stellen dat zij de veroordelingen niet hebben overtreden en dat gedaagde misbruik maakt van zijn bevoegdheid door de dwangsommen te innen. Gedaagde voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van eisers, met uitzondering van de vordering tot vaststelling van de perceelgrenzen.

De rechtbank oordeelt dat gedaagde misbruik maakt van zijn bevoegdheid door de executie van het vonnis in kort geding voort te zetten, omdat er onduidelijkheid bestaat over de grenzen van de grond. De rechtbank wijst de vordering van eisers tot vaststelling van de erfgrens af, omdat deze niet aan de rechter is voorgelegd, maar aan de betrokken partijen. Gedaagde wordt veroordeeld om de executie van de dwangsommen te staken en in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/248681 / HA ZA 16-609
Vonnis van 3 oktober 2018
in de zaak van

1.de vennootschap onder firma [naam 1] ,

gevestigd te [plaats]
2.
[eiser 1],
wonende te [woonplaats 1]
3.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2]
eisers,
advocaat mr. J. de Beurs te Den Helder,
tegen
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats 3]
gedaagde,
advocaat mr. D. Fasseur te Den Dolder.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde 1] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 september 2016;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 28 december 2016;
  • het proces-verbaal van descente en van comparitie van 26 september 2017;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is eigenaar van een aantal percelen grond gelegen aan en nabij de [adres] Deze grond heeft [eisers] in 2013 en 2014 gekocht en geleverd gekregen van mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
2.2.
[naam 2] is de levenspartner van [gedaagde 1] . In het kader van de verkoop en levering van de grond aan [eisers] , heeft [eisers] aan [gedaagde 1] een exclusief levenslang gebruiksrecht verleend op een deel van die grond. Partijen hebben daartoe op een uittreksel van een Kadastrale kaart een stuk gearceerd dat is te beschouwen als de grond die aan [gedaagde 1] in gebruik is gegeven. Dit is de betreffende kaart:
2.3.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de precieze ligging en het gebruik van de aan [gedaagde 1] in gebruik gegeven stuk grond. [gedaagde 1] is daarop een kortgedingprocedure tegen [eisers] begonnen (zaaknummer 229997/KG ZA 15-591). Op de dag van de mondelinge behandeling van het kort geding hebben partijen met elkaar gesproken over een oplossing van het geschil. Partijen hebben daarbij afspraken gemaakt en aan de voorzieningenrechter te Alkmaar verzocht hun afspraken in een vonnis vast te leggen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens op 17 augustus 2015 een vonnis gewezen (hierna: het vonnis). De voorzieningenrechter heeft naar aanleiding van de overeenstemming van partijen het volgende beslist:
“3.1. veroordeelt [eisers] de inrit van de [adres] , zoals weergegeven op de tekening bij productie 1, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht, binnen 5 werkdagen na dit vonnis zodanig vrij te maken en vrij te houden, waaronder het verwijderen van de keerwand van het bezwaarde gedeelte, zodat [gedaagde 1] zonder belemmering daarvan gebruik kan maken teneinde via die inrit te kunnen komen van en gaan naar de [adres] en het met het recht van gebruik bezwaarde gedeelte van de percelen gemeente [kadastrale gegevens] ;
3.2.
veroordeelt [eisers] alle niet met de grond verbonden roerende zaken van [eisers] en/of van derden (niet [gedaagde 1] of de verkoopster in de akten van 16 april 2013 en 17 februari 2014 zijnde) die op het met het recht van gebruik bezwaarde gedeelte van de percelen gemeente [kadastrale gegevens] zijn geplaatst binnen 5 werkdagen na dit vonnis te verwijderen en daarvan verwijderd te houden;
3.3.
veroordeelt [eisers] de verwijderde graszoden binnen 5 werkdagen na dit vonnis terug te plaatsen of vervangende graszoden van dezelfde kwaliteit te plaatsen;
3.4.
veroordeelt [eisers] ingaande 5 werkdagen na dit vonnis het bezwaarde gedeelte niet te betreden of zich daar anderszins op te bewegen, zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van [gedaagde 1] ;
3.5.
veroordeelt [eisers] medewerking te verlenen aan een onderlinge vaststelling van de grenzen van het bezwaarde gedeelte en als dat niet tot overeenstemming leidt aan een opmeting van de perceelgrenzen van het bezwaarde gedeelte door of vanwege het Kadaster, onder andere door de vermoedelijke grens tussen het bezwaarde gedeelte en het overige terrein toegankelijk te maken en te houden voor een dergelijke opmeting;
3.6.
bepaalt dat [eisers] indien zij nalatig zijn aan (één van) de hiervoor vermelde veroordeling(en) te voldoen, een dwangsom van € 1.000,00 verbeuren voor elke schending, alsmede € 100,-- voor elke dag dat de hiervoor bedoelde schending voortduurt, een en ander met een maximum van € 50.000,00;
3.7
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
(…)”
Aan het vonnis is de hiervoor onder 2.2 weergegeven kaart gehecht.
2.4.
[gedaagde 1] heeft het vonnis op 25 augustus 2015 aan [eisers] laten betekenen.
2.5.
Naar aanleiding van het vonnis heeft [eisers] zaken van de aan [gedaagde 1] in bruikleen gegeven grond verwijderd. Partijen zijn ook in overleg gegaan om te komen tot vastlegging van de grenzen van de grond die aan [gedaagde 1] in bruikleen is gegeven.
2.6.
Bij brief van 23 november 2015 heeft de advocaat van [gedaagde 1] [eisers] meegedeeld dat er sprake is van meerdere overtredingen van het vonnis en aanspraak gemaakt op betaling van € 50.000,- wegens verbeurde dwangsommen. Kort gezegd, heeft [gedaagde 1] daarbij genoemd dat [eisers] de inrit van de [adres] niet heeft vrijgemaakt en vrijgehouden. Het tweede verwijt van [gedaagde 1] is dat [eisers] een container en een berg (hout)snippers niet van het aan [gedaagde 1] in gebruik gegeven grond heeft verwijderd. Ten derde verwijt [gedaagde 1] [eisers] dat [eisers] heeft nagelaten de in het vonnis bedoelde graszoden terug te plaatsen of te vervangen. Ten vierde verwijt [gedaagde 1] [eisers] het perceel van [gedaagde 1] te hebben betreden en ten vijfde dat [eisers] het perceel niet toegankelijk heeft gemaakt voor opmeting.
2.7.
[eisers] heeft die aanspraken bij brief van 4 december 2015 weersproken. Vervolgens zijn partijen opnieuw in overleg getreden en zijn zij overeengekomen om het Kadaster in te schakelen voor een opmeting van de perceelgrenzen.
2.8.
Op 19 januari 2016 heeft een medewerker van Boon Landmeten (hierna: Boon) een grensuitmeting gedaan op basis van de hiervoor onder 2.2 weergegeven kaart. Op 10 mei 2016 heeft een tweede grensuitmeting plaatsgevonden door (een andere medewerker van) Boon. De twee uitmetingen komen, met name bij de (niet door Boon aangebrachte) pijlen maar ook op een aantal andere punten tot wezenlijk andere grenzen.
1e uitmeting
2e uitmeting
2.9.
[gedaagde 1] heeft op 27 juli 2016 een betalingsbevel in verband met verbeurde dwangsommen aan [eisers] doen betekenen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert samengevat, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde 1] te veroordelen om de executie van de dwangsommen op basis van het vonnis van 17 augustus 2015, door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar gewezen onder zaak- en rolnummer C/15/229997/KG ZA 15-591, te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 voor elke dag dat [gedaagde 1] nalaat om gevolg te geven aan de veroordeling, met een maximum van
€ 200.000,00;
2. de erfgrens tussen het perceel van [eisers] en het gedeelte van het perceel waarvoor ten behoeve van [gedaagde 1] een levenslang gebruiksrecht geldt vast te stellen op grond van artikel 5:47 Burgerlijk Wetboek (BW); en
3. [gedaagde 1] te veroordelen in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vorderingen, zakelijk weergegeven ten grondslag dat hij de veroordelingen waaraan de dwangsommen zijn verbonden niet heeft overtreden. Subsidiair voert [eisers] aan dat [gedaagde 1] misbruik van bevoegdheid maakt door de eventueel verbeurde dwangsommen te innen dan wel dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Meer subsidiair voert [eisers] aan dat het recht van [gedaagde 1] tot invordering van de dwangsommen is verjaard. Nu het partijen niet is gelukt om overeenstemming te krijgen over de grensvaststelling, heeft [eisers] er belang bij dat de rechtbank dit op grond van artikel 5:47 BW dan wel met analoge toepassing van dat artikel doet.
3.3.
[gedaagde 1] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met dien verstande dat de vordering tot vaststelling van de perceelgrenzen kan worden toegewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om twee kwesties. De vraag of de executie van het vonnis in kort geding door [gedaagde 1] moet worden gestaakt en de vraag of de rechtbank de grens kan vaststellen van het stuk grond waarop ten behoeve van [gedaagde 1] een gebruiksrecht is gevestigd.
verbod executie
4.2.
Ingevolge artikel 438 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechtbank als executierechter slechts in deze executie ingrijpen indien (a) door de geëxecuteerde wordt aangetoond dat hij (al) aan het te executeren vonnis heeft voldaan, of (b) de executant zich door executie schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid omdat hij, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien door de executie op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (vgl. HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575). In het executiegeschil kunnen geen inhoudelijke bezwaren tegen de uitspraak worden aangevoerd. De vraag of na het vonnis (volledig) aan de veroordeling is voldaan kan wel in volle omvang aan de executierechter worden voorgelegd.
4.3.
Partijen hebben in het kader van de aankoop van de percelen grond door [eisers] afspraken gemaakt over een gebruiksrecht van [gedaagde 1] voor een deel van die grond. Partijen hebben de afspraak over de omvang van de door [gedaagde 1] te gebruiken grond vastgelegd in een kaart (zie r.o. 2.2). Anders dan [gedaagde 1] aanvoert, is echter gebleken dat die niet op schaal is en dat partijen onvoldoende meetpunten en/of afmetingen hebben ingevuld om exacte grenzen vast te kunnen stellen. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van Boon, de deskundige op dit gebied (zie het e-mailbericht van Boon van 12 februari 2016, productie 5 bij dagvaarding). In het kader van het door [gedaagde 1] gestarte kortgeding hebben partijen afspraken gemaakt over het gebruik van de grond en over de wijze waarop de grenzen eventueel zou moeten worden vastgesteld. Die afspraken zijn op verzoek van partijen vastgelegd in het vonnis van de voorzieningenrechter. Geconcludeerd moet echter worden dat partijen bij het maken van hun afspraken en daarna bij de voorzieningenrechter niet of onvoldoende hebben beseft dat het uitmeten van de grenzen tot problemen zou leiden omdat de door partijen opgestelde kaart daarvoor onvoldoende aanknopingspunten geeft. Het uitgangspunt in het vonnis van de voorzieningenrechter, dat opmeting van de grenzen het geschil van partijen zou kunnen oplossen, is daarom aan te merken als een feitelijke misslag van de voorzieningenrechter. Door desondanks tot executie van het kortgedingvonnis over te gaan, maakt [gedaagde 1] misbruik van zijn bevoegdheid daartoe.
4.4.
Ondanks het punt van de onduidelijkheid over de grenzen staat overigens ook wel vast dat [eisers] op een aantal punten de gemaakte afspraken, en daarmee het vonnis, niet is nagekomen. De rechtbank heeft daarbij, bijvoorbeeld, het oog op de plaats van de container van [eisers] die deels staat op een strook grond van 10 meter breed terwijl daarvan niet in geschil is dat die tot het gearceerde gebied behoort. De vraag is of [gedaagde 1] in verband daarmee aanspraak kan maken op verbeurde dwangsommen. De rechtbank vindt van niet. Vast staat dat partijen in de periode na het vonnis van de voorzieningenrechter overleg hebben gevoerd over een onderlinge vaststelling van de grenzen van de strook grond van [gedaagde 1] . Hoewel [eisers] stelt dat dit begin oktober 2015 heeft geleid tot afspraken en [gedaagde 1] die afspraken vervolgens had opgezegd, blijkt niet van (bindende afspraken) over de grenzen. Vervolgens heeft [gedaagde 1] op 12 oktober 2015 aan [eisers] gemaild dat hij binnen drie dagen “
actie” wilde en anders zelf een hekwerk zou neerzetten en dat hij na drie dagen zijn advocaat zou inschakelen om “
orde op zaken te stellen. Dat wil zeggen dat de gevolgen van het niet nakomen vonnis 17 augustus 2015 zullen worden uitgevoerd.” Vervolgens heeft [gedaagde 1] hekken (laten) plaatsen en is hij naar Spanje vertrokken, waarna de advocaat van [gedaagde 1] bij brief van 23 november 2015 aanspraak is gaan maken op verbeurde dwangsommen.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om in een situatie als deze:
  • waarbij er wegens onduidelijke afspraken een conflict is ontstaan over het gebruik van grond;
  • waarbij partijen - in de veronderstelling dat zij een waterdichte regeling hadden getroffen terwijl dit niet het geval blijkt te zijn - de voorzieningenrechter hebben verzocht een veroordeling uit te spreken met daaraan verbonden een dwangsom;
  • waarna partijen uitvoerig overleg hebben gehad over de grens van de aan [gedaagde 1] in gebruik gegeven grond; en
  • waarbij [gedaagde 1] zich uit de onderhandelingen terugtrekt zonder dat er een oplossing van het geschil is bereikt,
aanspraak te maken op krachtens dat vonnis van de voorzieningenrechter verbeurde dwangsommen. Daarbij weegt nog mee dat uit de (gestelde) overtredingen vooral hebben plaatsgevonden in de periode dat partijen nog met elkaar in overleg waren en gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] [eisers] heeft gewaarschuwd in verband met vermeende overtredingen.
Waar het gaat om de container overweegt de rechtbank dat deze onmiskenbaar voor een deel staat in het gebied dat volgens de kaart aan [gedaagde 1] in gebruik is gegeven, maar dat [gedaagde 1] zelf de indruk gewekt dat het stuk grond dat hij in gebruik heeft afwijkt van de gearceerde kaart door in het verlengde van de container hekken te plaatsen.
4.6.
[gedaagde 1] dient daarom de executie van de dwangsommen te staken en gestaakt te houden. De rechtbank zal [gedaagde 1] een korte termijn stellen om de executie van de dwangsommen te staken. Aan deze veroordeling zal de rechtbank een dwangsom verbinden. Die zal wel worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
de “erfgrens”
4.7.
Dan de erfgrens. [eisers] vordert dat de rechtbank op grond van artikel 5:47 BW de erfgrens tussen het perceel van [eisers] en het deel dat in gebruik is bij [gedaagde 1] vaststelt. Voor het geval artikel 5:47 BW niet rechtstreeks toepasselijk is, vordert [eisers] de erfgrensvaststelling op basis van analoge toepassing van dat artikel, zo heeft [eisers] ter comparitie en bij repliek bevestigd.
4.8.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Artikel 5:47 BW geeft de rechter de bevoegdheid om bindend vast te stellen wat de grens is tussen twee erven. Het gaat daarbij om de vaststelling van het (zakelijke) eigendomsrecht. Dat is hier echter niet aan de orde. Het gaat in deze zaak immers niet om de eigendomsgrens, maar om de uitleg van een (verbintenisrechtelijke) overeenkomst over het gebruik van grond. De wetgever heeft geen speciale bevoegdheid voor de rechter gecreëerd om een dergelijke verbintenisrechtelijke erfgrens vast te stellen. Dat is aan de betrokken partijen en dus niet aan de rechter. Voor zover [eisers] heeft bedoeld dat de rechtbank voor recht zal verklaren hoe de erfgrens loopt, is de vordering van [eisers] te onbepaald. In dat geval had van [eisers] mogen worden verwacht dat hij in zijn eis duidelijk zou maken waar volgens hem de grens loopt van de grond die [gedaagde 1] in gebruik heeft gekregen, maar dat heeft [eisers] nagelaten. Dat [gedaagde 1] op zich akkoord is met een erfgrensvaststelling door de rechter, doet hier niet aan af. De rechtbank geeft partijen in overweging een deskundige te benaderen die bij wijze van bindend advies de erfgrens vaststelt.
4.9.
[gedaagde 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden, ermee rekening houdend dat zowel een descente als comparitie heeft plaatsgevonden, begroot op:
- dagvaarding € 77,75
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
1.900,50(3,5 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 2.597,25

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis de executie van de dwangsommen op basis van het vonnis van 17 augustus 2015 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, gewezen onder zaak- en rolnummer C/15/229997/ KG ZA 15-591, te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde 1] niet aan deze veroordeling voldoet, zulks met een maximum van € 100.000,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 2.597,25, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2018. [1]

Voetnoten

1.type: