ECLI:NL:RBNHO:2018:11893

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
5773395 \ CV EXPL 17-2136
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie luchtvaartmaatschappij bij vertraging door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Icelandair vanwege een vertraging van meer dan drie uur bij de aankomst op de eindbestemming. De passagier had een vervoersovereenkomst met Icelandair voor een vlucht van San Francisco naar Portland, Reykjavik en uiteindelijk Amsterdam. Door extreem winterweer op 8 en 9 december 2016, dat leidde tot capaciteitsproblemen en een noodzakelijke de-icing procedure, arriveerde de passagier te laat. Icelandair weigerde compensatie te betalen, beroepend op buitengewone omstandigheden zoals vastgelegd in de Verordening (EG) nr. 261/2004. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vertraging inderdaad het gevolg was van deze omstandigheden en dat Icelandair voldoende maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de passagier moest worden afgewezen, omdat de luchtvaartmaatschappij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de vertraging die het gevolg was van oncontroleerbare weersomstandigheden. De passagier werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5773395 / CV EXPL 17-2136
Uitspraakdatum: 10 oktober 2018
Vonnis in de zaak van:
[de passagier] ,wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: de passagier,
gemachtigde: mr. R. van Schendel,
tegen
de buitenlandse rechtspersoon Icelandair EFH,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: Icelandair,
gemachtigde: mr. J.J. Croon.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 februari 2017,
- de incidentele conclusie houdende inroeping onbevoegdheid,
- de conclusie van antwoord in het incident,
- het vonnis in het incident van 6 september 2017,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Icelandair een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Icelandair de passagier diende te vervoeren van San Francisco (Verenigde Staten) naar Portland (Verenigde Staten) met vluchtnummer FI7693, van Portland naar Reykjavik (IJsland) met vluchtnummer FI664 en van Reykjavik naar Amsterdam met vluchtnummer FI500 op 9 en 10 december 2016, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagier is met een vertraging van méér dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Icelandair gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Icelandair heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Icelandair, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 januari 2017, althans vanaf 1 februari 2017, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 januari 2017, althans vanaf 1 februari 2017, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Icelandair vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is haar te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
Icelandair betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Zij heeft hiertoe, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
Vlucht FI664 van Portland naar Reykjavik stond op 9 december 2016 gepland te vertrekken om 15:00 uur (lokale tijd). Uiteindelijk is deze vlucht met een vertraging van 1 uur en 28 minuten om 16:28 uur (lokale tijd) vertrokken. Als gevolg hiervan arriveerde vlucht FI664 om 07:55 uur (lokale tijd) op de luchthaven van Reykjavik waardoor de passagier niet op tijd was voor de aansluitende vlucht FI500 met een vertrektijd van 07:40 uur (lokale tijd). De oorzaak van de vertraging is het gevolg van extreem winterse weersomstandigheden op 8 en 9 december 2016 rond de luchthaven van Portland. Door de weersomstandigheden ontstond de noodzaak tot “snow clearing” en “de-icing”, hetgeen grote capaciteitsproblemen bij de start- en landingsbanen en bij de de-icing van de vliegtuigen die voor vertrek stonden veroorzaakten. Uit diverse NOTAM berichten blijkt dat de luchtverkeersleiding een aantal keer de startbaan moest sluiten. Ook is bij de de-icing van vliegtuigen de instructie van de luchtverkeersleiding bepalend. De luchtverkeersleiding bepaalt wanneer welk toestel ijsvrij kan worden gemaakt. Door de extreem hardnekkige ijzel duurde het ijsvrij maken van het toestel aanmerkelijk langer dan normaal. De de-icing behandeling is ook beperkt houdbaar en dient altijd vlak voor vertrek van het toestel plaats te vinden. Ter onderbouwing heeft Icelandair een verklaring van de General Manager Airport Terminal Services van de luchthaven van Portland overgelegd. De slechte weersomstandigheden zijn omstandigheden die niet beheersbaar zijn voor Icelandair. Icelandair kan hier geen invloed op uitoefenen. Veiligheid dient bij het uitvoeren van een vlucht voor te gaan op de punctualiteit van een vlucht.
4.3.
Icelandair betwist tevens wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn aan de passagier.

5.De beoordeling

5.1.
Bij vonnis in het incident van 6 september 2017 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem bevoegd is van onderhavig geschil kennis te nemen. De Verordening is van toepassing op het geschil.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van méér dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming Schiphol. Gelet hierop is Icelandair verplicht de passagier te compenseren, tenzij Icelandair ingevolge artikel 5, lid 3, van de Verordening kan aantonen dat de vertraging is ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheden en dat de vertraging, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
5.3.
Ten aanzien van de door Icelandair aangevoerde buitengewone omstandigheden geldt het volgende. In de punten 14 en 15 van de Considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich voor kunnen doen wanneer sprake is van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat toestel.
5.4.
Icelandair heeft een uitvoerige toelichting gegeven op de omstandigheden rondom het vertraagde vertrek uit Portland. Deze toelichting heeft Icelandair met producties onderbouwd. Uit de door Icelandair overgelegde METAR data blijkt dat de luchthaven van Portland op 9 december 2016 te maken had met extreem slechte weersomstandigheden, de temperaturen lagen onder het vriespunt en er was sprake van ijsregen. Als gevolg van het winterweer had de luchthaven van Portland had te kampen met capaciteitsproblemen. Er was sprake van ijsvorming op de taxi- en landingsbanen. De NOTAM berichten onderschrijven dat op 9 december 2016 gedurende de dag verschillende landingsbanen en taxibanen gesloten zijn geweest. Bij sluiting van (een gedeelte van) een luchthaven is geen of minder vliegverkeer mogelijk. Een luchtvaartmaatschappij kan hierop geen invloed uitoefenen.
5.5.
Door de winterse omstandigheden op 8 en 9 december 2016 moest het toestel een de-icing procedure ondergaan. De passagier stelt dat de de-icing van het toestel geen buitengewone omstandigheid oplevert. Volgens de passagier is immers niet voldaan aan de vereisten uit punt 14 van de lijst uitgevaardigd door de Britse Civil Aviation Autority. Punt 14 van deze lijst ziet op het ijsvrij maken van een toestel. De kantonrechter zal aan de stelling van de passagier voorbij gaan nu dit een document betreft afkomstig van de Britse autoriteiten. De gestelde buitengewone omstandigheden worden door de kantonrechter beoordeeld aan de hand van de Verordening en jurisprudentie van het Europese Hof.
5.6.
Wanneer sprake is van winterweer, zoals hiervoor omschreven, moet een toestel, vanwege veiligheidsredenen, worden ontdaan van ijs. Dit moet vlak voor vertrek plaatsvinden, zodat niet opnieuw ijsvorming optreedt. De passagier heeft dit gegeven niet weersproken. Een toestel kan niet vertrekken voordat het volledig ijsvrij is gemaakt. De kantonrechter acht het onaannemelijk dat, zoals door de passagier gesteld, het ijsvrij maken van een toestel normaliter slechts vijf minuten in beslag neemt. Ook het toestel waarmee vlucht FI664 werd uitgevoerd moest ijsvrij gemaakt worden. Gelet op de ijsregen werd de de-icing tijd niet gehaald. Ter onderbouwing heeft Icelandair een verklaring van de General Manager Airport terminal Services overgelegd. In de verklaring staat, onder meer, het volgende:
“The ice was caked on the aircraft and it took hours to clean off, as well as the freezing rain kept coming down and recoating the aircraft (…) Due to the time it took to remove the ice buildup on the aircraft this put departure times way past their scheduled times (…) this was certainly not a normal deicing day.”De kantonrechter maakt uit deze verklaring op dat als gevolg van het extreme winterweer op 9 december 2016 sprake was van een buitengewone situatie op de luchthaven van Portland.
5.7.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat in deze omstandigheden sprake is geweest van een buitengewone omstandigheid die Icelandair niet heeft kunnen voorkomen. Daarnaast heeft Icelandair voldoende aannemelijk gemaakt dat zij al het redelijke heeft gedaan om de vertraging van de vlucht te voorkomen. Het toestel waarmee vlucht FI664 zou worden uitgevoerd stond tijdig gereed voor vertrek. Ook is voldoende gebleken dat Icelandair bij het samenstellen van de vluchten voldoende reservetijd in acht heeft genomen. In deze omstandigheden kon in alle redelijkheid niet meer van Icelandair worden verwacht. De vordering van de passagier dient dan ook te worden afgewezen. De overige verweren van Icelandair behoeven derhalve geen bespreking.
5.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de passagier worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door Icelandair worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering van de passagier af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Icelandair worden vastgesteld op een bedrag van € 200,00 aan salaris van de gemachtigde van Icelandair;
6.3.
veroordeelt de passagier tot betaling van € 50,00 aan nakosten, voor zover Icelandair daadwerkelijk nakosten zal maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter