ECLI:NL:RBNHO:2018:11872

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
15/870266-14 en 15/810214-15 (P) – ter terechtzitting gevoegd
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van minderjarigen door een familielid met verregaande seksuele handelingen over een periode van meerdere jaren

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het seksueel misbruiken van zijn stiefdochter en kleindochter. De verdachte heeft over een periode van ruim drieënhalf jaar zijn stiefdochter, die tussen de 9 en 12 jaar oud was, misbruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stiefdochter veelvuldig zeer verregaande seksuele handelingen heeft moeten ondergaan. Daarnaast heeft de verdachte ook zijn kleindochter, die op het moment van de misbruik drie jaar oud was, misbruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn ook behandeld, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de schadevergoeding voor de slachtoffers terecht was. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers en getuigen in overweging genomen, evenals de deskundigenrapporten die de betrouwbaarheid van de verklaringen bevestigden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een aantal andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de belangrijkste feiten gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870266-14 en 15/810214-15 (P) – ter terechtzitting gevoegd
Uitspraakdatum: 14 december 2018
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 november 2018 en 30 november 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1948 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres ( [adres verdachte] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck, van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, advocaat te Hoofddorp, en van hetgeen mr. J. A. Neslo, advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 15/870266-14:
1. primair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2012 tot en met 5 mei 2013 te Haarlem, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2009), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht, en/of
- zijn, verdachtes, vinger in de anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer 1] geduwd/ gebracht, en/of
- met zijn, verdachtes mond en/of tong de vagina en/of de billen van die [slachtoffer 1] heeft betast en/of gelikt;
subsidiair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2012 tot en met 5 mei 2013 in de gemeente Haarlem, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2009), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van de vagina en/of de billen van die [slachtoffer 1] en/of
- het met verdachtes, mond en/of tong betasten en/of likken van de vagina en/of de billen van die [slachtoffer 1] ;
2
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 02 september 2009 in de gemeente Haarlem, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 1999), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit
- het zoenen van die [slachtoffer 2] , en/of
- het betasten van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer 2] ;
parketnummer 15/810214-15:
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 september 1991 tot en met 22 augustus 1994 te Haarlem, met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten, zijn stiefkind, [slachtoffer 3] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , hebbende verdachte:
- zijn penis en/of zijn vingers in de vagina en/of anus van die [slachtoffer 3] geduwd en/of gebracht en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 3] heeft geduwd en/of gebracht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 2 (parketnummer 15/870266-14) en tot bewezenverklaring van feit 1 primair (parketnummer 15/870266-14) en het feit onder parketnummer 15/810214-15.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent, de betreffende drie aangiftes onbetrouwbaar zijn en er geen ander bewijsmateriaal is die deze aangiftes voldoende ondersteunen en er in deze niet voldaan wordt aan het bewijsminimum. Verdachte dient dan ook van de hem ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouw met betrekking tot het onder parketnummer 15/810214-15 tenlastegelegde aangevoerd dat de tenlastegelegde gedragingen niet in de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 2 (parketnummer 15/870266-14)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen verdachte onder dit feit ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat de verklaring van het slachtoffer wat de betrouwbaarheid betreft, beperkingen kent, zoals door de deskundige beschreven, maar bovenal acht de rechtbank voor deze verklaring onvoldoende steun aanwezig in de overige bewijsmiddelen.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair (parketnummer 15/870266-14) en onder parketnummer 15/810214-15 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat slechts verdachte en het slachtoffer aanwezig waren bij de beweerde seksuele handelingen en dus ook zij alleen daarover kunnen verklaren. Indien deze verklaringen uiteen lopen, zoals hier het geval is, dient te worden bezien of het dossier en/of het verhandelde ter zitting aanknopingspunten bevatten die één van beide lezingen (meer) ondersteunt. Daarbij geldt dat met name in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs kan opleveren. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting moet de rechtbank onverminderd de overtuiging krijgen dat het feit is gepleegd, zoals het verdachte wordt verweten.
[slachtoffer 3]
Deskundige G. Wolters heeft geconcludeerd dat de verklaringen van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) betreffende seksueel misbruik door verdachte tussen haar 6e en 13e jaar in hoge mate betrouwbaar zijn. De rechtbank neemt die conclusie over.
[slachtoffer 3] heeft consistent en helder verklaard. Haar verklaring vindt bovendien steun in ander bewijs, zoals hierna aan de orde komt. Dat [slachtoffer 3] in 1996 geen aangifte heeft gedaan – zoals haar zus [getuige 1] – maakt haar verklaring niet minder betrouwbaar. Zij heeft immers uitgelegd dat zij geen aangifte durfde te doen omdat ze bang was voor verdachte die haar bedreigde. Dat [slachtoffer 3] bang was voor de verdachte, dat de verdachte haar sloeg en dat zij van de verdachte niets mocht vertellen blijkt ook uit onder meer de verklaring van [getuige 2] . In haar aangifte verklaart ook [getuige 1] dat zij een gesprek tussen [slachtoffer 3] en verdachte heeft afgeluisterd en dat verdachte tegen [slachtoffer 3] zei: “Jij hebt het aan je tante verteld. Als je het nog een keer doet ga ik je vermoorden”. Bovendien volgt uit diverse voor het bewijs gebezigde getuigenverklaringen, o.a. van [getuige 2] en [getuige 3] , dat [slachtoffer 3] destijds wel al over het misbruik heeft verklaard.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 3] betrouwbaar en oordeelt bovendien – en deels daarmee samenhangend – dat deze in voldoende mate steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Zo vindt haar verklaring dat de bewezenverklaarde gedragingen plaatsvonden in het stapelbed waarin zij sliep met haar zus [getuige 1] , onder meer steun in de verklaring van [getuige 1] en [getuige 2] . [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 3] en [getuige 1] in een stapelbed sliepen. Ook [getuige 1] heeft verklaard dat zij met [slachtoffer 3] in een stapelbed sliep. [getuige 1] heeft gezien dat de verdachte regelmatig ’s nachts bij [slachtoffer 3] in bed kroop. Dat zij niet heeft gezien wat er vervolgens in bed gebeurde doet geenszins af aan de bruikbaarheid van haar verklaring als steunbewijs. Immers, [getuige 1] sliep boven en [slachtoffer 3] beneden. Bovendien hebben zowel [getuige 1] als [slachtoffer 3] verklaard dat als de verdachte in bed lag bij [slachtoffer 3] hij heel stil deed en heeft [getuige 1] verklaard dat [slachtoffer 3] altijd in bed moest huilen als de verdachte was geweest. De verklaring van [slachtoffer 3] dat de bewezenverklaarde gedragingen deels ook in de badkamer plaatsvonden vindt eveneens steun in de verklaring van [getuige 1] die heeft gezegd dat [slachtoffer 3] van de verdachte heel vaak naar de badkamer moest komen, waar de verdachte op dat moment al was. Voorts wordt op dit punt steun gevonden in de verklaring van [getuige 4] die heeft verklaard dat zij van [naam] hoorde dat [slachtoffer 3] van de verdachte een keer naar de douche of wc moest komen en dat zij daarna heel verdrietig leek.
Met betrekking tot het voorgaande acht de rechtbank voorts relevant dat getuige [getuige 4] – kort gezegd de pleegmoeder – heeft gehoord dat de verdachte telefonisch op 26 oktober 1995 tegen [slachtoffer 3] zei: ‘Ik smeek het je [slachtoffer 3] , vertel het niemand, luister niet naar de mensen die de baas over jullie spelen. Als ik naar de gevangenis moet, wie moet jouw mama en jou dan verzorgen? (…) Ik weet alles hoor. Ik krijg alle brieven. Ik weet het van de professor, hij heet [naam] , dat heb ik allemaal.’. De rechtbank gaat er gelet op de inhoud van het dossier vanuit dat de verdachte in dat gesprek refereert aan het onderzoek dat professor [naam] in 1995 heeft gedaan naar onder meer [slachtoffer 3] en waarin hij concludeert dat [slachtoffer 3] seksueel is misbruikt (zie dossier Kabul, achter 1.14 gevoegde, niet voorzien van een doorgenummerd paginanummer, brief van 26 april 1995 aan de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank merkt op dat voornoemde [naam] uit 1995 een ander persoon is dan de deskundige G. Wolters die in opdracht van de rechtbank in 2018 heeft gerapporteerd.).
Ten aanzien van het subsidiair door de verdediging gevoerde verweer dat de tenlastegelegde gedragingen niet hebben plaatsgevonden gedurende de tenlastegelegde periode overweegt de rechtbank als volgt. Dit verweer berust op de stelling dat [slachtoffer 3] pas rond januari 1995 van de [adres 1] naar de [adres 2] is verhuisd en dat de tenlastegelegde gedragingen niet op de [adres 1] plaatsvonden. Uit de aangifte volgt evenwel dat tenlastegelegde handelingen al plaatsvonden voordat [slachtoffer 3] verhuisde naar de [adres 2] . Reeds daarom faalt het verweer. Bovendien heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij naar de [adres 2] verhuisde vanwege de komst van haar neefje, die begin 1992 werd geboren. Die verklaring vindt steun in de verklaring van [getuige 2] en in het feit dat [slachtoffer 3] in de zomer (7 augustus) van 1992 is ingeschreven op het adres aan de [adres 2] . Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
Gelet op het voorgaande en de hiernavolgende bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het hem onder parketnummer 15/810214-15 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
[slachtoffer 1]
In de zaak van [slachtoffer 1] is het volgende van belang. Deskundige G. Wolters heeft geconcludeerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) in aanzienlijke mate betrouwbaar zijn. [slachtoffer 1] heeft tegenover haar moeder – toen deze haar na het wassen afdroogde – vlak nadat zij in mei 2013 op bezoek was geweest bij opa en oma in Haarlem, spontaan gezegd dat opa dat ook had gedaan en dat hij met zijn pinkie daar was geweest en dat zij het niet mocht vertellen, ook niet aan oma. [slachtoffer 1] had gezegd dat het eerder was gebeurd, hetgeen – achteraf – voor haar moeder de door haar geconstateerde verdragsveranderingen bij [slachtoffer 1] verklaarde. Deze gedragsveranderingen heeft de moeder van [slachtoffer 1] in haar agenda opgetekend. Zo was [slachtoffer 1] ineens (weer) begonnen met duimzuigen nadat zij in oktober 2012 bij opa en oma in Haarlem had gelogeerd, had zij nachtmerries en plaste in haar broek. Ook [getuige (vader slachtoffer 1)] (de vader van [slachtoffer 1] ) heeft gedragsveranderingen bij [slachtoffer 1] geconstateerd in en na de tenlastegelegde periode. Zo constateerde hij onder meer dat [slachtoffer 1] constant met haar benen wijd zat en met haar vagina zat te spelen. De verklaring van [getuige (vader slachtoffer 1)] sluit voorts aan bij hetgeen [slachtoffer 1] heeft verklaard: in mei 2013 heeft hij met [slachtoffer 1] bij zijn vader in Haarlem gelogeerd. [slachtoffer 1] was toen met zijn vader en diens vrouw [naam] boven. Toen [slachtoffer 1] op een gegeven moment naar beneden kwam, heeft zij gezegd dat opa aan haar billen had gezeten en dat oma dat niet goed vond en boos werd.
De rechtbank acht het tevens van belang dat deze spontane onthulling afkomstig is van een toen driejarig meisje, zij dit niet alleen tegen haar moeder en later tegen haar vader heeft gezegd, maar ook tegen de verbalisant tijdens het studioverhoor terwijl die verklaringen in essentie overeenkomen. Het gaat daarbij om een op punten gedetailleerde verklaring (‘opa’ zat met zijn ‘pinkie’ aan haar vagina, stopte deze vervolgens in zijn mond en zij dat het ‘lekker’ was en voorts dat haar oma erg boos werd op haar opa en niet toeliet dat hij haar knuffelde) waarvan de rechtbank het hoogst onaannemelijk acht dat een driejarig kind dit verzint. De rechtbank betrekt hierbij ook de verklaring van [getuige 2] , de dochter van verdachte, die verdachte confronteert: ”heb jij, heb jij het gedaan? Heb jij [slachtoffer 1] echt aangeraakt? “Zegt hij: ”ja, maar aanraken mag toch”? Gelet op het feit dat verdachte zegt geen verzorgingshandelingen te verrichten, de confrontatie door [getuige 2] , de context en het moment waarop deze confrontatie plaatsvond acht de rechtbank deze verklaring ondersteunend voor de verklaring van [slachtoffer 1] . Hetgeen [slachtoffer 1] heeft verklaard vertoont bovendien overeenkomsten met de seksuele handelingen waarover [slachtoffer 3] en [getuige 1] (ten aanzien van wie de verdachte wegens ontuchtige handelingen in 2003 onherroepelijk is veroordeeld door het gerechtshof Amsterdam, zoals blijkt uit p. 109 van het dossier Kabul en de justitiële documentatie van de verdachte) hebben verklaard. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank het tegen [slachtoffer 3] gepleegde feit bewezen. Ook in dat geval ging het om een jong kind uit de familie van de verdachte waarbij de verdachte onder meer met zijn vingers de vagina en anus heeft gepenetreerd, terwijl het feit in de woning van de verdachte werd gepleegd terwijl daar ook andere familieleden aanwezig waren. Gelet op dit alles acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] niet alleen betrouwbaar, maar is de rechtbank ook van oordeel dat aan het bewijsminimum is voldaan en heeft zij tevens de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde feit.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummer 15/870266-14 1 primair en onder parketnummer 15/810214-15 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
parketnummer 15/870266-14:
1. primair
hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 5 mei 2013 te Haarlem, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2009), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht, en
- zijn, verdachtes, vinger in de anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht, en
- met zijn, verdachtes mond en/of tong de vagina en/of de billen van die [slachtoffer 1] heeft betast en/of gelikt;
parketnummer 15/810214-15:
hij op tijdstippen in de periode van 17 september 1991 tot en met 22 augustus 1994 te Haarlem, met een aan zijn zorg, toevertrouwde minderjarige, te weten zijn stiefkind, [slachtoffer 3] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, telkens handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , hebbende verdachte:
- zijn penis en/of zijn vingers in de vagina en/of anus van die [slachtoffer 3] geduwd en/of gebracht en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 3] heeft geduwd en/of gebracht.
Hetgeen aan verdachte onder 1 primair (parketnummer 15/870266-15) en onder parketnummer 15/810214-15 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Ten aanzien van parketnummer 15/870266-14:
De bewezenverklaarde periode strekt van 17 september 1991 tot en met 22 augustus 1994. Art. 248, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is met ingang van 1 januari 2010 ingevoerd. Gelet hierop is de verhoging van het strafmaximum in de gevallen als genoemd in art. 248, tweede lid, Wetboek van Strafrecht (‘
met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten zijn stiefkind’), niet van toepassing op de verdachte. De rechtbank zal het bewezenverklaarde dan ook niet mede kwalificeren onder art. 248 Wetboek van Strafrecht.
Het bewezenverklaarde levert derhalve op:
parketnummer 15/870266-14, 1 primair:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
parketnummer 15/810214-15:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd, en vleselijke gemeenschap hebben met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

In opdracht van de officier van justitie heeft GZ-psycholoog P.C. Dalebout een psychologisch onderzoek gedaan omtrent de persoon van verdachte. De onderzoeksbevindingen en de daaruit getrokken conclusies zijn weergegeven in de Pro Justitia rapportage, gedateerd 28 september 2015.
In dit rapport staat onder meer vermeld dat bij verdachte noch sprake is een ziekelijke stoornis noch van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Wel is sprake van narcistische en theatrale persoonlijkheidskenmerken, doch deze zijn niet zodanig sterk ontwikkeld en leiden niet in zodanige mate tot een beperking in het functioneren op belangrijke levensterreinen, dat gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis. Geconcludeerd wordt dat verdachte ten aanzien van het hem tenlastegelegde toerekeningsvatbaar is te achten.
De rechtbank verenigt zich met voornoemde conclusie. Verdachte is strafbaar, niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden met aftrek van het voorarrest en opheffing van het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie gevorderd deze in zijn geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zij verzocht deze niet ontvankelijk te verklaren gelet op de door haar gevorderde vrijspraak.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten en verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk te verklaren.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte – waaronder diens leeftijd en gezondheid - , zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft over een periode van ruim drieënhalf jaar zijn stiefdochter [slachtoffer 3] , die in die periode 9 tot 12 jaar oud was, misbruikt. Zij heeft op zeer jonge leeftijd veelvuldig zeer verregaande seksuele handelingen moeten ondergaan. De verdachte is in de nachtelijke uren naar haar slaapkamer gegaan, bij haar in bed gaan liggen en heeft zijn vingers en penis in haar vagina en anus geduwd. Ook heeft de verdachte zijn penis in de mond van [slachtoffer 3] geduwd. Verder heeft hij haar in de badkamer misbruikt. Het misbruik vond plaats in de woning van verdachte, een plaats waar [slachtoffer 3] zich bij uitstek veilig had moet kunnen voelen. De rechtbank acht het bovendien zeer ernstig dat de verdachte [slachtoffer 3] , destijds een jong kind, heeft gedreigd te zullen vermoorden als zij anderen over het misbruik zou vertellen.
Voorts heeft verdachte bij een tweetal gelegenheden zijn kleindochter, die toen drie jaar oud was, misbruikt. Verdachte heeft zijn vinger in haar vagina en anus geduwd en met zijn tong haar vagina en billen gelikt.
Door zijn handelen heeft verdachte op zeer grove wijze de lichamelijke en psychische integriteit van zijn stiefdochter en kleindochter geschonden. Naar algemene ervaringsregels kan dergelijk misbruik grote en langdurige (psychische) gevolgen veroorzaken, voor zowel slachtoffers, alsook voor hun omgeving. Uit de (slachtoffer)verklaring(en) van [slachtoffer 3] en de bijlagen bij haar vordering tot schadevergoeding blijkt dat zij tot op de dag van vandaag kampt met de verwoestende gevolgen die het bewezenverklaarde feit op haar heeft. Ook voor [slachtoffer 1] en haar ouders zijn de gevolgen van het handelen van de verdachte groot geweest. Het moet voor hen schokkend en zeer confronterend zijn geweest dat zij door haar opa in zijn woning is misbruikt waarbij in ieder geval eenmaal de vader van de [slachtoffer 1] in diezelfde woning beneden zat terwijl zijn dochter boven door de verdachte werd misbruikt. [slachtoffer 3] heeft langdurig verschillende therapieën ondergaan om de negatieve gevolgen van het bewezenverklaarde te bestrijden, zo volgt uit het namens haar ingediende verzoek tot schadevergoeding.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van zeer ernstig strafbare feiten, waarvoor geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat verdachte op geen enkele manier blijk heeft gegeven verantwoordelijkheid voor zijn handelen te nemen. In dat kader rekent de rechtbank het de verdachte aan dat uit het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 oktober 2018, blijkt dat hij in 2003 is veroordeeld wegens ontuchtige handelingen – naar volgt uit het dossier: tegen zijn stiefkind [getuige 1] –, welke veroordeling in 2004 onherroepelijk is geworden, en ook dit hem er kennelijk niet van heeft weerhouden nadien de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 15/870266-14 ( [slachtoffer 1] ) te plegen.
De rechtbank houdt rekening met het bepaalde in art. 63 Sr.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden in beginsel passend en geboden. Omdat de rechtbank vast stelt dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, zal ter compensatie van deze termijnoverschrijding voornoemde straf met 4 maanden worden verminderd. Gelet op de lange duur van het ernstige misbruik, de zeer jeugdige leeftijd van de slachtoffers waarop het misbruik plaatsvond, de relatie tussen verdachte en slachtoffers en het recidiverende karakter van zijn gedragingen acht de rechtbank een hogere straf dan door de officier geëist passend en geboden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Vorderingen benadeelde partijen

De benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 5.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 (parketnummer 15/870266-14) ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair (parketnummer 15/870266-14) bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair (parketnummer 15/870266-14) bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: seksueel misbruik van een kind] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De benadeelde partij
[slachtoffer 3]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 18.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder parketnummer 15/810214-15 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot na te melden bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer 15/810214-15 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 augustus 1994 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat het gehele gevorderde bedrag aan immateriële schade het rechtstreeks gevolg is van het hiervoor genoemde bewezen verklaarde feit. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder parketnummer 15/810214-15 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: seksueel misbruik van een kind] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De benadeelde partij
[slachtoffer 2]heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 5.109,13 wegens materiële schade en van € 2.200,- wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 (parketnummer 15/870266-14) ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 (parketnummer 15/870266-14) is tenlastegelegd, kan de benadeelde partij niet in de vordering die betrekking heeft op dit feit, worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57, 63, 244, 244 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 (parketnummer 15/870266-14) is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair (parketnummer 15/870266-14) en onder parketnummer 15/810214-15 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
dertig (30) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.000,-, bestaande als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
zestig (60) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 12.500,-, bestaande als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 augustus 1994 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.500,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
zevenennegentig (97) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 1994 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. T. de Bont, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.L. Meyer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 december 2018.
Mr. De Bont is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlagebij het vonnis van 14 december 2018 in de strafzaak tegen verdachte [verdachte]
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal van politie is – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
De inhoud van de in deze bijlage opgenomen bewijsmiddelen wordt verkort en zakelijk weergegeven.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1 primair (parketnummer 15/870266-14)
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 22 november 2018 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Mijn kleindochter [slachtoffer 1] kwam misschien één keer per half jaar op bezoek.
Een proces-verbaal van aangifte (pagina 26-29). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 3 juni 2013 door aangeefster [aangeefster (moeder slachtoffer 1)] namens [slachtoffer 1] ten overstaan van verbalisanten of één van hen afgelegde verklaring:
Ik ben de moeder van [slachtoffer 1] , zij is geboren op [geboortedatum] 2009. De vader van [slachtoffer 1] is [getuige (vader slachtoffer 1)] . Ik wil aangifte doen tegen [verdachte] , de opa van [slachtoffer 1] , de vader van haar vader [getuige (vader slachtoffer 1)] .
Ik was [slachtoffer 1] aan het afdrogen tussen haar benen en zij vertelde mij dat haar opa, opa [verdachte] , daar ook aan had gezeten. Ze vertelde er specifiek bij dat het met zijn vinger was, ze zei ‘hier aan mijn billen’. Ze wees ook naar haar vagina. Ik heb haar in bed gelegd. Ze vertelde toen dat opa haar gezegd had dat ze dit aan niemand mocht vertellen. Ze vertelde ook dat oma het toch gezien had en erg boos was geworden op opa. Opa wilde oma toen knuffelen om het goed te maken en oma was toen erg boos geworden. Dat was dezelfde avond gebeurd. Wat [slachtoffer 1] ook vertelde was dat opa met zijn vinger aan haar vagina zat en vervolgens deze vinger in zijn mond stopte en zei dat dat lekker was. Later vertelde ze dat opa zijn pink had gebruikt daarvoor, ze stak daarbij haar pink omhoog. Ze vertelde dat het bij opa en oma thuis in hun kamer was gebeurd. Ik heb haar gevraagd wanneer dat gebeurd was. Ze vertelde dat dit gebeurd was in het weekend dat ze daar was. Ze vertelde ook dat het al een keer eerder gebeurd was toen ze daar eerder was en dat ze daar bleef slapen. Ik heb in mijn agenda gekeken en ik zag dat ze daar in oktober vorig jaar 5 dagen geweest was. Dat zijn de enige keren dat [slachtoffer 1] daar is gebleven en daar is blijven slapen. Ik heb bewust niet al te veel aan haar gevraagd. Ik bemerkte een verandering bij haar al sinds oktober, toen zij bij opa en oma was geweest. Ik schrijf alles op in mijn agenda en ik merkte dat zij bijvoorbeeld is gaan duimen sinds die tijd (sinds oktober). Ze is angstig geworden voor mannen. Sinds dat duimzuigen klaagt ze ook over buikpijn. Sinds het gebeuren zit ze ook continu aan haar vagina en ik vroeg me al af waar dat aan lag.
De volgende dag begon [slachtoffer 1] zelf te vertellen dat opa met een vinger aan haar vagina had gezeten. Ze vertelde dat op dezelfde manier en gebruikte dezelfde handgebaren. Ze vertelde verder dat opa Haarlem zijn mond had gebruikt en zij vertelde dat opa met zijn mond ‘hier’ deed. Met ‘hier’ wees zij naar haar vagina. Ook vertelde zij dat opa haar billen uit elkaar had gedaan. Ze had tegen opa gezegd dat hij dat niet moest doen omdat dit pijn deed. Ze wees toen naar de achterkant, naar haar billen. Die dag daarna vertelde ze dit verhaal nog een keer. Ze was duidelijk, kwam helder over en vertelde dat opa haar pink gebruikte en ze vertelde ook dat opa bij haar naar binnen gegaan was. Ik heb het opgeschreven en lees het nu even terug. Ze vertelde dat opa ‘daar’ met haar aan het spelen was en dat hij met zijn vinger naar binnen was gegaan. Hiermee bedoelde ze en wees ze naar haar vagina.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 31-33). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 11 juni 2013 door getuige [getuige (vader slachtoffer 1)] ) ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Ik ben [getuige (vader slachtoffer 1)] en de vader van [slachtoffer 1] . Ongeveer twee jaar geleden is mijn relatie met [aangeefster (moeder slachtoffer 1)] , de moeder van [slachtoffer 1] , geëindigd. In het weekend van 4 en 5 mei 2013 heb ik [slachtoffer 1] en haar broertje [naam] meegenomen naar opa en oma in Haarlem. We zijn toen gaan logeren. [slachtoffer 1] ging naar boven met oma om te bidden. Ik bleef beneden met mijn broer praten. Toen [slachtoffer 1] weer naar beneden kwam, zei ze iets van ‘opa zat aan mij en oma vond dat niet goed’. Ik heb dat toen niet goed gehoord, omdat ik met mijn broer aan het praten was. De week daarop, van de 11e en 12e (mei) zijn we weer naar opa en oma in Haarlem geweest. We hebben toen in een hotel geslapen. De week (erna) waren we gewoon in [plaats] en [aangeefster (moeder slachtoffer 1)] en ik waren de kinderen naar bed aan het brengen. [aangeefster (moeder slachtoffer 1)] riep mij en zei ‘moet je luisteren wat [slachtoffer 1] te vertellen heeft’. Ze vroeg aan [slachtoffer 1] , kun je het nog een keer vertellen? [slachtoffer 1] begon toen te vertellen dat opa met zijn pinkie aan haar billen had gezeten en toen zei ze dat opa met zijn pinkie in zijn mond was gegaan en zei dat het lekker was en zij het aan niemand mocht vertellen, ook niet aan oma. [slachtoffer 1] vertelde dat oma even later binnen kwam, dat zag en toen zei oma dat het niet goed was en heel vies was. [slachtoffer 1] zei ook nog dat oma heel boos was. Toen wilde opa oma een knuffel geven en dat wou oma niet.
[slachtoffer 1] is een heel opgewekt, vrolijk, bijdehand kind. Heel pienter en sociaal. Ik heb bij [slachtoffer 1] geconstateerd dat ze constant met de benen wijd zat, met haar vagina zat te spelen en dat ze zegt dat ze pijn aan haar billen heeft. Zij weet nog niet goed wat haar billen en vagina is. Ze is heel dwars geworden en onhandelbaar en ze valt terug in bepaalde oude patronen, zoals op haar duim zuigen en ’s avonds wil ze bij haar moeder slapen omdat ze toch bang is.
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 34-39) van 21 juni 2013. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten dan wel een (of meer) van hen:
Op 20 juni 2013 vond een studioverhoor plaats van [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] vertelde het volgende. Mijn opa doet altijd met vingers in mijn billen en ook met zijn mond aan mijn billen en daar word ik ziek van. Ik was in Haarlem. Mijn billen zitten voor en achteren. (Opmerking: [slachtoffer 1] wijst naar haar vagina en billen.) Hij ging gewoon vooraan en achteraan. Dan moet ik gaan liggen. Dan lag ik op mijn rug. Met de billen aan de voorkant kun je plassen en met de billen aan de achterkant kun je poepen. Opa zat bij allebei de billen met de vinger. Opa deed de billen in de vinger (de rechtbank begrijpt: de vinger in de billen). Hij zei dat het lekker was. Hij deed mijn onderbroek omlaag. Ik was op oma’s kamer aan het dansen. Van opa moest ik op bed liggen want hij ging met zijn vinger in mijn billen…zo met de vinger en dan in de mond. Oma was in de badkamer haar gezicht aan het wassen. Toen was opa gaan staan en toen deed hij met de tong in de mond aan de billen. Aan allebei de billen. Hij ging gewoon een stukje omlaag. Zo bukken (Opmerking: [slachtoffer 1] bukt). Ik was in de slaapkamer in Haarlem. Oma zag het. Oma zei dat ik daar ziek van word en dat het niet lekker is.
(Op de vraag wat opa doet als hij met de vinger in de voorkant van je billen gaat?) Tong bij de billen.
(Op de vraag wat hij met zijn vinger doet?) Bij de billen. En ook achter (Opmerking: doet voor, haalt vinger door lucht).
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 63, dossier “Kabul”). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 3 maart 2015 door getuige [getuige 2] ) ten overstaan van verbalisanten of één van hen afgelegde verklaring:
(…)
Ik heb het hem (rechtbank: de verdachte) gevraagd. Ik wil het gewoon weten. Een verhaal heeft twee kanten en ik wil hem een eerlijke kans geven. En toen zei ik tegen hem van ‘heb jij, heb jij het gedaan? Heb jij [slachtoffer 1] echt aangeraakt?’ Zegt hij ‘ja, maar aanraken mag toch?’ (…) Hij is toen kwaad geworden en hij heeft gezegd van ‘jij bent niet degene die mij hierover moet beoordelen’.
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2014 (in aanvullend proces-verbaal - onderzoek Jemen/Oman). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer inals relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisant:
Naar aanleiding van een verzoek van de politie zijn aantekeningen van aangeefster [aangeefster (moeder slachtoffer 1)] gegeven. Het betreft de agenda van 2012, vijf bladzijden en de agenda van 2013, tien bladzijden.
in week 43 – zondag 28 oktober 2012: ‘ [slachtoffer 1] duimt ’s nachts helaas weer.’
in week 52 – donderdag 27 december 2012: ‘Waarom ben je zo druk & moe [slachtoffer 1] ? En bang in huis? Zo down. Ik herken je niet meer als mijn vrolijke lieve sociale meisje.’
in week 4 – donderdag 24 januari: ‘Wat is er met mijn [slachtoffer 1] aan de hand?’
in week 9 – vrijdag 1 maart: ‘ [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) (…) maakt veel ruzie. Zelfs met [naam] . Ik snap er niets van, herken haar totaal niet meer.’
in week 18 – zaterdag 4 mei: ‘ [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) en L naar Haarlem met [getuige (vader slachtoffer 1)] (de rechtbank begrijpt: [getuige (vader slachtoffer 1)] ).’
in week 19 – op woensdag 8 mei: ‘soms vraag ik me af waar mijn lieve dochter gebleven is. zomaar in haar broek geplast?
Een schriftelijk bescheid (los in dossier gevoegd), inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geschrift houdt onder meer in:
Onderzoek in opdracht van mr. G. D. de Jong, rechter-commissaris bij de rechtbank Noord Holland. Rapporteur dr. G. Wolters. Datum 9 januari 2018.
De samenvatting van de conclusies omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen in de zaak tegen [verdachte] :
[slachtoffer 1]
Rapporteur concludeert dat de verklaringen van [slachtoffer 1] betreffende seksueel misbruik
door [verdachte] in aanzienlijke mate betrouwbaar zijn. Deze conclusie is
gebaseerd op: (1) de onthulling van het (vermeende) misbruik door [slachtoffer 1] is spontaan,
(2) beïnvloeding of een verzonnen verhaal is niet aannemelijk, (3) de verklaringen van
[slachtoffer 1] in het studioverhoor zijn beperkt; deze verklaringen voegen weinig toe, maar
doen ook geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen, (4) de verklaring
van [getuige (vader slachtoffer 1)] dat [slachtoffer 1] al een opmerking over misbruik maakte toen hij een
keer bij zijn ouders logeerde, maar dat hij daar op dat moment geen acht op sloeg.
Oordelen over betrouwbaarheid zijn slechts mogelijk in termen van waarschijnlijkheid. Daarbij wordt de volgende schaal gebruikt: in hoge mate betrouwbaar (90 – 100%), in aanzienlijke mate betrouwbaar (70 - 90%), in beperkte mate betrouwbaar (30 –70%), in aanzienlijke mate onbetrouwbaar (10 – 30%) en in hoge mate onbetrouwbaar (0 -10%).
Ten aanzien van feit onder parketnummer 15/810214-15
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 22 november 2018 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Ik woon sinds 1997 in de [adres verdachte] . Daarvoor woonde ik in de [adres 2] en daarvoor in de [adres 1] . In de [adres 2] heb ik een tijdje alleen met de kinderen gewoond.
Een proces-verbaal van aangifte (pagina 45-56). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 4 februari 2015 door aangeefster [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 1982, ten overstaan van verbalisanten of één van hen afgelegde verklaring:
Mijn leven is kapot gemaakt door hem. Ik was ook bang in die tijd toen het gebeurde. Ik ben nu sterker geworden. Ik durf nu aangifte te doen, zonder dat hij mij kan chanteren.
Vraag verbalisanten
:[getuige 1] heeft in 1996 aangifte gedaan tegen [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: de verdachte). [verdachte] zou haar seksueel hebben misbruikt. [verdachte] is als verdachte gehoord en veroordeeld voor dit misbruik. Jij hebt echter toen geen aangifte gedaan. Wat kan jij hierover vertellen. Antwoord [slachtoffer 3] : omdat hij mij bedreigde met de dood. Als ik het ooit iemand zou vertellen, zou hij mij dood maken
In Nederland begon het toen ik op de [adres 1] woonde. Hij kwam iedere nacht bij mij en [getuige 1] op de kamer. We sliepen in een stapelbed. [getuige 1] boven en ik beneden. Hij kwam dan naast me liggen en begon mij aan te raken. Ik moest heel stil zijn. Hij deed mijn broekje naar beneden. Dat is wat ik voelde. Hij probeerde het met zijn handen soepel te maken. Ik voelde ook nattigheid. Ik voelde hem naar binnen glippen in mijn vagina met zijn penis.
We zijn toen naar het andere huis, een flat, verhuisd. Daar is het verder gegaan. Hij ging samen met mij douchen toen ik daar woonde. Hij smeerde mijn hele lichaam in met olie.
mijn tante [naam] bleef wonen op de [adres 1] . Mijn neefje, [naam] , werd toen geboren ( [geboortedatum] 1992) en wij moesten plaats maken voor de baby.
Wij woonden alleen met [verdachte] (verdachte) [getuige 1] en [naam] . [naam] , [getuige (vader slachtoffer 1)] en [getuige 2] bleven bij [naam] . [verdachte] was toen veel samen met ons.
Ik weet nog dat hij met mij in de woonkamer porno keek. Daar was niemand bij. Ik kan me het beste herinneren onder de douche. Hij begon mijn lichaam in te smeren met olie. Ik stapte uit de douche. Toen begon hij mij aan te raken. Hij begon mijn vagina te betasten en mijn achterkant en mijn anus. Dit deed hij eerst met zijn handen, voorzichtig een beetje naar binnen. Omdat alles vettig was, was alles soepel. Toen moest ik op mijn rug gaan liggen en toen probeerde hij met zijn penis bij mij binnen te dringen in mijn vagina. Hij zat ook met zijn handen bij mijn anus. Met zijn vinger erin zodat hij ook met zijn penis later erin kon gaan. Hij ging eerst vaginaal en daarna anaal. Het gebeurde ’s nachts en ‘s avonds. Er waren ook wel een aantal dingen in de middag, maar dan was hij voorzichtiger. Mijn tante kwam overdag soms langs om te kijken hoe het met ons ging. Ik heb alles een beetje verdrongen. Bepaalde dingen weet ik nog, andere niet. Hij stopte ook wel zijn penis in mijn mond. Hij heeft mij weleens op mijn knieën gezet of hij had een kruk geplaatst. Dan stopte hij zijn penis in mijn mond. Hij ging bij mijn lippen en toen hield hij mijn hoofd vast. Dan moest ik er aan zuigen.
Wij werden ook mishandeld he. We kregen klappen. Werden geslagen. Als we bijvoorbeeld niet luisterden.
Een proces-verbaal van verhoor (los in dossier gevoegd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 8 maart 2016 door getuige [slachtoffer 3] ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:
We zijn naar Nederland gekomen en kwamen te wonen bij oom en tante. Dat was in de [adres 1] . [getuige 1] en ik sliepen in een stapelbed. Zij boven en ik beneden. [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) kwam iedere nacht naar onze slaapkamer. Hij kwam dan naast mij liggen en betastte mijn kruis. Hij betastte met zijn handen onder mijn pyjama. Hij zat aan mijn vagina en billen. Hij zat aan mijn billen en anus en ging ook daar naar binnen met zijn vingers. Het was altijd heel stil omdat ik ook zo bang was.
Opeens werden we naar een ander huis geplaatst want er werd een baby geboren, de jongste zoon van tante [naam] en [verdachte] . Dat was in de [adres 2] . [naam] , [getuige 1] en ik gingen daar wonen met [verdachte] . Hij zorgde daar voor ons. Tante [naam] kwam af en toe met [getuige 2] op bezoek. Hij ging samen met mij douchen en smeerde dan olie op mijn hele lichaam. In de slaapkamer begon hij mij te betasten zoals ik zonet vertelde. Ik lag op de matras en hij lag bovenop mij. Hij ging niet zo diep met zijn penis in mijn vagina.
[getuige 1] heeft op school verteld wat er thuis gebeurde. Wij zijn toen uit huis geplaatst. [verdachte] heeft mij bedreigd en mijn keel dichtgeknepen en gezegd ‘als je ooit aan iemand vertelt, dan maak ik je dood’. In het pleeggezin hebben [getuige 1] en ik niet gesproken over de aangifte. Ik wist wel dat ze aangifte had gedaan en dat er een rechtszaak is geweest. Mijn hele familie stond niet achter mij en toen heb ik mijn verklaring ingetrokken en gezegd dat wat [getuige 1] zei niet waar is. Niemand steunde ons. [getuige 1] stond er helemaal alleen voor. [getuige 1] heeft in 1996 aangifte gedaan. Voor zover ik weet is hij toen vrijgesproken.
Ik ben altijd bang voor deze man (de rechtbank begrijpt: de verdachte) geweest. Ik weet nog wel dat [getuige 2] en ik erover hebben gesproken. Ik weet nog dat dat was bij de ING-bank buiten. Ik sprak toen even met haar. Ik heb er één keer met haar over gesproken.
Een proces-verbaal van aangifte van [getuige 1] ) van 2 september 1996 (in dossier Kabul, dossierparagraaf 1.1).
Ik heet eigenlijk [naam] maar mijn oom heeft een paspoort voor mij geregeld en daarin de naam [naam] laten opnemen.
Oom [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) ging ons (mijn zusje en ik) ook altijd douchen. Als ik dat niet wilde zei hij dat het normaal was en dat hij dat altijd had gedaan.
Ik merkte dat [slachtoffer 3] in het huis aan de [adres 2] heel vaak naar de badkamer moest komen van mijn oom, die dan zelf in de badkamer was. Ik heb mijn oom een keer betrapt toen ik de keuken inliep. Ik zag toen dat hij aan [slachtoffer 3] zat, maar waar hij aan haar lichaam zat heb ik niet gezien. Hij haalde namelijk snel zijn hand weg.
Ik heb mijn oom en [slachtoffer 3] ook een keer stiekem afgeluisterd toen ze in de badkamer waren in de [adres 2] . Ik hoorde dat [slachtoffer 3] zat te huilen en dat mijn oom tegen haar zei: “je hebt het aan je tante verteld, als je het nog een keer doet ga ik je vermoorden.”.
Een proces-verbaal van verhoor (los in dossier gevoegd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 29 maart 2016 door getuige [getuige 1] ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:
In Nederland woonden we bij oom en tante. Daar woonden ook [getuige 2] en [naam] , hun eigen kinderen, en later kwam [naam] erbij. We woonden in een flat in [adres 3] . [slachtoffer 3] en ik sliepen op één kamer in een stapelbed. Eerst was ik degene die het meest werd misbruikt. Toen ik tante op de hoogte had gebracht, begon hij aan [slachtoffer 3] te zitten. Als [slachtoffer 3] beneden in haar bed lag en hij de kamer binnen kwam, ging ik onder de dekens liggen. Hij ging dan beneden op haar bed zitten. Wat ze daar deden weet ik niet; ze waren altijd heel stil. [slachtoffer 3] ging daarna altijd wel huilen in bed. Ik heb niet gezien wat er is gebeurd tussen [slachtoffer 3] en hem. Meer het gevoel als [slachtoffer 3] mij vertelde dat [verdachte] bij haar was geweest. In het tweede huis heb ik het meeste van [slachtoffer 3] en [verdachte] meegemaakt. Als [slachtoffer 3] en [verdachte] alleen in de douche stonden, weet ik niet wat er gebeurde. Ik herinner me een open dag op school. Ik liep met [slachtoffer 3] buiten. Zij vertelde dat mijn oom aan haar zat.
[verdachte] zei altijd tegen mij: “als ik jou niet kan krijgen, dan pak ik je zus en broer wel”.
U (raadsvrouw) vraagt mij of ik heb gezien dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) [slachtoffer 3] sloeg. Ja, dat heb ik gezien.
Een proces-verbaal van verhoor (los in dossier gevoegd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 7 juli 2017 door getuige [getuige 2] ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:
[getuige 1] , [slachtoffer 3] en [naam] kwamen volgens mij in 1991 bij ons in [adres 1] wonen. Daar woonden mijn vader, moeder en ik. Volgens mij waren mijn broers toen al het huis uit. Mijn moeder vond het na een paar maanden te druk worden. Volgens mij was [naam] toen ook geboren. Mijn vader is toen met [getuige 1] , [slachtoffer 3] en [naam] in de [adres 2] gaan wonen. Vanuit daaruit zijn ze uit huis geplaatst. Daarna heb ik ze niet meer gezien. In de [adres 1] sliepen [getuige 1] en [slachtoffer 3] in een slaapkamer, in een stapelbed.
Ik kan mij alleen nog één keer in de [adres 2] herinneren, dat ik met [naam] voor de tv zat. Mijn vader en moeder waren met [getuige 1] en [slachtoffer 3] in de badkamer. Dat vond ik wel vreemd.
Ik kan mij nog herinneren dat [slachtoffer 3] en ik met mijn vader naar de Postbank gingen toen en hij naar binnen ging, vertelde [slachtoffer 3] mij ‘je vader zit aan me’. Ik vroeg hoe bedoel je? Ze zei toen ‘je vader raakt me aan’. Ik wilde er toen niets van weten en ging er verder niet op in.
Ik vind het moeilijk om te zeggen maar [slachtoffer 3] werd door mijn vader geslagen.
[slachtoffer 3] belde mij in maart (2013) op en vertelde haar verhaal weer. Ze vertelde mij toen dat mijn vader haar had verkracht en dat hij haar keel dichtkneep en zei dat ze het aan niemand mocht vertellen. Ze zei dat ze toen heel bang was. Ze vertelde dat het al in de [adres 1] gebeurde. Ze vertelde dat mijn vader ’s nachts bij hen in bed kwam en hen verkrachtte. Ze vertelde dat het misbruik in de [adres 2] doorging. Zij moest daar met hem naar porno kijken en daarna verkrachtte hij haar. Zij vertelde ook dat mijn vader haar en [getuige 1] met olie insmeerde. Ik zei toen tegen haar dit is wel iets dat 20 jaar geleden is gebeurd. [slachtoffer 3] vertelde dat zij toen ook moest getuigen. Zij vertelde dat [getuige 1] wel had doorgezet, maar dat zij heel bang was omdat mijn vader haar toen had bedreigd en had gezegd dat hij haar dood maakte als ze het ging vertellen.
Een proces-verbaal van verhoor (in dossier Kabul, dossierparagraaf 1.3). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 2 oktober 1996 door getuige [getuige 3] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
In november 1995 heb ik [slachtoffer 3] leren kennen. Zij kwam bij mij in de klas.
Ik vond het ook opvallend dat als wij biologieles hadden dat [slachtoffer 3] heel agressief kon reageren. Op een keer had [slachtoffer 3] ruzie met een aantal meisjes in de klas. Ik dacht dat dit in januari was. De juf heeft toen aan [slachtoffer 3] gevraagd of ze met mij wilde praten. De volgende dag heb ik met [slachtoffer 3] apart in een kamertje op school gesproken en aan haar gevraagd wat er aan de hand was. Ze vertelde dat haar oom haar misbruikte en van alles bij haar deed. Ze zei dat haar broertje al naar een jongenstehuis was gebracht en dat ze haar zus [getuige 1] had gesproken. Toen [slachtoffer 3] dit vertelde moest zij huilen. [slachtoffer 3] heeft ook tegen mij gezegd dat ze zich uit moest kleden en dat haar oom dan aan haar ging zitten. Dat gebeurde meestal als haar tante er niet was en het gebeurde meestal in haar slaapkamer. [slachtoffer 3] had het er erg moeilijk mee toen ze mij dit vertelde. Ze zei ook dat als zij onder de douche ging dat oom er dan bij kwam staan en dat ze bepaalde dingen moest doen. Hij kwam ook elke keer met zijn handen aan haar billen en borsten. Ze mocht er van haar oom niet over praten. Als ze dat wel deed dan zou ze het huis uit moeten.
Een proces-verbaal van verhoor (in dossier Kabul, dossierparagraaf 1.4). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 9 oktober 1996 door getuige [getuige 4] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Op 2 maart 1995 werd [getuige 1] door de Raad voor de Kinderbescherming bij ons gebracht. [getuige 1] vertelde dat oom [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) op 1 maart 1995 nog aan haar zusje [slachtoffer 3] had gezeten. [getuige 1] had haar ogen toen stijf dichtgeknepen. [getuige 1] had heel veel zorgen over [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] kwam bij [getuige 1] en dus bij ons op bezoek. Zo hadden [getuige 1] en [slachtoffer 3] een keer een gesprekje waarbij ik aanwezig was. [slachtoffer 3] vertelde zoals ik hoorde dat haar oom [verdachte] een keer aan haar had gezeten en dat zij kort daarvoor met haar oom naar een vieze film moest kijken toen ze nog in de flat aan de [adres 2] woonde.
[naam] heeft tijdens een bezoek een keer gezegd dat hij had gezien dat [slachtoffer 3] van oom [verdachte] naar de douche of wc moest komen en dat de deur toen werd afgesloten. Toen zij later terug kwam leek zij heel verdrietig.
Ik heb aantekeningen van de telefoongesprekken tussen oom [verdachte] en [slachtoffer 3] . Ik heb de telefoongesprekken meegeluisterd en opgetekend. Bij deze geef ik u de uitgewerkte aantekeningen.
Een schriftelijk bescheid (achter proces-verbaal verhoor [getuige 4] , dossierparagraaf 1.4), inhoudende een telefoonaantekening van 26 oktober 1995 omstreeks 20.30 uur van een telefoongesprek tussen verdachte en [slachtoffer 3]:
Oom: ‘ [slachtoffer 3] , vertel het niemand, luister niet naar de mensen die de baas over jullie spelen. Als ik naar de gevangenis moet, wie moet jouw mama en jou dan verzorgen? (…) Ik weet alles hoor. Ik krijg alle brieven. Ik weet het van de professor, hij heet [naam] , dat heb ik allemaal. (…) Jij bent ook [slachtoffer 3] , Zeg maar papa [naam] , zeg dan. [slachtoffer 3] : Ik wil geen papa zeggen, dat kan ik niet. Ik zeg nog wel oom. Oom: [slachtoffer 3] , ik ben toch jouw papa? [slachtoffer 3] : Dat weet ik niet. Oom: Je mag weer bij me komen wonen, ik wil jouw voogd blijven. [slachtoffer 3] : Ik wil niet bij u komen wonen. Oom: Goed, dan kan tante jouw voogd worden en dan ben je weer bij de familie. (…) Bel me om 16.00 uur, bel je papa? Zeg maar papa en ga niet meer liegen. [slachtoffer 3] : Ik lieg niet en ik kan ook geen papa zeggen, alleen maar oom.’
Een proces-verbaal van bevindingen GBA van 18 juni 2015 (pagina 44). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisant:
Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 3] samen met haar zus [getuige 1] en broertje [naam] naar Nederland zijn gehaald door verdachte [verdachte] en op 17 september 1991 zijn ingeschreven in de gemeente Haarlem.
Wat betreft [slachtoffer 3] :
Datum van vestiging in Nederland en de datum van inschrijving in de gemeente Haarlem: 17-09-1991.
datum aanvang adreshouding [adres 2] : 07-08-1992.
Een schriftelijk bescheid (los in dossier gevoegd), inhoudende een verslag van een deskundige in als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geschrift houdt onder meer in:
Onderzoek in opdracht van mr. G. D. de Jong, rechter-commissaris bij de rechtbank Noord Holland. Rapporteur dr. G. Wolters. Datum 9 januari 2018.
De samenvatting van de conclusies omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen in de zaak tegen [verdachte] :
[slachtoffer 3]
Rapporteur concludeert dat de verklaringen van [slachtoffer 3] betreffende seksueel misbruik door [verdachte] tussen haar 6e en 13e jaar in hoge mate betrouwbaar zijn. Deze conclusie is gebaseerd op: (1) geloofwaardigheid van de uitleg van [slachtoffer 3] waarom zij in 1995 misbruik ontkende, (2) de bevestiging van getuigen dat [slachtoffer 3] al omstreeks 1996 over het misbruik verklaarde, (3) de aard en de consistentie van de verklaringen in 2015 en 2016 en (4) haar constatering dat ze veel details niet meer kan herinneren en dat eerlijk toegeeft.
Oordelen over betrouwbaarheid zijn slechts mogelijk in termen van waarschijnlijkheid. Daarbij wordt de volgende schaal gebruikt: in hoge mate betrouwbaar (90 – 100%), in aanzienlijke mate betrouwbaar (70 - 90%), in beperkte mate betrouwbaar (30 –70%), in aanzienlijke mate onbetrouwbaar (10 – 30%) en in hoge mate onbetrouwbaar (0 -10%).